De agora, vermoedelijk ook de plek van de gevangenis (Hn 16:24)
Filippi was gelegen aan de bekende Via Egnatia.
Παυλος και Τιμοθεος δουλοι Χριστου Ιησου πασιν τοις αγιοις εν Χριστω Ιησου τοις ουσιν εν φιλιπποις συν επισκοποις και διακονοις· χαρις υμιν και ειρηνη απο θεου πατρος ημων και κυριου Ιησου Χριστου.
1-2 Paulus en Timotheüs, slaven van Messias Jezus, aan al de heiligen in Messias Jezus die in Filippi zijn, samen met opzieners en dienaren; liefderijke gunst zij jullie en vrede van God onze Vader en van [de] Heer Jezus Messias.
Uit Fp 2:17 kan geconcludeerd worden dat daardoor ook zijn leven in gevaar was komen te verkeren. Niettemin koesterde hij de verwachting dat zijn zaak spoedig behandeld zou worden en een gunstige afloop zou hebben (1:21-26;2:23-24).
Bijgevolg moet de Brief gedateerd worden op 63 AD, waarschijnlijk geschreven in het voorjaar of in de zomer van dat jaar.
Paulus schrijft namens zichzelf en Timotheüs, maar we merken al spoedig dat hij overgaat op het gebruik van de eerste persoon enkelvoud.
De Brief is gericht aan al de heiligen te Filippi, maar van hen worden twee groepen apart vermeld: opzieners en dienaren. Kennelijk wordt daarmee gedoeld op een college van oudsten (presbyterium) met hun helpers.
Het is hier voor het eerst dat Paulus daarvan in zijn Brieven melding maakt, hoewel uit Hn 20:28 kan worden afgeleid dat de regeling zeker niet nieuw was. Tijdens zijn reis naar Jeruzalem, in het jaar 57 AD, had hij tijdens een stop in Milete de oudsten van Efeze bij zich geroepen en hen vermaand aandacht te schenken aan de kudde waarover zij als opzieners (herders) waren aangesteld. En nog eerder, rond 47-48 AD, hadden hij en Barnabas tijdens de eerste zendingsreis voor de pas gestichte gemeenten in Lykaonië oudsten aangesteld (Hn 14:23).
Na zijn vrijlating, toen hij weer reisde in het gebied van Klein-Azië en Macedonië, zette hij in een Brief aan Timotheüs uiteen aan welke vereisten opzieners en dienaren moesten voldoen om als zodanig in de plaatselijke gemeenten te kunnen dienen. Zulke mannen verrichtten te midden van de kudde een voortreffelijk werk. Deze geestelijk gerichte mannen dienden ten behoeve van hun medeleden in het Lichaam (1Tm 3:1-13; Ef 4:7, 11-16).
Ευχαριστω τω θεω μου επι παση τη μνεια υμων, παντοτε εν παση δεησει μου υπερ παντων υμων μετα χαρας τηνδεησιν ποιουμενος, επι τη κοινωνια υμων εις το ευαγγελιον απο της πρωτης ημερας αχρι του νυν, πεποιθως αυτοτουτο οτι ο εναρξαμενος εν υμιν εργον αγαθον επιτελεσει αχρις ημερας Χριστου Ιησου·
3-6 Ik dank mijn God bij elke herinnering aan jullie, altijd in elke smeekbede van mij voor jullie allen, terwijl ik met vreugde de smeekbede opzend, wegens jullie deelname aan het Evangelie van de eerste dag af tot nu toe; hiervan overtuigd zijnde dat hij die een goed werk in jullie begon, [het] zal voltooien tot op [de] Dag van Messias Jezus.
Paulus’ betrekkingen met de gemeente te Filippi waren altijd heel hecht gebleven sinds hij die gemeente tijdens zijn tweede zendingsreis had gesticht.
Het moet rond het jaar 50 AD zijn geweest dat de apostel met zijn gezelschap te Troas gehoor gaf aan het dringende verzoek dat in een nachtelijk visioen door een man, een Macedoniër, werd gedaan: "Kom over naar Macedonië en help ons".
Onder de eerste leerlingen bevond zich ondermeer de hartelijke Lydia, een purperverkoopster, die van grote gastvrijheid blijk gaf: "Zij ‘dwong’ ons er gewoon toe", om in haar huis verblijf te houden. Zie Hn 16:8-40.
Ook na zijn vertrek bleef hij de zorg van de Filippenzen ondervinden, want tot tweemaal toe ontving hij te Thessaloníka een ondersteuning van hen, en ook daarna werd hij door hen geholpen; alleen de laatste tijd waren zij daartoe niet in de gelegenheid geweest (Fp 4:10, 14-16). Ondermeer op die wijze hadden zij vanaf het prilste begin hun eigen bijdrage geleverd aan de bevordering van het Evangelie.
Daaraan terugdenkend heeft Paulus telkens reden om God in zijn gebeden - die onder zijn huidige omstandigheden het karakter van smeekbeden aannemen - te danken.
Zijn dankbaarheid en liefde jegens hen omvat allen. Ook verderop in de Brief zullen we zien dat zijn liefde zich zonder uitzondering tot allen uitstrekt.
Destijds was de stichting van de gemeente weliswaar tot stand gekomen door de prediking van Paulus, Silas, Timotheüs en Lukas, maar in werkelijkheid was het God geweest die door zijn Zoon in de gelovigen een goed werk was begonnen. Zoals voor alle leden van het Gemeentelichaam geldt, waren zij in Messias Jezus tot een nieuwe schepping gemaakt en dat volgens Gods eeuwig raadsbesluit:
Zie ook 2Ko 5:17-18; Ks 1:27; 2:9-13.
Het grote nieuws dat de apostel nu aan deze waarheid toevoegt luidt: God maakt zijn werk feilloos af.
Allen die God tevoren kende in zijn voornemen, heeft hij - ieder op zijn bestemde tijd - geroepen, vanuit geloof gerechtvaardigd en met een mate van heerlijkheid bekleed door de inwoning van zijn heilige geest, daarmee te kennen gevend dat hij hen als zijn zonen aanneemt.
Welnu, die nieuwe schepping is veilig bij God. Zoals Paulus eerder schreef is hun leven tezamen met de Messias verborgen in God (Ks 3:1-4).
En de belofte luidt:
Wanneer de Messias, jullie leven, openbaar gemaakt wordt, dan zullen ook jullie tezamen met hem openbaar gemaakt worden in heerlijkheid.
Met het aanbreken van de Dag van de Messias worden grootse dingen op gang gebracht. Als bewijs dat zijn beloofde paroesie [tegenwoordigheid] dan een feit is, zal hij persoonlijk uit de hemel neerdalen om zijn Gemeentelichaam tot zich te roepen. De gestorven gelovigen zullen eerst opstaan en vervolgens zullen zij, tezamen met de tot dan toe in leven gebleven laatste generatie van christenen, in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht.
Vergelijk Rm 8:28-30, 14-18; 1Th 4:15-17.
καθως εστιν δικαιον εμοι τουτο φρονειν υπερ παντων, υμων δια το εχειν με εν τη καρδια υμας, εν τε τοις δεσμοιςμου και εν τη απολογια και βεβαιωσει του ευαγγελιου συγκοινωνους μου της χαριτος παντας υμας οντας. μαρτυςγαρ μου ο θεος, ως επιποθω παντας υμας εν σπλαγχνοις Χριστου Ιησου.
7-8 Het is immers terecht dat ik dit van jullie allen denk, daar ik jullie in het hart heb, terwijl jullie allen mijn mededeelhebbers van de liefderijke gunst zijn, zowel in mijn ketenen als in de verdediging en bevestiging van het Evangelie. Want God is mijn getuige hoe ik naar jullie allen verlang met tedere genegenheden van Messias Jezus.
Grammaticaal is niet uit te maken wie nu wie in het hart draagt [letterlijk: heeft], aangezien de infinitief hebbenvergezeld gaat van twee accusatieven [με en υμας], zodat vertaald kan worden daar ik jullie in het hart heb, of: daar jullie mij in het hart hebben.
Laatstgenoemde mogelijkheid zou gemotiveerd kunnen worden met: aangezien jullie allen mijn mededeelhebbers van de liefderijke gunst zijn, zowel in mijn ketenen als in de verdediging en bevestiging van het Evangelie.
We zouden kunnen beslissen dat er sprake is van een wederzijdse, grote en hartelijke genegenheid, omdat de apostel God oproept als zijn getuige hoe hij naar de Filippenzen verlangt met dezelfde innerlijke gevoelens die de Messias koestert voor allen die tot zijn Gemeentelichaam behoren.
Aldus bezien vernemen we hier reeds iets omtrent de diepste wenst die bij Paulus leeft: tezamen met zijn geliefde broeders bij de Heer zijn bij het aanbreken van diens paroesie (1Th 2:19; 3:12-13; 4:15-17)
Vergelijk Lk 9:46-48; 22:24-27.
