Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

dinsdag 20 mei 2014

Eerste Brief aan Timotheüs - Hoofdstuk 4

1   Tο δε πνευμα ρητως λεγει οτι εν υστεροις καιροις αποστησονται τινες της πιστεως, προσεχοντες πνευμασιν πλανοις και διδασκαλιαις δαιμονιων,
Maar de geest zegt uitdrukkelijk dat in latere tijden sommigen van het geloof zullen afvallen, gehoor gevend aan dwaalgeesten en leringen van demonen,
 
2   εν υποκρισει ψευδολογων, κεκαυστηριασμενων την ιδιαν συνειδησιν,
als gevolg van huichelarij van leugensprekers die hun eigen geweten hebben dichtgeschroeid,
 
Tenslotte spreekt Paulus zonder omwegen datgene uit wat we al door de hele Brief heen tot hiertoe hadden geproefd: Er is een geloofsafval op handen! En precies met het oog op vooral die desastreuze ontwikkeling had hij zijn ‘kind’ Timotheüs voortdurend aangemoedigd niet te dralen met het nemen van initiatieven om de dubieuze leraren tot de orde te roepen. En om die reden ook had hij hem in het vorige hoofdstuk de hoedanigheden bekend gemaakt waaraan bonafide onderwijzers zouden moeten beantwoorden.
 
Maar hoe dan ook, het opkomend tij van afvalligheid was al niet meer te keren. Hoewel Paulus zelf spreekt over latere tijden, had hij ongeveer zes jaar hiervoor te Milete reeds aan de oudsten van Efeze het volgende verzekerd:
 
Ik weet dat na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij jullie zullen binnendringen die de kudde niet sparen; zelfs mannen uit jullie eigen kring zullen opstaan en verdraaide dingen spreken om de leerlingen achter zich aan te trekken.
Hn 20:29-30; wv). Zie: De Afval 
 
En waarom zou die ontwikkeling onomkeerbaar zijn? Omdat de demonenwereld niets onbeproefd zou laten om geestelijk verderf onder de leden van Jezus’ Gemeentelichaam aan te richten. Huichelachtige leugensprekers zouden gehoor geven aan dwaalgeesten en leringen van demonen.
Mocht hun geweten tijdens dat proces toch nog opspelen – omdat zij hun leugens onder de schijn van waarheid verkondigden - dan zouden ze die aanklagende, innerlijke stem vlug het zwijgen opleggen door het als het ware met een brandijzer dicht te schroeien.
 
3   κωλυοντων γαμειν, απεχεσθαι βρωματων α ο θεος εκτισεν εις μεταλημψιν μετα ευχαριστιας τοις πιστοις και επεγνωκοσιν την αληθειαν.
die verbieden te huwen, zich van spijzen te onthouden, die God schiep om er met dankzegging gebruik van te maken door hen die geloven en de waarheid nauwkeurig hebben leren kennen.
 
4   οτι παν κτισμα θεου καλον, και ουδεν αποβλητον μετα ευχαριστιας λαμβανομενον,
Want elke schepping van God is goed en niets is verwerpelijk als het met dankzegging wordt ontvangen,
 
5   αγιαζεται γαρ δια λογου θεου και εντευξεως.
want het wordt geheiligd door Gods woord en gebed.
 
Paulus noemt twee voorbeelden van de leugenachtige leringen die zich toentertijd, waarschijnlijk vanuit ascetische motieven gedreven, al aan het ontwikkelen waren.
Tien jaren hiervoor hadden sommigen te Korinthe immers al bedenkingen geopperd tegen het huwelijk, omdat het voor christenen iets van minderwaardige aard zou zijn (1Ko:7:1-9).
En in Romeinen 14 had hij eveneens al eerder melding gemaakt van christenen met een ‘zwak’ geweten die zich van vlees en wijn meenden te moeten onthouden. En te Kolosse bleken er Jodenchristenen te zijn die, vanwege dualistische invloeden, bepaalde spijzen en dranken voor niet geoorloofd hielden (Ks 2:16).
 
 
Voor hen echter die een deugdelijk geloof bezitten, mede omdat zij een gedegen begrip hebben van de Bijbelse waarheden, zijn er dienaangaande geen belemmeringen. Al het door God geschapene is volkomen in orde. Daarom ook is voor een christen geen enkele spijs verwerpelijk; hij kan er God van harte voor danken. Steunend op de kracht van Gods Woord en het dankzeggend gebed kan hij het vertrouwen koesteren dat er niets minderwaardigs aan het voedsel kleeft. Er rust geen taboe op en het doet geen enkele afbreuk aan de christelijke status; integendeel, het is in overeenstemming met Paulus’ vermaning in 1Th 4:3 >> Dit is immers Gods wil: jullie heiliging.
 