Waarschijnlijk moeten we denken aan bepaalde Jodenchristenen die nog altijd de opvattingen van het Judaïsme probeerden uit te dragen; precies die personen dus met wie de apostel geregeld te maken had gekregen tijdens zijn rondreizen in het Oosten.
Dit zou namelijk ook de heftige gemoedsbeweging verklaren welke spreekt uit het eerste gedeelte van hoofdstuk 3, waar hij op de Judaïsten doelt wanneer hij waarschuwt voor de honden, de slechte arbeiders, de verminking [door de besnijdenis].
Met de woorden φθονος en ερις tekent Paulus hun afgunst en rivaliteit.
Die vleselijke neigingen komen gewoonlijk vooral aan de oppervlakte bij ambitieuze persoonlijkheden die zich binnen dezelfde maatschappelijke groep (klasse) bevinden.
In dit geval buitten die Judaïsten - gedreven door de oude partijgeest - de situatie uit door in hun onderwijs de Messias te interpreteren volgens de oude joodse denkbeelden.
Met opzet probeerden zij daarmee Paulus’ gevangenschap te verzwaren, want zij wisten maar al te goed hoezeer hij gekant was tegen zulke leringen. Ongetwijfeld zou hij erover horen, maar machteloos als hij nu was wegens zijn ketenen, kon hij er niets tegen ondernemen. Daar waar de geest krachtig werkzaam is, mogen we ook de werkzaamheid van de vijand verwachten; dit is vanaf de vroegste tijden van het Evangelie te zien geweest!
τι γαρ; πλην οτι παντι τροπω, ειτε προφασει ειτε αληθεια, Χριστος καταγγελλεται, και εν τουτω χαιρω·
18a Want wat is het geval? Behalve dat op elke wijze, hetzij in schijn, hetzij in waarheid, [de] Messias wordt verkondigd, en daarin verheug ik mij.
Dat sommige predikers de apostel ongunstig gezind zijn, doet geen afbreuk aan Paulus’ goddelijke vreugde. Hij weet de situatie te relativeren. Hoe die personen ook gestemd zijn, zij bereiken hun doel niet; het enige wat telt is dat er bekendheid wordt gegeven aan de Messias.
Maar door hun verkondiging te kwalificeren als plaats vindend in schijn, velt hij wel een (ongunstig) oordeel over hun beweegredenen; die zijn niet oprecht.
Waarschijnlijk mogen we hieraan de conclusie verbinden dat zij bijgevolg ook schijnchristenen waren; zoals Paulus eerder over anderen van hun slag had gesproken in de Galatenbrief: de heimelijk binnengevoerde schijnbroeders, die heimelijk binnenkwamen om onze vrijheid die wij in Messias Jezus bezitten, te bespieden, met de bedoeling ons aan slavernij te onderwerpen (Gl 2:4).
αλλα και χαρησομαι, οιδα γαρ οτι τουτο μοι αποβησεται εις σωτηριαν δια της υμων δεησεως και επιχορηγιας τουπνευματος Ιησου Χριστου, κατα την αποκαραδοκιαν και ελπιδα μου οτι εν ουδενι αισχυνθησομαι, αλλ εν πασηπαρρησια ως παντοτε και νυν μεγαλυνθησεται Χριστος εν τω σωματι μου, ειτε δια ζωης ειτε δια θανατου
18b-20 Maar ik zal mij ook blijven verheugen, want ik weet dat dit voor mij op redding zal uitlopen door jullie smeekbede en de bijstand van de geest van Jezus Messias, overeenkomstig mijn vurige verwachting en hoop dat ik in niets beschaamd zal worden, maar in alle vrijmoedigheid, zoals altijd, ook nu [de] Messias wordt groot gemaakt in mijn lichaam, hetzij door leven, hetzij door dood.
Paulus keert terug naar zijn huidige situatie, verkerend in ketenen en in afwachting van zijn proces. Hoe de afloop daarvan ook mag zijn, en hoe de uiterlijke gebeurtenissen zich ook mogen ontwikkelen, in zijn vurige verwachting en hoop zal hij niet beschaamd worden; redding zal zijn deel zijn. En dat vormt de grondslag van zijn vreugde.
Ook zelf is hij volkomen overtuigd van de waarheid van vers 6: het goede werk dat God in hem is begonnen zal Deze feilloos tot een goed einde brengen tot op de Dag van Messias Jezus.
Bovendien steunt hij niet op eigen kracht; naast zijn onvoorwaardelijk vertrouwen in God, weet hij zich ook gesterkt door de smeekbeden van zijn broeders in Filippi en de bijstand van de geest van zijn Heer.
Zoals ook het geval is in Hn 16:7 en Rm 8:9, wordt de heilige geest hier aangeduid als de geest van Jezus, de Messias. Hij wordt immers door de verheerlijkte Messias als de voorzegde Helper gezonden om zijn leerlingen op aarde bij te staan (Jh 14:26; 15:26; 16:13-14).
Het gebed van gelovige broeders en de bijstand van de heilige geest zijn voor alle leden van de Gemeente derhalve van grote waarde. Daardoor kunnen wij als Paulus vol van vertrouwen zijn dat wij tot het einde toe standvastig zullen blijven, getrouw jegens God en zijn Zoon, onze Heer.
Op dat ogenblik verkeerde de apostel lichamelijk in gevaar het leven erbij in te schieten. Maar of dat nu wel of niet het geval zou zijn, hij hechtte maar aan één ding waarde: onder alle omstandigheden in zijn lichaam [of: in zijn persoon] de Messias groot te maken, en dat met alle vrijmoedigheid van handelen en spreken.
Dat hij daarmee niet op zijn lichaam van vlees steunde, noch op welke andere vleselijke situatie dan ook, zal blijken uit Fp 3:3-4.
εμοι γαρ το ζην Χριστος και το αποθανειν κερδος. ει δε το ζην εν σαρκι τουτο μοι καρπος εργου· και τι αιρησομαιου γνωριζω.
21-22 Want het leven is voor mij [de] Messias en het sterven winst. Maar moet ik verder leven in [het] vlees, betekent dat voor mij vruchtbare arbeid, en wat ik zal kiezen, maak ik niet bekend.
Zoals het geval is in vers 20 voorziet Paulus ook hier twee mogelijke uitkomsten van zijn naderend proces. Maar hoe de afloop ook zal zijn, door beide wil hij de Messias groot maken, want inhoud en doel van zijn leven is die Zoon van God.
Voor de natuurlijke mens mag de waarde van het bestaan gelegen zijn in allerlei aardse zaken, voor de apostel is het enige levensdoel zijn Heer, Messias Jezus. Voor iets anders leven heeft voor hem geen zin. Dat geldt ook voor het geval dat hij in vrijheid gesteld mocht worden; dan zou hij zijn apostolische arbeid voor de zaak van hem weer oppakken, in de stellige verwachting gezegend te worden met goede resultaten.
Maar mocht hij terechtgesteld worden - wat onder de willekeur van de wrede Nero zeer wel mogelijk was - dan zou dat voor hem persoonlijk alleen maar winst zijn; dat zou hem immers dichter tot zijn Heer brengen. Hijzelf zou dan wel ‘naakt’ in het graf liggen, maar zijn volgende bewuste moment zou de ervaring van de Opname zijn, overkleed met de woning die uit de hemel is.
Hoewel zijn persoonlijke keuze hieruit eigenlijk al kan worden afgeleid, zal hij, teneinde zijn lezers niet te kwetsen, toch geen bekendheid geven aan datgene waarvoor hij opteert. Want mocht God een verder leven hier op aarde voor hem bestemd hebben, dan zou hij opnieuw in levende lijve bij zijn geliefde Filippenzen kunnen zijn. Zie vers 26.
συνεχομαι δε εκ των δυο, την επιθυμιαν εχων εις το αναλυσαι και συν Χριστω ειναι, πολλω [γαρ] μαλλονκρεισσον· το δε επιμενειν [εν] τη σαρκι αναγκαιοτερον δι υμας.
23-24 Maar ik word van beide kanten gedrongen: het verlangen hebbend naar het heengaan en tezamen met [de]Messias te zijn, want dat is verreweg het beste; maar het blijven in het vlees is meer nodig omwille van jullie.
Want dat is verreweg het beste…Paulus kan zich niets groters voorstellen dan zijn intrek te nemen bij de Heer, zoals hij al eerder in de Tweede Korinthebrief had geformuleerd.
Ook daarin had hij reeds gezinspeeld op die uitkomst, wanneer zijn aardse tent in elkaar zou storten; d.i wanneer hij zou sterven. Want ook dat zou slechts ‘winst’ opleveren, namelijk een gebouw van God, een niet met handen gemaakt eeuwig huis in de hemelen; d.i. de verandering tot de hemelse natuur (2Ko 5:1-10; 1Ko 15:51-52).
Uiteraard wist de apostel heel goed dat dit pas bij de paroesie zou gebeuren, of, zoals hij aan de Korinthiërs schreef: bij de laatste trompet: want de trompet zal klinken en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden.
Tot aan die tijd zou hij, zonder enig bewustzijn van tijd, in het graf liggen; naakt; ontkleed, d,i. zonder enig lichaam (2Ko 5:3-4).
Toen hoopte hij er kennelijke nog op de paroesie levend mee te maken, maar onder de huidige omstandigheden te Rome heeft hij blijkbaar van die hoop afstand gedaan.
Ongeveer drie jaar hierna, bij zijn tweede gevangenschap, toen hij al wist dat die met zijn dood zou eindigen, gaf hij eveneens te kennen dat de Heer, de rechtvaardige Rechter, hem de kroon der rechtvaardigheid zou doen toekomen op die Dag; d.i. bij de paroesie, wanneer de Heer zich weer zal manifesteren (2Tm 4:6-8).
Maar voor hen die in de dood slapen, staat de klok volkomen stil, zoals ook Jezus zelf aan de rover duidelijk maakte die hem in hun beider doodsuur verzocht: Jezus, denk aan mij wanneer je in je koninkrijk bent gekomen. Omdat zij nog diezelfde dag zouden sterven, kon Jezus hem antwoorden: Voorwaar,ik zeg je, vandaag zul jij met mij in het paradijs zijn (Lk 23:43).
και τουτο πεποιθως οιδα οτι μενω και παραμενω πασιν υμιν εις την υμων προκοπην και χαραν της πιστεως, ινα τοκαυχημα υμων περισσευη εν Χριστω Ιησου εν εμοι δια της εμης παρουσιας παλιν προς υμας.
25-26 En in dit vertrouwen weet ik dat ik zal blijven en bij jullie allen zal verblijven tot jullie vooruitgang en vreugde van het geloof; opdat jullie [reden tot] roemen overvloedig mag zijn in Messias Jezus in verband met mij, door mijn tegenwoordigheid wederom bij jullie.
Toch spreekt Paulus hier zijn vertrouwen uit dat het Gods wil is dat zijn voortleven noodzakelijk is en ook dat hij opnieuw enige tijd te midden van zijn broeders te Filippi zal doorbrengen, tot hun geestelijke vooruitgang.
Niet dat zij hem volstrekt niet konden missen. Maar gelet op het feit dat de apostel door de Heer op een bijzondere en geheel unieke wijze werd gebruikt, zou zijn persoonlijke aanwezigheid bij hen [letterlijk: de paroesie van mij] ongetwijfeld een impuls geven aan hun gemeenteleven en hun blijdschap in het geloof vernieuwen.
En zoals zij voorheen reden hadden om Messias Jezus te verheerlijken omdat hij Paulus naar hen toe geleid had om hun het Evangelie te brengen, zouden zij dat bij een hernieuwd verblijf opnieuw hebben, te meer omdat daaruit zou blijken dat hun gebeden waren verhoord (vers 19).
27-28 Alleen, leeft als burgers het Evangelie van de Messias waardig, opdat, hetzij ik zou komen en jullie zien, hetzij ik afwezig ben, over de dingen aangaande jullie mag horen dat jullie vaststaan in één geest, één van ziel eendrachtig strijdend voor het geloof van het Evangelie, en je in niets door de tegenstanders laat verschrikken, hetwelk voor hen een aanwijzing is van ondergang, maar van jullie redding; en dit vanwege God.
In zijn aanmoediging tot een levenswandel die gepast is voor mensen die vanuit het Evangelie leven, maakt de apostel gebruik van het werkwoord πολιτευομαι dat duidt op de burgerplicht vervullen, iets wat de bewoners van Filippi moest aanspreken. Aangezien de stad tot een Romeinse kolonie was verheven bezaten de inwoners ook het Romeinse burgerschap, waaraan niet alleen plichten maar ook bepaalde voordelen waren verbonden. Paulus zelf bezat het Romeinse burgerschap en liet zich eens in een kritieke situatie daarop voorstaan (Hn 22:25-29).
Christenen daarentegen zijn, waar zij ook woonachtig zijn, hemelburgers die - krachtens het Evangelie - overgezet zijn in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde (Ks 1:13).
Wanneer die namelijk getuige zijn van de christelijke eensgezindheid; dat die burgers van het hemelrijk vaststaan in hun geloof en zich door niets uit het veld laten slaan, krijgen zij door Gods beschikking de indruk dat hun zaak verloren is. Innerlijk ontstaat bij hen een overheersend gevoel van onmacht en nederlaag.
Maar dat niet alleen, van Godswege krijgen zij daarnaast ook de aanwijzing dat de christenen zullen zegevieren en inderdaad zullen ervaren wat hun in het Evangelie wordt toegezegd: redding.
Van welk groot en praktisch belang is het derhalve dat christenen eensgezind zijn, tezamen strijdend voor het geloof. Paulus gebruikt een werkwoord [συναθλεω] waarin de gedachte ligt opgesloten van een atleet die op de Spelen met iemand anders strijdt.
Wanneer twee elkaar bestrijdende partijen met een gemeenschappelijke vijand worden geconfronteerd, zien we vaak dat die twee onderling vrede sluiten teneinde samen sterk te staan tegenover de derde. Maar niet zodra is de gezamenlijke vijand verslagen, of zij vallen terug in hun oude geschillen.
Bij hen die menen christenen te zijn is het vaak nog erger, zij blijven óók bij een gemeenschappelijke vijand - de wereld - elkáár bestrijden.
Zulke personen dienen te bedenken dat, als de vijand ziet dat het hun aan elke christelijke saamhorigheid ontbreekt, deze moed zal vatten. God zal het niet zo beschikken dat de vijand zich onmachtig voelt en ontdekt dat hij voor een verloren zaak strijdt.
Overigens zullen we als gelovigen alleen maar als een eenheid naar buiten kunnen optreden als we echt naar binnen toe één zijn; als we eensgezind zijn in onze onderlinge omgang met elkaar. Dat betekent dat we als gelovigen moeten leren respect en hoogachting voor elkaar te hebben. We moeten niet zó met eigen zaken bezig zijn, dat we de zaken van anderen over het hoofd zien. Liefdeloosheid en egoïsme zijn in alle tijden een grote hindernis voor eensgezindheid gebleken.
1-2 Paulus en Timotheüs, slaven van Messias Jezus, aan al de heiligen in Messias Jezus die in Filippi zijn, samen met opzieners en dienaren; liefderijke gunst zij jullie en vrede van God onze Vader en van [de] Heer Jezus Messias.
Paulus schreef deze Brief tegen het einde van zijn (eerste) gevangenschap te Rome.
Uit de Handelingen weten wij dat de apostel in februari 61 AD in Rome arriveerde; dat hij daar vervolgens gedurende twee volle jaren verbleef in zijn eigen gehuurde huis (Hn 28:30). Daarna werd hij echter overgebracht naar het Pretorium voor een striktere vorm van gevangenschap (Fp 1:12-13; 4:22).
Uit de Handelingen weten wij dat de apostel in februari 61 AD in Rome arriveerde; dat hij daar vervolgens gedurende twee volle jaren verbleef in zijn eigen gehuurde huis (Hn 28:30). Daarna werd hij echter overgebracht naar het Pretorium voor een striktere vorm van gevangenschap (Fp 1:12-13; 4:22).
Uit Fp 2:17 kan geconcludeerd worden dat daardoor ook zijn leven in gevaar was komen te verkeren. Niettemin koesterde hij de verwachting dat zijn zaak spoedig behandeld zou worden en een gunstige afloop zou hebben (1:21-26;2:23-24).
Bijgevolg moet de Brief gedateerd worden op 63 AD, waarschijnlijk geschreven in het voorjaar of in de zomer van dat jaar.
Paulus schrijft namens zichzelf en Timotheüs, maar we merken al spoedig dat hij overgaat op het gebruik van de eerste persoon enkelvoud.
De Brief is gericht aan al de heiligen te Filippi, maar van hen worden twee groepen apart vermeld: opzieners en dienaren. Kennelijk wordt daarmee gedoeld op een college van oudsten (presbyterium) met hun helpers.
Het is hier voor het eerst dat Paulus daarvan in zijn Brieven melding maakt, hoewel uit Hn 20:28 kan worden afgeleid dat de regeling zeker niet nieuw was. Tijdens zijn reis naar Jeruzalem, in het jaar 57 AD, had hij tijdens een stop in Milete de oudsten van Efeze bij zich geroepen en hen vermaand aandacht te schenken aan de kudde waarover zij als opzieners (herders) waren aangesteld. En nog eerder, rond 47-48 AD, hadden hij en Barnabas tijdens de eerste zendingsreis voor de pas gestichte gemeenten in Lykaonië oudsten aangesteld (Hn 14:23).
Na zijn vrijlating, toen hij weer reisde in het gebied van Klein-Azië en Macedonië, zette hij in een Brief aan Timotheüs uiteen aan welke vereisten opzieners en dienaren moesten voldoen om als zodanig in de plaatselijke gemeenten te kunnen dienen. Zulke mannen verrichtten te midden van de kudde een voortreffelijk werk. Deze geestelijk gerichte mannen dienden ten behoeve van hun medeleden in het Lichaam (1Tm 3:1-13; Ef 4:7, 11-16).