6   Tαυτα υποτιθεμενος τοις αδελφοις καλος εση διακονος Xριστου Iησου, εντρεφομενος τοις λογοις της πιστεως και της καλης διδασκαλιας η παρηκολουθηκας∙
Door de broeders deze dingen voor te houden, zul je een goed dienaar van Messias Jezus zijn, je voedend met de woorden van het geloof en van de juiste leer, die je tot richtsnoer hebt genomen.
 
7   τους δε βεβηλους και γραωδεις μυθους παραιτου. γυμναζε δε σεαυτον προς ευσεβειαν∙
Maar de profane en oudewijven fabels moet je afwijzen. Oefen je daarentegen in godsvrucht.
 
8   η γαρ σωματικη γυμνασια προς ολιγον εστιν ωφελιμος, η δε ευσεβεια προς παντα ωφελιμος εστιν, επαγγελιαν εχουσα ζωης της νυν και της μελλουσης.
Want de lichamelijke oefening is tot weinig nuttig, maar de godsvrucht is nuttig tot alle dingen, daar zij een belofte inhoudt van het tegenwoordige en van het toekomstige leven.
 
Voordat de apostel dieper ingaat op de in vers 3 genoemde voorbeelden waardoor de afval in latere tijden gekenmerkt zou worden -verbieden te huwen, zich van spijzen te onthouden  - moedigt hij zijn pupil aan zich in godsvrucht te ‘oefenen’. wat op een praktische manier tot uitdrukking kan worden gebracht door
 
a zich te allen tijde te voeden met de woorden van het geloof en van de juiste leer, kortom, het geïnspireerde Bijbelwoord altijd tot richtsnoer hebbend;
b  de fabels [mythen], die vooral uit joodse hoek afkomstig zijn, vierkant af te wijzen. Weliswaar hoeven ze niet tot de demonische leringen gerekend te worden, maar ze zijn in hun aard onheilig [profaan] en qua inhoud net zo zinloos als het geklets door oude vrouwtjes.
 
Met het Want van vers 8 grijpt Paulus terug op vers 3. Die afvallige tendensen - maagdelijkheid en vasten – en dat niet uit vrije wil, maar opgelegd door kerkelijk voorschrift, omschrijft hij nu als σωματικη γυμνασια: zich lichamelijk oefenen met als doel om tot een hoger godsdienstig niveau te geraken.
De apostel maakt echter korte metten met die vorm van godsdienstigheid; ze heeft namelijk niets van doen met de ware godvruchtige toewijding. Zowel in het huidige leven, alsook in het toekomstige ervaart de gelovige alleen daarvan de weldadige uitwerking.
 
In zijn Kolossenzenbrief had Paulus zich al in dezelfde richting uitgelaten over het leiden van een zogenaamd ascetisch leven:
 
Laat jullie niet de prijs ontzeggen door iemand die bereid is tot zelfvernedering en engelenverering, ingewijd in de dingen die hij heeft gezien, zonder reden opgeblazen door zijn vleselijk denken, en niet vasthoudt aan het Hoofd… Indien jullie tezamen met [de] Messias stierven ten aanzien van de elementen der wereld, waarom zouden jullie je [dan] schikken, alsof jullie in de wereld leven, naar voorschriften [als]grijp niet, proef niet, raak niet aan - dingen die alle door het gebruik te niet gaan - naar de geboden en leringen der mensen?
Ks 2:18-22.
 
 
9   πιστος ο λογος και πασης αποδοχης αξιος∙
Het woord is betrouwbaar en alle aanneming waard;
 
10  εις τουτο γαρ κοπιωμεν και αγωνιζομεθα, οτι ηλπικαμεν επι θεω ζωντι, ος εστιν σωτηρ παντων ανθρωπων, μαλιστα πιστων.
want hiertoe spannen wij ons in en strijden wij, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op een levende God, die een redder is van alle mensen, vooral van gelovigen.
 
11  Παραγγελλε ταυτα και διδασκε.
Beveel deze dingen en leer ze.
 
12  μηδεις σου της νεοτητος καταφρονειτω, αλλα τυπος γινου των πιστων εν λογω, εν αναστροφη, εν αγαπη, εν πιστει, εν αγνεια.
Laat niemand je jeugd geringschatten, maar wees een voorbeeld van de gelovigen in woord, in levenswandel, in liefde, in geloof, in eerbaarheid.
 
13  εως ερχομαι προσεχε τη αναγνωσει, τη παρακλησει, τη διδασκαλια.
Houd je, totdat ik kom, bezig met het voorlezen, het vermanen, het onderwijzen.
 