Ευχαριστω τω θεω μου επι παση τη μνεια υμων, παντοτε εν παση δεησει μου υπερ παντων υμων μετα χαρας τηνδεησιν ποιουμενος, επι τη κοινωνια υμων εις το ευαγγελιον απο της πρωτης ημερας αχρι του νυν, πεποιθως αυτοτουτο οτι ο εναρξαμενος εν υμιν εργον αγαθον επιτελεσει αχρις ημερας Χριστου Ιησου·
3-6 Ik dank mijn God bij elke herinnering aan jullie, altijd in elke smeekbede van mij voor jullie allen, terwijl ik met vreugde de smeekbede opzend, wegens jullie deelname aan het Evangelie van de eerste dag af tot nu toe; hiervan overtuigd zijnde dat hij die een goed werk in jullie begon, [het] zal voltooien tot op [de] Dag van Messias Jezus.
Paulus’ betrekkingen met de gemeente te Filippi waren altijd heel hecht gebleven sinds hij die gemeente tijdens zijn tweede zendingsreis had gesticht.
Het moet rond het jaar 50 AD zijn geweest dat de apostel met zijn gezelschap te Troas gehoor gaf aan het dringende verzoek dat in een nachtelijk visioen door een man, een Macedoniër, werd gedaan: "Kom over naar Macedonië en help ons".
Onder de eerste leerlingen bevond zich ondermeer de hartelijke Lydia, een purperverkoopster, die van grote gastvrijheid blijk gaf: "Zij ‘dwong’ ons er gewoon toe", om in haar huis verblijf te houden. Zie Hn 16:8-40.
Ook na zijn vertrek bleef hij de zorg van de Filippenzen ondervinden, want tot tweemaal toe ontving hij te Thessaloníka een ondersteuning van hen, en ook daarna werd hij door hen geholpen; alleen de laatste tijd waren zij daartoe niet in de gelegenheid geweest (Fp 4:10, 14-16). Ondermeer op die wijze hadden zij vanaf het prilste begin hun eigen bijdrage geleverd aan de bevordering van het Evangelie.
Daaraan terugdenkend heeft Paulus telkens reden om God in zijn gebeden - die onder zijn huidige omstandigheden het karakter van smeekbeden aannemen - te danken.
Zijn dankbaarheid en liefde jegens hen omvat allen. Ook verderop in de Brief zullen we zien dat zijn liefde zich zonder uitzondering tot allen uitstrekt.
Destijds was de stichting van de gemeente weliswaar tot stand gekomen door de prediking van Paulus, Silas, Timotheüs en Lukas, maar in werkelijkheid was het God geweest die door zijn Zoon in de gelovigen een goed werk was begonnen. Zoals voor alle leden van het Gemeentelichaam geldt, waren zij in Messias Jezus tot een nieuwe schepping gemaakt en dat volgens Gods eeuwig raadsbesluit:
Hen die hij tevoren kende bestemde hij ook tevoren [tot] gelijke gedaante van het beeld van zijn Zoon, opdat hij eerstgeborene onder vele broeders zou zijn (Rm 8:29).
Zie ook 2Ko 5:17-18; Ks 1:27; 2:9-13.
Het grote nieuws dat de apostel nu aan deze waarheid toevoegt luidt: God maakt zijn werk feilloos af.
Allen die God tevoren kende in zijn voornemen, heeft hij - ieder op zijn bestemde tijd - geroepen, vanuit geloof gerechtvaardigd en met een mate van heerlijkheid bekleed door de inwoning van zijn heilige geest, daarmee te kennen gevend dat hij hen als zijn zonen aanneemt.
Welnu, die nieuwe schepping is veilig bij God. Zoals Paulus eerder schreef is hun leven tezamen met de Messias verborgen in God (Ks 3:1-4).
En de belofte luidt:
Wanneer de Messias, jullie leven, openbaar gemaakt wordt, dan zullen ook jullie tezamen met hem openbaar gemaakt worden in heerlijkheid.
Met het aanbreken van de Dag van de Messias worden grootse dingen op gang gebracht. Als bewijs dat zijn beloofde paroesie [tegenwoordigheid] dan een feit is, zal hij persoonlijk uit de hemel neerdalen om zijn Gemeentelichaam tot zich te roepen. De gestorven gelovigen zullen eerst opstaan en vervolgens zullen zij, tezamen met de tot dan toe in leven gebleven laatste generatie van christenen, in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht.
Vergelijk Rm 8:28-30, 14-18; 1Th 4:15-17.
καθως εστιν δικαιον εμοι τουτο φρονειν υπερ παντων, υμων δια το εχειν με εν τη καρδια υμας, εν τε τοις δεσμοιςμου και εν τη απολογια και βεβαιωσει του ευαγγελιου συγκοινωνους μου της χαριτος παντας υμας οντας. μαρτυςγαρ μου ο θεος, ως επιποθω παντας υμας εν σπλαγχνοις Χριστου Ιησου.
7-8 Het is immers terecht dat ik dit van jullie allen denk, daar ik jullie in het hart heb, terwijl jullie allen mijn mededeelhebbers van de liefderijke gunst zijn, zowel in mijn ketenen als in de verdediging en bevestiging van het Evangelie. Want God is mijn getuige hoe ik naar jullie allen verlang met tedere genegenheden van Messias Jezus.
Grammaticaal is niet uit te maken wie nu wie in het hart draagt [letterlijk: heeft], aangezien de infinitief hebbenvergezeld gaat van twee accusatieven [με en υμας], zodat vertaald kan worden daar ik jullie in het hart heb, of: daar jullie mij in het hart hebben.
Laatstgenoemde mogelijkheid zou gemotiveerd kunnen worden met: aangezien jullie allen mijn mededeelhebbers van de liefderijke gunst zijn, zowel in mijn ketenen als in de verdediging en bevestiging van het Evangelie.
We zouden kunnen beslissen dat er sprake is van een wederzijdse, grote en hartelijke genegenheid, omdat de apostel God oproept als zijn getuige hoe hij naar de Filippenzen verlangt met dezelfde innerlijke gevoelens die de Messias koestert voor allen die tot zijn Gemeentelichaam behoren.
Aldus bezien vernemen we hier reeds iets omtrent de diepste wenst die bij Paulus leeft: tezamen met zijn geliefde broeders bij de Heer zijn bij het aanbreken van diens paroesie (1Th 2:19; 3:12-13; 4:15-17)
Zie Fp 1:23.
Met de verdediging en bevestiging van het Evangelie doelt de apostel blijkbaar op wat het centrale punt is geworden van zijn gevangenschap sedert het jaar 58 AD tot dan toe: naast het Judaïsme de wettelijke erkenning binnen het Romeinse Rijk van de godsdienstige stroming die bekend kwam te staan als "de Weg". Binnen die nieuwe beweging – vooral niet te beschouwen als slechts een sektarische tak van het Jodendom - is Jezus, de Messias, de hoofdfiguur en het middelpunt geworden.
Vergelijk Hn 24:14, 22; 25:10 – 26:32.
Vanzelfsprekend is de machtiging om het Evangelie van Jezus de Messias te verbreiden uit de hemel afkomstig. Jezus, die ons opdroeg dit werk te doen, bezit alle autoriteit in de hemel en op aarde. Christenen hebben dus feitelijk niet de toestemming van menselijke regeringen nodig om te prediken. Niettemin is religieuze vrijheid een groot goed en bevorderlijk voor Bijbelstudie en -bespreking. Vandaar dat Paulus aan Timotheüs schreef:
Allereerst vermaan ik dan smeekbeden, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en allen die in hooggeplaatste posities zijn, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en ernst.(1Tm 2:1-2)
και τουτο προσευχομαι, ινα η αγαπη υμων ετι μαλλον και μαλλον περισσευη εν επιγνωσει και παση αισθησει, εις τοδοκιμαζειν υμας τα διαφεροντα, ινα ητε ειλικρινεις και απροσκοποι εις ημεραν Χριστου, πεπληρωμενοι καρπονδικαιοσυνης τον δια Ιησου Χριστου εις δοξαν και επαινον θεου.
9-11 En dit bid ik, dat jullie liefde nog meer en meer overvloedig mag zijn in verdiepte kennis en volledig waarnemingsvermogen, zodat jullie onderscheid kunnen maken tussen de dingen die verschillen, opdat jullie zuiver zijn en geen aanstoot geven tot op de Dag van [de] Messias; vervuld van de vrucht der rechtvaardigheid, welke door Jezus Messias tot heerlijkheid en lof van God is.
De goddelijke liefde [αγαπη] uit zich niet in sentimentele gevoelens, maar berust op goddelijke principes. Om die hoogste vorm van liefde tot uitdrukking te brengen is derhalve nauwkeurige kennis nodig en het vermogen om zaken juist waar te nemen, met zedelijke fijngevoeligheid.