In  Het woord is betrouwbaar en alle aanneming waard (vers 9) horen we de formule van 1:15 > Betrouwbaar is het Woord, in de Pastoraalbrieven een terugkerend refrein. In 1:15 ging het om de grootse, christelijke waarheid dat Messias Jezus in de wereld kwam om zondaars te redden; hier om de volstrekte geloofwaardigheid dat alleen de ware godsvrucht heilzaam is, in tegenstelling tot het oefenen van het lichaam in een zelf opgelegde ascetische levenswijze waarop de misleiders aandringen.
 
Wat werkelijk heilzaam is, ja, reddend, wordt gevonden in de waarheden van het Evangelie. Maar om die te verbreiden en ingang te laten vinden, is gewoonlijk veel inspanning nodig, want - aangezien ze van God afkomstig zijn en daarom levenreddend - slagen Satan en zijn werktuigen er altijd weer in tegenwerkende krachten op te wekken welke niet zelden bij zogenaamde ‘medegelovigen’ vandaan komen! 
 
Met Beveel deze dingen en leer ze (vers 11) en Laat niemand je jeugd geringschatten (vers 12), moedigt Paulus zijn pupil opnieuw aan de joodse leraren te trotseren en met gezag op te treden en zich niet te laten intimideren door sommigen die hem onervaren achten.
Toen Timotheüs omstreeks het jaar 50 voor het eerst met de apostel in contact kwam en tot diens vaste reisgezellen ging behoren, was hij inderdaad nog vrij jong, wellicht rond de 18. Maar nu, ongeveer 14 jaar verder, is hij in ieder geval in de dertig en ervaren genoeg om wijze leiding te geven aan een christengemeenschap. Maar elke leraar die dat op een respect afdwingende wijze wil doen, zal altijd eerst zelf een voorbeeld moeten zijn. Paulus somt op: In woord, in levenswandel, in liefde, in geloof, in eerbaarheid.   
 
Paulus herhaalt zijn verzekering dat hij binnenkort denkt terug te keren in Efeze, maar opnieuw herinnert hij Timotheüs er aan die komst niet af te wachten maar aan de slag te gaan. Hoe? Door zich bezig te houden met het voorlezen;  het vermanen en het onderwijzen. 
Vermaning en onderwijs moeten altijd voorafgegaan worden door het met elkaar lezen van passages uit de Schrift. Daarop moet alle raad en lering gebaseerd zijn.
Steeds moet Gods eigen geïnspireerde Schriftwoord centraal staan: “Een gemeente komt bijeen om het Woord van God te horen, onderwezen door een man van God en geleid door de geest van God, opdat het Woord ingang vindt in het hart en leven van elk individueel gemeente lid” (Stedman).  
Jezus gaf aan het begin van zijn bediening te Nazareth het voorbeeld: 
 
Hij ging volgens de gewoonte voor hem op de dag van de sabbat de synagoge binnen en stond op om de voorlezing te houden… Na de boekrol opgerold en aan de dienaar te hebben teruggegeven, ging hij zitten; en de ogen van allen in de synagoge waren aandachtig op hem gericht. Hij nu begon tot hen te zeggen: Heden is dit Schriftwoord in jullie oren vervuld (Lukas 4).
 
14  μη αμελει του εν σοι χαρισματος, ο εδοθη σοι δια προφητειας μετα επιθεσεως των χειρων του πρεσβυτεριου.
Veronachtzaam niet de genadegave die in je is, die je gegeven werd door profetie met oplegging der handen van de gezamenlijke oudsten.
 
15  ταυτα μελετα, εν τουτοις ισθι, ινα σου η προκοπη φανερα η πασιν.
Overdenk deze dingen, ga erin op, opdat je vooruitgang openbaar zij aan allen.
 
16  επεχε σεαυτω και τη διδασκαλια∙ επιμενε αυτοις∙ τουτο γαρ ποιων και σεαυτον σωσεις και τους ακουοντας σου.
Geef acht op jezelf en op het onderwijs; volhard in deze dingen, want door dit te doen zul je zowel jezelf redden als hen die je horen. 
 
In 1:18 had Paulus al eerder gezinspeeld op het feit dat er door middel van profetische uitingen aanwijzingen van Godswege waren gegeven met betrekking tot Timotheüs’ loopbaan als christen, kennelijk tijdens de tweede zendingsreis toen hij rond 49-50 AD in Lystra en Ikonium verbleef. Voor Paulus was dit aanleiding geweest om Timotheüs in zijn gezelschap op te nemen. Bovendien had Paulus toen, tezamen met de presbyters van de gemeente, Timotheüs de handen opgelegd en nu moedigt hij zijn ‘kind’ krachtig aan om diens charisma, wellicht de genadegave van herder/leraar, in de gemeente aan te wenden.
 
Bovendien is het voor Timotheüs zelf nuttig om zich toe te leggen op die specifieke gave welke hem werd toevertrouwd, want de situatie zoals die in Efeze bestaat vraagt daarom. Voor zichzelf kan hij overdenken hoe hij zijn gave, uniek voor hem, onder de gegeven omstandigheden kleur en inhoud kan geven, met optimaal effect voor hen die hij in de gemeente ermee dient.
Met zijn aanmoediging door dit te doen zul je zowel jezelf redden als hen die je horen beklemtoont Paulus het beginsel dat je aan anderen slechts datgene kan meedelen wat je daarvoor zelf hebt ervaren en als eerste ondervond. Een herder/leraar kan iemand anders dus niet ‘optillen’ tot een niveau dat hijzelf nog niet bereikte; slechts tot het punt waartoe hijzelf kwam kan hij die ander brengen, er niet voorbij.
 
Niettemin is het Paulus’ overtuiging dat Timotheüs’ gave van een dusdanige kwaliteit is dat hij zowel zichzelf als hen die met aandacht gehoor geven aan zijn onderwijs, succesvol kan voortleiden op de weg die tot de volledige redding leidt. Timotheüs zelf, en ongetwijfeld ook het merendeel van zijn toehoorders, hadden hun verlossing reeds principieel ontvangen door hun geloof in de Messias, Gods Zoon. Maar allen moesten op die weg voortgaan en Timotheüs kon hen, met de aanwending van zijn charisma, bijstaan om met vrees en beven de eigen redding te bewerken, aangezien God reeds in hen werkte, zowel het willen als het werken, omwille van het welbehagen (Fp 2:12-14). 

dinsdag 13 mei 2014

Eerste Brief aan Timotheüs - Hoofdstuk 3


1
   Πιστος ο λογος∙ ει τις επισκοπης ορεγεται, καλου εργου επιθυμει.
Betrouwbaar is het woord: Indien iemand streeft naar het opzienerschap, begeert hij een voortreffelijk werk.
 
2   δει ουν τον επισκοπον ανεπιλημπτον ειναι, μιας γυναικος ανδρα, νηφαλιον, σωφρονα, κοσμιον, φιλοξενον, διδακτικον,
Een opziener dan moet onberispelijk zijn, man van één vrouw, matig, gezond van verstand, bescheiden, gastvrij, bekwaam om leraar te zijn,
 
3   μη παροινον, μη πληκτην, αλλα επιεικη, αμαχον, αφιλαργυρον,
niet verslaafd aan wijn, niet iemand die klappen uitdeelt, maar meegaand, niet strijdlustig of geldzuchtig,
 
4   του ιδιου οικου καλως προισταμενον, τεκνα εχοντα εν υποταγη μετα πασης σεμνοτητος∙
die voortreffelijk leiding geeft aan het eigen huis, die met alle ernst kinderen in onderworpenheid heeft;
 
5   ει δε τις του ιδιου οικου προστηναι ουκ οιδεν, πως εκκλησιας θεου επιμελησεται;
indien men immers het eigen huis niet weet te leiden, hoe zal hij dan voor Gods gemeente zorg dragen? 
 
6   μη νεοφυτον, ινα μη τυφωθεις εις κριμα εμπεση του διαβολου.
Geen pasbekeerde, opdat hij niet – opgeblazen geworden -  in het oordeel van de Duivel valt..
 
7   δει δε και μαρτυριαν καλην εχειν απο των εξωθεν, ινα μη εις ονειδισμον εμπεση και παγιδα του διαβολου.
Hij moet ook een gunstig getuigenis hebben van de buitenwacht opdat hij niet terecht komt in smaad en een strik van de Duivel.
 
In dit hoofdstuk vernemen wij dat er in de vroege Gemeente wat betreft het voorzien in juiste leiding slechts twee groepen waren: opzieners en dienaren, van wie de eersten tevens het lichaam van oudsten vormden, ook wel aangeduid met het Latijnse presbyterium. Met elkaar droegen zij de verantwoordelijkheid te waken over het geestelijk welzijn van alle gemeenteleden.
 