Alleen dan kunnen zaken van goed en verkeerd - τα διαφεροντα, de dingen die verschillen, of: de dingen waarop het aankomt – op juiste wijze uit elkaar worden gehouden, getoetst op hun waarde. Een christen wordt daardoor in staat gesteld om in te zien wat Gods juiste weg is en die weg ook te bewandelen, in volkomen afhankelijkheid van de inwonende heilige geest.
Want niemand kan die weg, welke gekenmerkt wordt door zuiverheid en waarbij men geen oorzaak van struikelen wordt voor anderen, in eigen kracht gaan.
De apostel laat dit uitkomen doordat hij die onberispelijke levenswijze aanmerkt als het resultaat (vrucht) van rechtvaardigheid. Maar de rechtvaardigheid van een christen is niet die van hemzelf; het is een hem toegekende rechtvaardigheid welke door geloof in de Messias wordt verkregen.
Daarom heeft niemand van ons ook maar enige reden tot zelfgenoegzaamheid; integendeel, alle glorie en lof komt God toe die het in de Messias mogelijk maakt dat wij niet geheel en al in de greep van onze Adamitische natuur verkeren.
Vanzelfsprekend is de machtiging om het Evangelie van Jezus de Messias te verbreiden uit de hemel afkomstig. Jezus, die ons opdroeg dit werk te doen, bezit alle autoriteit in de hemel en op aarde. Christenen hebben dus feitelijk niet de toestemming van menselijke regeringen nodig om te prediken. Niettemin is religieuze vrijheid een groot goed en bevorderlijk voor Bijbelstudie en -bespreking. Vandaar dat Paulus aan Timotheüs schreef:
Allereerst vermaan ik dan smeekbeden, gebeden, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen, voor koningen en allen die in hooggeplaatste posities zijn, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en ernst.(1Tm 2:1-2)
και τουτο προσευχομαι, ινα η αγαπη υμων ετι μαλλον και μαλλον περισσευη εν επιγνωσει και παση αισθησει, εις τοδοκιμαζειν υμας τα διαφεροντα, ινα ητε ειλικρινεις και απροσκοποι εις ημεραν Χριστου, πεπληρωμενοι καρπονδικαιοσυνης τον δια Ιησου Χριστου εις δοξαν και επαινον θεου.
9-11 En dit bid ik, dat jullie liefde nog meer en meer overvloedig mag zijn in verdiepte kennis en volledig waarnemingsvermogen, zodat jullie onderscheid kunnen maken tussen de dingen die verschillen, opdat jullie zuiver zijn en geen aanstoot geven tot op de Dag van [de] Messias; vervuld van de vrucht der rechtvaardigheid, welke door Jezus Messias tot heerlijkheid en lof van God is.
De goddelijke liefde [αγαπη] uit zich niet in sentimentele gevoelens, maar berust op goddelijke principes. Om die hoogste vorm van liefde tot uitdrukking te brengen is derhalve nauwkeurige kennis nodig en het vermogen om zaken juist waar te nemen, met zedelijke fijngevoeligheid.
Alleen dan kunnen zaken van goed en verkeerd - τα διαφεροντα, de dingen die verschillen, of: de dingen waarop het aankomt – op juiste wijze uit elkaar worden gehouden, getoetst op hun waarde. Een christen wordt daardoor in staat gesteld om in te zien wat Gods juiste weg is en die weg ook te bewandelen, in volkomen afhankelijkheid van de inwonende heilige geest.
Want niemand kan die weg, welke gekenmerkt wordt door zuiverheid en waarbij men geen oorzaak van struikelen wordt voor anderen, in eigen kracht gaan.
De apostel laat dit uitkomen doordat hij die onberispelijke levenswijze aanmerkt als het resultaat (vrucht) van rechtvaardigheid. Maar de rechtvaardigheid van een christen is niet die van hemzelf; het is een hem toegekende rechtvaardigheid welke door geloof in de Messias wordt verkregen.
Daarom heeft niemand van ons ook maar enige reden tot zelfgenoegzaamheid; integendeel, alle glorie en lof komt God toe die het in de Messias mogelijk maakt dat wij niet geheel en al in de greep van onze Adamitische natuur verkeren.
2. Persoonlijke omstandigheden (1:12-20)
Γινωσκειν δε υμας βουλομαι, αδελφοι, οτι τα κατ εμε μαλλον εις προκοπην του ευαγγελιου εληλυθεν, ωστε τουςδεσμους μου φανερους εν Χριστω γενεσθαι εν ολω τω πραιτωριω και τοις λοιποις πασιν, και τους πλειονας τωναδελφων εν κυριω πεποιθοτας τοις δεσμοις μου περισσοτερως τολμαν αφοβως τον λογον λαλειν.
12-14 Ik wens echter, broeders, dat jullie weten dat mijn omstandigheden veeleer tot bevordering van het Evangelie hebben bijgedragen, zodat mijn ketenen in [de] Messias openbaar zijn geworden in heel het Pretorium en bij alle overigen, en de meesten van de broeders hebben in de Heer door mijn ketenen vertrouwen gekregen om overvloediger het Woord zonder vrees te durven spreken.
12-14 Ik wens echter, broeders, dat jullie weten dat mijn omstandigheden veeleer tot bevordering van het Evangelie hebben bijgedragen, zodat mijn ketenen in [de] Messias openbaar zijn geworden in heel het Pretorium en bij alle overigen, en de meesten van de broeders hebben in de Heer door mijn ketenen vertrouwen gekregen om overvloediger het Woord zonder vrees te durven spreken.
Paulus onthult hier aan zijn lezers dat het resultaat van zijn gevangenschap - hoe droevig ook op zichzelf - minstens twee goede resultaten had:
a. Ondanks zijn isolement was in brede kring bekend geworden dat hij niet tot de ‘gewone’ misdadigers behoorde. Hij was niet vanwege een of ander ernstig vergrijp gevangen gezet. Zowel bij de soldaten van de keizerlijke lijfwacht als bij de bewoners van Rome was bekend geworden dat zijn gevangenschap verband hield met zijn geloof in en zijn verhouding tot de joodse Messias.
Binnen het kamp van de Pretorianen had hij ongetwijfeld met velen van hen kennis gemaakt, aangezien hij voortdurend door één van hen werd bewaakt en zij elkaar geregeld aflosten.
b. Zijn broeders buiten de gevangenis hadden uit zijn boeien (ketenen) moed geput om met grotere vrijmoedigheid dan voorheen het Woord (Evangelie) te verkondigen.
Ook in dit geval veroorzaakte Paulus’ gevangenschap het tegendeel van wat men misschien verwacht zou hebben.
a. Ondanks zijn isolement was in brede kring bekend geworden dat hij niet tot de ‘gewone’ misdadigers behoorde. Hij was niet vanwege een of ander ernstig vergrijp gevangen gezet. Zowel bij de soldaten van de keizerlijke lijfwacht als bij de bewoners van Rome was bekend geworden dat zijn gevangenschap verband hield met zijn geloof in en zijn verhouding tot de joodse Messias.
Binnen het kamp van de Pretorianen had hij ongetwijfeld met velen van hen kennis gemaakt, aangezien hij voortdurend door één van hen werd bewaakt en zij elkaar geregeld aflosten.
b. Zijn broeders buiten de gevangenis hadden uit zijn boeien (ketenen) moed geput om met grotere vrijmoedigheid dan voorheen het Woord (Evangelie) te verkondigen.
Ook in dit geval veroorzaakte Paulus’ gevangenschap het tegendeel van wat men misschien verwacht zou hebben.
Wellicht dat de situatie voor de Romeinse geloofsgemeenschap aanvankelijk deprimerend is geweest, maar naarmate de gevangenschap van de apostel voortduurde, werkte zijn voorbeeld en zijn woord blijkbaar zó bemoedigend dat zij een krachtiger standpunt durfden in te nemen.
Zij zagen in hem het voorbeeld van iemand die de Heer werkelijk navolgde, een christen die zijn lijden blijmoedig droeg en niet verflauwde in het afleggen van het Messiaanse getuigenis.
Maar Paulus schrijft deze goede uitwerking niet aan zichzelf toe, de broeders hebben in de Heer door mijn ketenen vertrouwen gekregen. Hun vertrouwen vond zijn diepste grondslag in de Heer.
Op deze wijze ervoeren allen precies datgene wat Paulus eerder, vlak voor zijn gevangenneming, aan zijn broeders in Rome had geschreven:
Zij zagen in hem het voorbeeld van iemand die de Heer werkelijk navolgde, een christen die zijn lijden blijmoedig droeg en niet verflauwde in het afleggen van het Messiaanse getuigenis.
Maar Paulus schrijft deze goede uitwerking niet aan zichzelf toe, de broeders hebben in de Heer door mijn ketenen vertrouwen gekregen. Hun vertrouwen vond zijn diepste grondslag in de Heer.