Paulus verkeerde destijds in de ‘nadagen’ van zijn apostelschap; hij was, zoals naderhand zou blijken, na afloop van zijn eerste gevangenschap bezig met zijn laatste ‘tournee’ langs de gemeenten. En wat hij had aangetroffen in de christelijke gemeenschappen op Kreta, maar ook te Efeze leerde hem dat er dringend juiste leiderschap nodig was om het (door hemzelf) voorzegde verval nog enigszins af te remmen. Zie: De Afval
 
Aan Titus op Kreta zou hij kort hierna dienaangaande het volgende schrijven:
 
Hierom heb ik je op Kreta achtergelaten opdat je de onafgedane zaken in orde zou brengen en van stad tot stad oudsten zou aanstellen, zoals ik je opgedragen heb. Indien iemand vrij van beschuldiging is, man van één vrouw, gelovige kinderen hebbend die niet van liederlijkheid te beschuldigen of weerspannig zijn. Want de opziener moet als Gods beheerder vrij van beschuldiging zijn, niet eigenzinnig, niet opvliegend, geen drinker, geen vechter, niet uit op schandelijk gewin, maar gastvrij, liefhebber van het goede, bezonnen, rechtvaardig, rechtschapen, vol zelfbeheersing, zich vasthoudend aan het naar de [ware] leer betrouwbare woord, opdat hij in staat is zowel door de gezonde leer te bemoedigen als de tegensprekers terecht te wijzen. Want er zijn veel weerspannigen, zinloze praters en misleiders van geest, vooral die uit de besnijdenis; wie men de mond moet snoeren; zij die hele huishoudens ontwrichten, door dingen te leren die niet behoren, terwille van schandelijk gewin… Wijs hen daarom scherp terecht, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof, en zich niet inlaten met joodse mythen en geboden van mensen die zich van de waarheid afwenden… Zij belijden God te kennen, maar zij logenstraffen [dit] door de daden, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en voor elk goed werk ongeschikt.
Titus 1:5-16.
 
Zowel met deze instructies aan Titus als die aan Timotheüs gaf de apostel aanwijzingen hoe en waaraan de geschikte mannen voor de taak als opzieners herkenbaar zijn. Aangezien Paulus niet volgens eigen inzichten schreef, maar de leiding volgde welke de geest van inspiratie aangaf, is het duidelijk dat feitelijk de heilige geest zulke mannen zou aanwijzen; elke vorm van democratische verkiezing werd daarmee uitgesloten. De gemeenteleden konden zich overigens ook zelf van de geïnspireerde aanwijzingen vergewissen en tot de conclusie komen welke personen in de eigen gelederen daaraan beantwoordden. 
 
Dit zou te meer het geval zijn omdat de gestelde eisen voor het merendeel eigenlijk niets anders behelzen dan eigenschappen en hoedanigheden welke van elke christen verwacht mogen worden. Ware christenen omvatten immers de leden van Jezus’ Gemeentelichaam, de samengestelde Vrouw die - naar het beeld van Eva - uit de ‘gewonde zijde’ van hun Hoofd tot bestaan kwam. Bijgevolg deelt ook elk afzonderlijk lid, in diens nieuwe geboorte, het leven van Messias Jezus (Jh 19:33-34).
 
 
Wanneer men het boek Handelingen leest over de opkomst van de vroege Gemeente te Jeruzalem, dan kunnen we gemakkelijk vaststellen dat de apostelen als de oudsten dienden; feitelijk waren zij de eerste menselijke leiders van de Gemeente. Interessant is het om te ontdekken hoe een bepaald probleem dat al vlug ontstond, onder hun leiding tot een oplossing kwam.
Zij gaven de gemeente namelijk de raad om zeven mannen te benoemen die in de hoedanigheid van dienaren de apostelen ter zijde zouden staan en hen zouden ontlasten van de taak om voedsel uit te delen aan de weduwen. Voor de apostelen zelf gold: Wij zullen ons houden aan het gebed en de bediening van het woord
 
Hun taak zou dus vooral van geestelijke aard zijn, in het bijzonder om vast te stellen wat de geest van God te kennen gaf. De zeven benoemde mannen zouden ook taken van materiële aard vervullen, maar ook zij moesten mannen zijn vol van geest en wijsheid. En daaruit kunnen we begrijpen waarom Paulus hierna, vanaf vers 8, de vereisten voor dienaren inleidt met Evenzo  (Hn 6:1-6).
 
8   Διακονους ωσαυτως σεμνους, μη διλογους, μη οινω πολλω προσεχοντας, μη αισχροκερδεις,
Dienaren evenzo ernstig, niet dubbeltongig, niet verzot op veel wijn, niet uit op winstbejag,
 
9   εχοντας το μυστηριον της πιστεως εν καθαρα συνειδησει.
die het geheimenis van het geloof bewaren in een rein geweten..
 
10  και ουτοι δε δοκιμαζεσθωσαν πρωτον, ειτα διακονειτωσαν ανεγκλητοι οντες.
Laten ook dezen eerst nauwkeurig onderzocht worden; laten zij vervolgens, als zij vrij van beschuldiging blijken, hun dienst vervullen.
 
11  γυναικας ωσαυτως σεμνας,  μη διαβολους, νηφαλιους, πιστας εν πασιν.
 Vrouwen evenzo ernstig, geen lasteraarsters, matig, getrouw in alle dingen.
 
12  διακονοι εστωσαν μιας γυναικος ανδρες, τεκνων καλως προισταμενοι και των ιδιων οικων∙
Dienaren moeten mannen van één vrouw zijn die goed leiding geven aan kinderen en hun eigen huis.
 
13  οι γαρ καλως διακονησαντες βαθμον εαυτοις καλον περιποιουνται και πολλην παρρησιαν εν πιστει τη εν Xριστω Iησου.
Want zij die hun dienst voortreffelijk vervulden, verwerven zich aanzien en veel vrijmoedigheid in het geloof dat in Messias Jezus is.
 
Uit de aanwijzingen die Paulus geeft kunnen we afleiden dat zowel mannen als vrouwen het ambt van dienaar cq dienares binnen een gemeenschap van christenen kunnen vervullen. Maar gelet op de vereisten die aan hun toewijzing gesteld worden moeten zij niet minder geestelijk ingesteld zijn dan de oudsten. Van de manlijke dienaren mag immers verwacht worden dat ook zij het geheimenis van het geloof bewaren in een rein geweten.
 
Zij zijn eveneens christenen die een voorbeeldig, rechtschapen leven leiden, aan wie daarom taken kunnen worden toevertrouwd waarmee zij de gemeenteleden van dienst zijn. Zoals Paulus in het volgende hoofdstuk (4:11-12) Timotheüs zal aanmoedigen, kunnen ook zij, de meestal wat jongere manlijke leden in de gemeente, een voorbeeld van de gelovigen zijn: in woord, in levenswandel, in liefde, in geloof, in eerbaarheid.
 
Wat de dienaressen betreft heeft Paulus, blijkens 5:9-10, kennelijk vooral gedacht aan de diensten van de oudere vrouwen in de gemeenschap, met name zij die inmiddels weduwe waren geworden:
 
Laat een weduwe worden ingeschreven [als dienares] als zij niet minder dan zestig jaar oud is, vrouw van één man [is geweest], een getuigenis hebbend aangaande goede werken: of zij kinderen opvoedde, vreemdelingen gastvrijheid betoonde, voeten van heiligen waste, verdrukten bijstond; [kortom] elk goed werk behartigde.
 
Foibè (Febe) heeft waarschijnlijk in die positie verkeerd. Over haar schreef Paulus in Rm 16
Ik beveel jullie echter Foibè aan, onze zuster die een dienares is van de gemeente die in Kenchreeën is, opdat jullie haar ontvangen in [de] Heer, [op een wijze die] de heiligen waardig [is], en haar bijstaat in welke zaak maar ook waarin zij jullie nodig heeft, want ook zijzelf verleende velen bescherming, ook aan mijzelf.
 
De vrijheid die Foibè had om te reizen en een in het oog vallende dienst in de gemeente te verrichten, kan er op duiden dat zij weduwe en mogelijk een welgestelde vrouw was die als een 'patrones' kon optreden.
Zie: Romeinen 16.
 
14  Tαυτα σοι γραφω, ελπιζων ελθειν προς σε εν ταχει∙
Deze dingen schrijf ik je ofschoon ik hoop vlug naar je toe te komen;
 
15  εαν δε βραδυνω, ινα ειδης πως δει εν οικω θεου αναστρεφεσθαι, ητις εστιν εκκλησια θεου ζωντος, στυλος και εδραιωμα της αληθειας.
Maar indien ik word opgehouden, opdat je moogt weten hoe men zich moet gedragen in het  Huis van God, welke is Gemeente van eenlevende God, pilaar en ondersteuning van de waarheid.
 
Zoals we al zagen in de eerste twee hoofdstukken drong Paulus er bij Timotheüs voortdurend op aan om met kracht op te treden tegen zekere mannen te Efeze die het spoor bijster waren geraakt op het gebied van het geven van gezond onderwijs in de gemeente. In plaats van de gezonde leer te verkondigen, hielden zij zich bezig met mythen en eindeloze geslachtsregisters, welke slechts aanleiding gaven tot veel gedisputeer. Er werd nog maar weinig uitgedeeld wat het geloof van de gemeenteleden ten goede kwam, iets wat juist tot een correcte uitoefening van Gods oikonomia [beheer] behoorde (1Tm 1:1-7).
 
Daarom had hij Timotheüs aangemoedigd om toch vooral niet beschroomd te zijn, gezien de voorspellingen die al jaren geleden met betrekking tot zijn loopbaan in het Christendom waren geuit (1:18). Ook waren er geen belemmeringen qua geloof en een goed geweten (1:19). Bovendien had hij een goed voorbeeld in zijn geestelijke ‘vader’ zelf die niet had geaarzeld om tot handelen over te gaan in het geval van Hymeneüs en Alexander (1:20).
 