Op deze wijze ervoeren allen precies datgene wat Paulus eerder, vlak voor zijn gevangenneming, aan zijn broeders in Rome had geschreven:
Wij nu weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen die naar [het] voornemen geroepenen zijn.
(Rm 8:28)
Τινες μεν και δια φθονον και εριν, τινες δε και δι ευδοκιαν τον Χριστον κηρυσσουσιν· οι μεν εξ αγαπης, ειδοτες οτιεις απολογιαν του ευαγγελιου κειμαι, οι δε εξ εριθειας τον Χριστον καταγγελλουσιν, ουχ αγνως, οιομενοι θλιψινεγειρειν τοις δεσμοις μου.
15-17 Weliswaar prediken ook sommigen de Messias door afgunst en strijdlust, maar sommigen ook door goedwilligheid. Dezen werkelijk uit liefde, daar zij weten dat ik tot verdediging van het Evangelie gesteld ben; maar de eersten verkondigen de Messias uit twistzucht, niet zuiver, met de bedoeling verdrukking bij mijn ketenen op te wekken.
Het is waar dat Paulus’ voorbeeld een positieve uitwerking had gehad op veel broeders in Rome. Zij hadden moed gevat om zich onbevreesd over het Evangelie uit te laten. Zij waren tot het inzicht gekomen dat de Messias inderdaad in de apostel verwezenlijkte wat hij eerder, ruim 25 jaar geleden, ten aanzien van Paulus -toen nog Saulus- had aangekondigd:
Deze is mij een uitverkoren vat om mijn naam uit te dragen, zowel voor het aangezicht der Heidenen alsook van koningen als van de zonen Israëls. Want ik zal hem duidelijk laten zien wat hij allemaal om mijn naam moet lijden.
(Hn 9:15-16).
Bijgevolg koesterden zij het verlangen om de apostel bij te staan in het vervullen van zijn opdracht; hun prediking van het Woord vond daarom mede plaats uit hun liefde voor hem.
Maar niet bij allen leefde die gezindheid.
Paulus’ verblijf te Rome had onvermijdelijk een verregaande invloed op de plaatselijke gemeenschap van gelovigen, en dit tot grote ergernis van degenen die zelf een vooraanstaande plaats in de gemeente wilden innemen. Bij hun ambities stond de persoon van Paulus hen in de weg.
(Rm 8:28)
Τινες μεν και δια φθονον και εριν, τινες δε και δι ευδοκιαν τον Χριστον κηρυσσουσιν· οι μεν εξ αγαπης, ειδοτες οτιεις απολογιαν του ευαγγελιου κειμαι, οι δε εξ εριθειας τον Χριστον καταγγελλουσιν, ουχ αγνως, οιομενοι θλιψινεγειρειν τοις δεσμοις μου.
15-17 Weliswaar prediken ook sommigen de Messias door afgunst en strijdlust, maar sommigen ook door goedwilligheid. Dezen werkelijk uit liefde, daar zij weten dat ik tot verdediging van het Evangelie gesteld ben; maar de eersten verkondigen de Messias uit twistzucht, niet zuiver, met de bedoeling verdrukking bij mijn ketenen op te wekken.
Het is waar dat Paulus’ voorbeeld een positieve uitwerking had gehad op veel broeders in Rome. Zij hadden moed gevat om zich onbevreesd over het Evangelie uit te laten. Zij waren tot het inzicht gekomen dat de Messias inderdaad in de apostel verwezenlijkte wat hij eerder, ruim 25 jaar geleden, ten aanzien van Paulus -toen nog Saulus- had aangekondigd:
Deze is mij een uitverkoren vat om mijn naam uit te dragen, zowel voor het aangezicht der Heidenen alsook van koningen als van de zonen Israëls. Want ik zal hem duidelijk laten zien wat hij allemaal om mijn naam moet lijden.
(Hn 9:15-16).
Bijgevolg koesterden zij het verlangen om de apostel bij te staan in het vervullen van zijn opdracht; hun prediking van het Woord vond daarom mede plaats uit hun liefde voor hem.
Maar niet bij allen leefde die gezindheid.
Paulus’ verblijf te Rome had onvermijdelijk een verregaande invloed op de plaatselijke gemeenschap van gelovigen, en dit tot grote ergernis van degenen die zelf een vooraanstaande plaats in de gemeente wilden innemen. Bij hun ambities stond de persoon van Paulus hen in de weg.
Vergelijk Lk 9:46-48; 22:24-27.
Waarschijnlijk moeten we denken aan bepaalde Jodenchristenen die nog altijd de opvattingen van het Judaïsme probeerden uit te dragen; precies die personen dus met wie de apostel geregeld te maken had gekregen tijdens zijn rondreizen in het Oosten.
Dit zou namelijk ook de heftige gemoedsbeweging verklaren welke spreekt uit het eerste gedeelte van hoofdstuk 3, waar hij op de Judaïsten doelt wanneer hij waarschuwt voor de honden, de slechte arbeiders, de verminking [door de besnijdenis].
Met de woorden φθονος en ερις tekent Paulus hun afgunst en rivaliteit.
Die vleselijke neigingen komen gewoonlijk vooral aan de oppervlakte bij ambitieuze persoonlijkheden die zich binnen dezelfde maatschappelijke groep (klasse) bevinden.
In dit geval buitten die Judaïsten - gedreven door de oude partijgeest - de situatie uit door in hun onderwijs de Messias te interpreteren volgens de oude joodse denkbeelden.
Met opzet probeerden zij daarmee Paulus’ gevangenschap te verzwaren, want zij wisten maar al te goed hoezeer hij gekant was tegen zulke leringen. Ongetwijfeld zou hij erover horen, maar machteloos als hij nu was wegens zijn ketenen, kon hij er niets tegen ondernemen. Daar waar de geest krachtig werkzaam is, mogen we ook de werkzaamheid van de vijand verwachten; dit is vanaf de vroegste tijden van het Evangelie te zien geweest!
τι γαρ; πλην οτι παντι τροπω, ειτε προφασει ειτε αληθεια, Χριστος καταγγελλεται, και εν τουτω χαιρω·
18a Want wat is het geval? Behalve dat op elke wijze, hetzij in schijn, hetzij in waarheid, [de] Messias wordt verkondigd, en daarin verheug ik mij.
Dat sommige predikers de apostel ongunstig gezind zijn, doet geen afbreuk aan Paulus’ goddelijke vreugde. Hij weet de situatie te relativeren. Hoe die personen ook gestemd zijn, zij bereiken hun doel niet; het enige wat telt is dat er bekendheid wordt gegeven aan de Messias.
Maar door hun verkondiging te kwalificeren als plaats vindend in schijn, velt hij wel een (ongunstig) oordeel over hun beweegredenen; die zijn niet oprecht.
Waarschijnlijk mogen we hieraan de conclusie verbinden dat zij bijgevolg ook schijnchristenen waren; zoals Paulus eerder over anderen van hun slag had gesproken in de Galatenbrief: de heimelijk binnengevoerde schijnbroeders, die heimelijk binnenkwamen om onze vrijheid die wij in Messias Jezus bezitten, te bespieden, met de bedoeling ons aan slavernij te onderwerpen (Gl 2:4).
αλλα και χαρησομαι, οιδα γαρ οτι τουτο μοι αποβησεται εις σωτηριαν δια της υμων δεησεως και επιχορηγιας τουπνευματος Ιησου Χριστου, κατα την αποκαραδοκιαν και ελπιδα μου οτι εν ουδενι αισχυνθησομαι, αλλ εν πασηπαρρησια ως παντοτε και νυν μεγαλυνθησεται Χριστος εν τω σωματι μου, ειτε δια ζωης ειτε δια θανατου
18b-20 Maar ik zal mij ook blijven verheugen, want ik weet dat dit voor mij op redding zal uitlopen door jullie smeekbede en de bijstand van de geest van Jezus Messias, overeenkomstig mijn vurige verwachting en hoop dat ik in niets beschaamd zal worden, maar in alle vrijmoedigheid, zoals altijd, ook nu [de] Messias wordt groot gemaakt in mijn lichaam, hetzij door leven, hetzij door dood.
Paulus keert terug naar zijn huidige situatie, verkerend in ketenen en in afwachting van zijn proces. Hoe de afloop daarvan ook mag zijn, en hoe de uiterlijke gebeurtenissen zich ook mogen ontwikkelen, in zijn vurige verwachting en hoop zal hij niet beschaamd worden; redding zal zijn deel zijn. En dat vormt de grondslag van zijn vreugde.
Ook zelf is hij volkomen overtuigd van de waarheid van vers 6: het goede werk dat God in hem is begonnen zal Deze feilloos tot een goed einde brengen tot op de Dag van Messias Jezus.
Bovendien steunt hij niet op eigen kracht; naast zijn onvoorwaardelijk vertrouwen in God, weet hij zich ook gesterkt door de smeekbeden van zijn broeders in Filippi en de bijstand van de geest van zijn Heer.