En ook nu beklemtoont hij nogmaals bij Timotheüs de noodzaak om tot actie over te gaan. De zaak kan niet uitgesteld worden tot Paulus’ komst. En opnieuw voert de apostel een krachtig argument aan: De Gemeente is niet zomaar een verzameling van mensen in deze wereld. Het is in deze speciale wereldperiode (aeon) Het Huis van God, de enige plaats ter wereld waar de religieuze waarheid kan worden gevonden: Een pilaar en ondersteuning van de waarheid.
Vanuit dat geestelijke bolwerk wordt het Evangelie wereldwijd verspreid en dat is slechts mogelijk omdat Gods Huis is samengesteld uit door God zelf geroepen christenen die een nieuwe geboorte ervoeren dankzij de kracht van Gods geest.
 
Bovendien suggereren de gebruikte omschrijvingen Huis van God [of: Gods huisgezin, waarmee οικος θεου ook kan worden weergegeven, zoals eveneens in de vv 4, 5 en 12] en vervolgens Gemeente van een levende God een verblijfplaats van warmte en intimiteit respectievelijk van actie en waardigheid. Dat Huis van God zal binnenkort als het hemelse deel van de Tempelstad Nieuw Jeruzalem vanaf God neerdalen op aarde. Dan zal de Tent van God bij de mensen zijn, voor hen leidend tot ongekende nieuwe perspectieven.
Maar die ‘Tent’ werd voorschaduwd door de Wildernistent, de Tabernakel, te midden van een kamp van enkele miljoenen mensen, Israëlieten.
Stedman schreef daarover:
 
Het moet een indrukwekkend gezicht zijn geweest om, naderend over een heuvelkam, plotseling dat enorme kamp van wellicht 2½ miljoen uitgespreid voor je te zien. Verzameld in tenten rond dat centrale punt, de Tabernakel, met een wolk er boven als teken van Gods aanwezigheid, maar die des nachts oplichtte als een toorts van vuur.
Binnen, in de achterste afdeling van de Tent, wist men dat daar iets was van een heilige heerlijkheid, een vreemde, mysterieuze uitstraling, die wellicht van onder het afsluitende tentdoek ‘kroop’ en het Volk een gevoel van ontzag en eerbied gaf voor de God die daar woonde. Maar volgens de Bijbel was dat nog maar een zinnebeeld – hoewel een levendig symbool – van het ware Huis van God.
 
Het ware Huis van een levende God is thans een verzameling van opnieuw geboren mensen en daarom een woonplaats Gods in geest, zoals Paulus eerder schreef in de Efezebrief (2:22). En bijgevolg kan ze dienen als pilaar en ondersteuning van de waarheid. Van daaruit wordt het Evangelie verbreid, met Jezus als de centrale figuur; bijgevolg kan Paulus daarover het volgende plechtig verklaren:
 
16  και ομολογουμενως μεγα εστιν το της ευσεβειας μυστηριον∙
Oς εφανερωθη εν σαρκι, εδικαιωθη εν πνευματι,
ωφθη αγγελοις, εκηρυχθη εν εθνεσιν,
επιστευθη εν κοσμω, ανελημφθη εν δοξη.
En zoals wordt beleden is het geheimenis der godsvrucht groot:
Die gemanifesteerd werd in vlees, gerechtvaardigd in geest;
verschenen aan engelen, gepredikt onder Heidenvolken;
geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.
 
In het Evangelie wordt het geheimenis van ware godvruchtige toewijding onthuld; ze is zichtbaar geworden in Gods Zoon, de Messias. Niets kan derhalve belangrijker zijn dan dit mysterie, want dat is het woord dat het Grieks heeft: μυστηριον.
Petrus, die de Heer ruim drie jaar lang van nabij meemaakte en hem dus zorgvuldig had kunnen gadeslaan, schreef daarover het volgende:
 
Want hiertoe werden jullie geroepen [het verduren van lijden], daar ook de Messias voor jullie leed, jullie een voorbeeld nalatend, opdat jullie in zijn voetstappen zouden navolgen. Die geen zonde beging; noch werd er bedrog in zijn mond gevonden; die, als hij werd beschimpt, niet ging terugschimpen, als hij leed niet dreigde, maar zich overgaf aan hem die rechtvaardig oordeelt. Die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout omhoog droeg, opdat wij, van de zonden ontlast, voor de gerechtigheid zouden leven: door zijn striem[en]werden jullie genezen.
1Pt 2:21-24
 
Jezus vervulde de rol van de lijdende Knecht, Ebed Jahweh. In het welbekende hoofdstuk 53 van Jesaja lezen wij bij voorbaat hoe het joodse Overblijfsel van de eindtijd berouwvol zal terugblikken op hun hardnekkig ongeloof in die eigen Messias: 
 
Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen;wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar Jahweh heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open.
(Js 53:5-7; nbg. Gods naam aangepast).
 
Paulus beschrijft het geheimenis van die godsvrucht in de vorm van een hymne welke drie tegenstellingen omvat:
 
 Vlees / geest.
 
In Fp 2:5-8 beschreef de apostel gedetailleerd Jezus’ manifestatie in vlees:
Messias Jezus, die, bestaande in gestalte Gods, geen roof overwoog gelijk te zijn aan God, maar zichzelf ontledigde, gestalte van een slaaf aangenomen hebbend, geworden in gelijkheid der mensen. En in uiterlijk als mens bevonden, zichzelf vernederde, gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood der martelpaal.
 
Maar toen God, zijn Vader hem uit de dood opwekte, werd hij gerechtvaardigd in geest doordat hij tot zijn geestelijke natuur werd hersteld. In Rm 1:3-4 had Paulus daarop eerder gezinspeeld:
Zijn Zoon, die voortkwam uit Davids zaad naar [het] vlees, die werd aangewezen als Zoon Gods in kracht naar [de] geest van heiligheid uit opstanding der doden, Jezus Messias, onze Heer.
 
 (Goddeloze) engelen / De van God vervreemde Heidenvolken.
 
Na zijn opstanding verscheen hij aan de demonen, de gevallen engelen, die sinds de Vloed door God gevangen worden gehouden. Met welk doel? Om hen ervan te verzekeren dat hun zaak verloren was:
Weliswaar ter dood gebracht in vlees maar levend gemaakt in geest, waarin hij ook, nadat hij was heengegaan, predikte tot de geesten in verzekerde bewaring, die eens ongehoorzaam waren toen de lankmoedigheid van God ten einde toe afwachtte in Noachs dagen, terwijl men bezig was een ark in gereedheid te brengen (1Pt 3:18-20).
 
De wereld van vóór de Vloed werd door de huwelijksverbintenissen die de gematerialiseerde, ontrouwe zonen Gods [Nefilim] aangingen met de mooie dochters der mensheid, steeds meer bevolkt door hun bastaard nakomelingen, de sterke mannen, de mannen van vermaardheid (Gn 6:1-4).
Het was alsof een heel nieuw ras van schepselen de planeet overnam in de toch vrij lange periode dat de ‘Nefilim’ voortgingen met het produceren van die bizarre nakomelingen. Reden waarom Jahweh God zo'n ontzagwekkende overstroming veroorzaakte. De gematerialiseerde engelen werden toen gedwongen hun vleselijke lichamen op te geven en terug te keren naar het geestenrijk, waar God hen als het ware in de boeien sloeg.
 
Maar na zijn offer gebracht te hebben kon de opgewekte Jezus openlijk aan hen verkondigen dat al hun inspanningen onder hun heerser der demonen, Satan - er op gericht de mensheid voorgoed in het verderf te storten - op niets waren uitgelopen. Integendeel, juist door zijn dood - die mede door hen was bewerkstelligd - was de zegepraal voor God en zijn Zoon volkomen, daar de Zoon ook betreffende zonden was gestorven.
 
 
Terwijl Jezus na zijn opstanding predikte [εκηρυξεν, aorist van het ww prediken] tot de Nefilim, kweten zijn leerlingen zich van de opdracht om het Evangelie van Jezus’ opstanding en de grootse effecten daarvan onder de Heidenvolken te prediken. Met name vanaf ongeveer het jaar 46 AD, toen Paulus tot ongelovige Joden in Pisidisch Antiochië zei: Zie, wij wenden ons tot de Heidenvolken (Hn 1:8; 13:45-47). Als resultaat daarvan kon de apostel rond 61 AD schrijven:
Het Evangelie waarvan jullie gehoord hebben, dat gepredikt werd in heel de schepping onder de hemel, waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben (Ks 1:23).
 
 Wereld / (hemelse) Heerlijkheid.
 
Terwijl de prediking van Jezus in de wereld er toe leidde dat velen tot geloof in hem kwamen, bevond hij zichzelf in heerlijkheid in de hemel naast zijn Vader. Zoals hijzelf op de avond voor zijn dood had gebeden:
Ik verheerlijkte u op de aarde door het werk te voleindigen, dat gij mij te doen had gegeven. En nu, verheerlijk gij mij, Vader, naast uzelf met de heerlijkheid welke ik naast U had eer de wereld was (Jh 17:4-5).