Zoals ook het geval is in Hn 16:7 en Rm 8:9, wordt de heilige geest hier aangeduid als de geest van Jezus, de Messias. Hij wordt immers door de verheerlijkte Messias als de voorzegde Helper gezonden om zijn leerlingen op aarde bij te staan (Jh 14:26; 15:26; 16:13-14).
Het gebed van gelovige broeders en de bijstand van de heilige geest zijn voor alle leden van de Gemeente derhalve van grote waarde. Daardoor kunnen wij als Paulus vol van vertrouwen zijn dat wij tot het einde toe standvastig zullen blijven, getrouw jegens God en zijn Zoon, onze Heer.
Op dat ogenblik verkeerde de apostel lichamelijk in gevaar het leven erbij in te schieten. Maar of dat nu wel of niet het geval zou zijn, hij hechtte maar aan één ding waarde: onder alle omstandigheden in zijn lichaam [of: in zijn persoon] de Messias groot te maken, en dat met alle vrijmoedigheid van handelen en spreken.
Dat hij daarmee niet op zijn lichaam van vlees steunde, noch op welke andere vleselijke situatie dan ook, zal blijken uit Fp 3:3-4.
εμοι γαρ το ζην Χριστος και το αποθανειν κερδος. ει δε το ζην εν σαρκι τουτο μοι καρπος εργου· και τι αιρησομαιου γνωριζω.
21-22 Want het leven is voor mij [de] Messias en het sterven winst. Maar moet ik verder leven in [het] vlees, betekent dat voor mij vruchtbare arbeid, en wat ik zal kiezen, maak ik niet bekend.
Zoals het geval is in vers 20 voorziet Paulus ook hier twee mogelijke uitkomsten van zijn naderend proces. Maar hoe de afloop ook zal zijn, door beide wil hij de Messias groot maken, want inhoud en doel van zijn leven is die Zoon van God.
Voor de natuurlijke mens mag de waarde van het bestaan gelegen zijn in allerlei aardse zaken, voor de apostel is het enige levensdoel zijn Heer, Messias Jezus. Voor iets anders leven heeft voor hem geen zin. Dat geldt ook voor het geval dat hij in vrijheid gesteld mocht worden; dan zou hij zijn apostolische arbeid voor de zaak van hem weer oppakken, in de stellige verwachting gezegend te worden met goede resultaten.
Maar mocht hij terechtgesteld worden - wat onder de willekeur van de wrede Nero zeer wel mogelijk was - dan zou dat voor hem persoonlijk alleen maar winst zijn; dat zou hem immers dichter tot zijn Heer brengen. Hijzelf zou dan wel ‘naakt’ in het graf liggen, maar zijn volgende bewuste moment zou de ervaring van de Opname zijn, overkleed met de woning die uit de hemel is.
Hoewel zijn persoonlijke keuze hieruit eigenlijk al kan worden afgeleid, zal hij, teneinde zijn lezers niet te kwetsen, toch geen bekendheid geven aan datgene waarvoor hij opteert. Want mocht God een verder leven hier op aarde voor hem bestemd hebben, dan zou hij opnieuw in levende lijve bij zijn geliefde Filippenzen kunnen zijn. Zie vers 26.
συνεχομαι δε εκ των δυο, την επιθυμιαν εχων εις το αναλυσαι και συν Χριστω ειναι, πολλω [γαρ] μαλλονκρεισσον· το δε επιμενειν [εν] τη σαρκι αναγκαιοτερον δι υμας.
23-24 Maar ik word van beide kanten gedrongen: het verlangen hebbend naar het heengaan en tezamen met [de]Messias te zijn, want dat is verreweg het beste; maar het blijven in het vlees is meer nodig omwille van jullie.
Want dat is verreweg het beste…Paulus kan zich niets groters voorstellen dan zijn intrek te nemen bij de Heer, zoals hij al eerder in de Tweede Korinthebrief had geformuleerd.
Ook daarin had hij reeds gezinspeeld op die uitkomst, wanneer zijn aardse tent in elkaar zou storten; d.i wanneer hij zou sterven. Want ook dat zou slechts ‘winst’ opleveren, namelijk een gebouw van God, een niet met handen gemaakt eeuwig huis in de hemelen; d.i. de verandering tot de hemelse natuur (2Ko 5:1-10; 1Ko 15:51-52).
Uiteraard wist de apostel heel goed dat dit pas bij de paroesie zou gebeuren, of, zoals hij aan de Korinthiërs schreef: bij de laatste trompet: want de trompet zal klinken en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden.
Tot aan die tijd zou hij, zonder enig bewustzijn van tijd, in het graf liggen; naakt; ontkleed, d,i. zonder enig lichaam (2Ko 5:3-4).
Toen hoopte hij er kennelijke nog op de paroesie levend mee te maken, maar onder de huidige omstandigheden te Rome heeft hij blijkbaar van die hoop afstand gedaan.
Ongeveer drie jaar hierna, bij zijn tweede gevangenschap, toen hij al wist dat die met zijn dood zou eindigen, gaf hij eveneens te kennen dat de Heer, de rechtvaardige Rechter, hem de kroon der rechtvaardigheid zou doen toekomen op die Dag; d.i. bij de paroesie, wanneer de Heer zich weer zal manifesteren (2Tm 4:6-8).
Maar voor hen die in de dood slapen, staat de klok volkomen stil, zoals ook Jezus zelf aan de rover duidelijk maakte die hem in hun beider doodsuur verzocht: Jezus, denk aan mij wanneer je in je koninkrijk bent gekomen. Omdat zij nog diezelfde dag zouden sterven, kon Jezus hem antwoorden: Voorwaar,ik zeg je, vandaag zul jij met mij in het paradijs zijn (Lk 23:43).
και τουτο πεποιθως οιδα οτι μενω και παραμενω πασιν υμιν εις την υμων προκοπην και χαραν της πιστεως, ινα τοκαυχημα υμων περισσευη εν Χριστω Ιησου εν εμοι δια της εμης παρουσιας παλιν προς υμας.
25-26 En in dit vertrouwen weet ik dat ik zal blijven en bij jullie allen zal verblijven tot jullie vooruitgang en vreugde van het geloof; opdat jullie [reden tot] roemen overvloedig mag zijn in Messias Jezus in verband met mij, door mijn tegenwoordigheid wederom bij jullie.
Toch spreekt Paulus hier zijn vertrouwen uit dat het Gods wil is dat zijn voortleven noodzakelijk is en ook dat hij opnieuw enige tijd te midden van zijn broeders te Filippi zal doorbrengen, tot hun geestelijke vooruitgang.
Niet dat zij hem volstrekt niet konden missen. Maar gelet op het feit dat de apostel door de Heer op een bijzondere en geheel unieke wijze werd gebruikt, zou zijn persoonlijke aanwezigheid bij hen [letterlijk: de paroesie van mij] ongetwijfeld een impuls geven aan hun gemeenteleven en hun blijdschap in het geloof vernieuwen.
En zoals zij voorheen reden hadden om Messias Jezus te verheerlijken omdat hij Paulus naar hen toe geleid had om hun het Evangelie te brengen, zouden zij dat bij een hernieuwd verblijf opnieuw hebben, te meer omdat daaruit zou blijken dat hun gebeden waren verhoord (vers 19).
B. Vermaning en voorbeelden (1:27 – 2:30)
1. Moedig weerstand bieden aan vijandigheid (1:27-30)
Μονον αξιως του ευαγγελιου του Χριστου πολιτευεσθε, ινα ειτε ελθων και ιδων υμας ειτε απων ακουω τα περιυμων, οτι στηκετε εν ενι πνευματι, μια ψυχη συναθλουντες τη πιστει του ευαγγελιου, και μη πτυρομενοι εν μηδενιυπο των αντικειμενων, ητις εστιν αυτοις ενδειξις απωλειας, υμων δε σωτηριας, και τουτο απο θεου·
27-28 Alleen, leeft als burgers het Evangelie van de Messias waardig, opdat, hetzij ik zou komen en jullie zien, hetzij ik afwezig ben, over de dingen aangaande jullie mag horen dat jullie vaststaan in één geest, één van ziel eendrachtig strijdend voor het geloof van het Evangelie, en je in niets door de tegenstanders laat verschrikken, hetwelk voor hen een aanwijzing is van ondergang, maar van jullie redding; en dit vanwege God.
In zijn aanmoediging tot een levenswandel die gepast is voor mensen die vanuit het Evangelie leven, maakt de apostel gebruik van het werkwoord πολιτευομαι dat duidt op de burgerplicht vervullen, iets wat de bewoners van Filippi moest aanspreken. Aangezien de stad tot een Romeinse kolonie was verheven bezaten de inwoners ook het Romeinse burgerschap, waaraan niet alleen plichten maar ook bepaalde voordelen waren verbonden. Paulus zelf bezat het Romeinse burgerschap en liet zich eens in een kritieke situatie daarop voorstaan (Hn 22:25-29).
Christenen daarentegen zijn, waar zij ook woonachtig zijn, hemelburgers die - krachtens het Evangelie - overgezet zijn in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde (Ks 1:13).
In Fp 3:20-21 zal Paulus daar nogmaals naar verwijzen:
Ons burgerschap bestaat in de hemelen, van waaruit wij ook vurig een redder verwachten, Heer Jezus Messias, die het lichaam van onze vernedering van gedaante zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid, overeenkomstig de werking dat hij in staat is ook alle dingen aan zich te onderwerpen.
Onze levenswandel moet vanzelfsprekend aan die nieuwe situatie beantwoorden. Hoe uit zich dat in de praktijk?
Paulus’ antwoord luidt: Vaststaan in één geest, één van ziel eendrachtig strijdend voor het geloof van het Evangelie.Van de zijde van hun heidense tegenstanders hadden de Filippenzen veel moeilijkheden te verduren. Maar omdat zij allen het nieuwe levensbeginsel van de geest in zichzelf hadden ontvangen, konden zij op die gemeenschappelijke basis een religieuze eenheid zijn en naar buiten toe een eendrachtige gezindheid demonstreren.
Paulus’ antwoord luidt: Vaststaan in één geest, één van ziel eendrachtig strijdend voor het geloof van het Evangelie.Van de zijde van hun heidense tegenstanders hadden de Filippenzen veel moeilijkheden te verduren. Maar omdat zij allen het nieuwe levensbeginsel van de geest in zichzelf hadden ontvangen, konden zij op die gemeenschappelijke basis een religieuze eenheid zijn en naar buiten toe een eendrachtige gezindheid demonstreren.
Slechts op die wijze konden zij een geestelijk bolwerk vormen tegen de vijand die eropuit is hen te intimideren en wel zodanig dat zij zich schrik zouden kunnen laten aanjagen.
De apostel gebruikt een oud Grieks werkwoord πτυρω, waarmee de schichtige reactie van een paard werd getekend. Christenen moeten zich voor zulke angstige schrikreacties hoeden; daarvoor is in het geheel geen reden. Hun geestelijke eenheid zal hen daarin behulpzaam zijn, zozeer zelfs dat juist de tegenstanders geïntimideerd worden.
De apostel gebruikt een oud Grieks werkwoord πτυρω, waarmee de schichtige reactie van een paard werd getekend. Christenen moeten zich voor zulke angstige schrikreacties hoeden; daarvoor is in het geheel geen reden. Hun geestelijke eenheid zal hen daarin behulpzaam zijn, zozeer zelfs dat juist de tegenstanders geïntimideerd worden.
Wanneer die namelijk getuige zijn van de christelijke eensgezindheid; dat die burgers van het hemelrijk vaststaan in hun geloof en zich door niets uit het veld laten slaan, krijgen zij door Gods beschikking de indruk dat hun zaak verloren is. Innerlijk ontstaat bij hen een overheersend gevoel van onmacht en nederlaag.
Maar dat niet alleen, van Godswege krijgen zij daarnaast ook de aanwijzing dat de christenen zullen zegevieren en inderdaad zullen ervaren wat hun in het Evangelie wordt toegezegd: redding.
Van welk groot en praktisch belang is het derhalve dat christenen eensgezind zijn, tezamen strijdend voor het geloof. Paulus gebruikt een werkwoord [συναθλεω] waarin de gedachte ligt opgesloten van een atleet die op de Spelen met iemand anders strijdt.
Wanneer twee elkaar bestrijdende partijen met een gemeenschappelijke vijand worden geconfronteerd, zien we vaak dat die twee onderling vrede sluiten teneinde samen sterk te staan tegenover de derde. Maar niet zodra is de gezamenlijke vijand verslagen, of zij vallen terug in hun oude geschillen.
Bij hen die menen christenen te zijn is het vaak nog erger, zij blijven óók bij een gemeenschappelijke vijand - de wereld - elkáár bestrijden.
Zulke personen dienen te bedenken dat, als de vijand ziet dat het hun aan elke christelijke saamhorigheid ontbreekt, deze moed zal vatten. God zal het niet zo beschikken dat de vijand zich onmachtig voelt en ontdekt dat hij voor een verloren zaak strijdt.
Overigens zullen we als gelovigen alleen maar als een eenheid naar buiten kunnen optreden als we echt naar binnen toe één zijn; als we eensgezind zijn in onze onderlinge omgang met elkaar. Dat betekent dat we als gelovigen moeten leren respect en hoogachting voor elkaar te hebben. We moeten niet zó met eigen zaken bezig zijn, dat we de zaken van anderen over het hoofd zien. Liefdeloosheid en egoïsme zijn in alle tijden een grote hindernis voor eensgezindheid gebleken.
Mogen we daarom gericht zijn op het welzijn van onze medegelovigen. In de volgende perikoop zullen we zien dat de apostel juist die conclusies verbindt aan de vermaningen die hij hier heeft laten horen.
οτι υμιν εχαρισθη το υπερ Χριστου, ου μονον το εις αυτον πιστευειν αλλα και το υπερ αυτου πασχειν, τον αυτοναγωνα εχοντες οιον ειδετε εν εμοι και νυν ακουετε εν εμοι.
29-30 Want voor de zaak van [de] Messias is het jullie goedgunstig gegeven niet alleen in hem te geloven, maar ook voor hem te lijden, dezelfde worsteling hebbend als jullie in mij hebben gezien en nu in mijn geval horen.
Ook wanneer God de loop der gebeurtenissen zodanig leidt dat tegenstanders een machteloos gevoel bekruipt, houdt dat nog niet in dat christenen lijden bespaard blijft. In Gods kracht een geestelijke strijd voeren en daarbij lijden ondergaan zijn dingen die samengaan. Want het Evangelie bezit een kracht en invloed die mensen niet zelden bewust maakt van eventueel onrechtvaardig handelen. Het Woord wijst hen terecht en roept hen op hun heil niet langer bij zichzelf te zoeken of bij de instituties van deze wereld.
οτι υμιν εχαρισθη το υπερ Χριστου, ου μονον το εις αυτον πιστευειν αλλα και το υπερ αυτου πασχειν, τον αυτοναγωνα εχοντες οιον ειδετε εν εμοι και νυν ακουετε εν εμοι.
29-30 Want voor de zaak van [de] Messias is het jullie goedgunstig gegeven niet alleen in hem te geloven, maar ook voor hem te lijden, dezelfde worsteling hebbend als jullie in mij hebben gezien en nu in mijn geval horen.
Ook wanneer God de loop der gebeurtenissen zodanig leidt dat tegenstanders een machteloos gevoel bekruipt, houdt dat nog niet in dat christenen lijden bespaard blijft. In Gods kracht een geestelijke strijd voeren en daarbij lijden ondergaan zijn dingen die samengaan. Want het Evangelie bezit een kracht en invloed die mensen niet zelden bewust maakt van eventueel onrechtvaardig handelen. Het Woord wijst hen terecht en roept hen op hun heil niet langer bij zichzelf te zoeken of bij de instituties van deze wereld.
Maar zulke signalen worden vaak verkeerd geduid en roepen in plaats van belangstelling juist verzet op. Daarom betekent geloven tevens lijden.
Welnu, in zijn goedgunstigheid heeft God het zó beschikt; de zaak van de Messias brengt dat met zich mee. Wie werkelijk één met Jezus wil blijven, kan verwachten dat hij het zwaar te verduren zal krijgen van de zijde van mensen die hem tegenstaan, ja, soms bewust haten. Hoe wij tegen lijden moeten aankijken wordt ons in Hb 5:8-9 in verband met de Messias zelf getoond:
Hoewel hij zoon was, leerde hij de gehoorzaamheid uit de dingen die hij leed; en tot volmaaktheid gebracht werd hij voor allen die hem gehoorzamen oorzaak van eeuwige redding.
Lijden maakte Jezus derhalve volkomen geschikt om in het Messiaanse koninkrijk koning-hogepriester te zijn. Zoals ook in Hb 2:17-18 te kennen wordt gegeven.
De zelfde worsteling hebbend als jullie in mij hebben gezien en nu in mijn geval horen.Toen de apostel in hun midden was om hun het Evangelie te brengen, werden de nieuwe gelovigen te Filippi vrijwel meteen getuigen van zijn strijd en lijden.
Zie hoofdstuk 16 van de Handelingen, vanaf vers 11.
Later bereikten hen allerlei berichten dat hij ook elders, vooral in Jeruzalem, te Cesarea en in Rome veel had moeten lijden voor de zaak van de Messias.
Welnu, in zijn goedgunstigheid heeft God het zó beschikt; de zaak van de Messias brengt dat met zich mee. Wie werkelijk één met Jezus wil blijven, kan verwachten dat hij het zwaar te verduren zal krijgen van de zijde van mensen die hem tegenstaan, ja, soms bewust haten. Hoe wij tegen lijden moeten aankijken wordt ons in Hb 5:8-
Hoewel hij zoon was, leerde hij de gehoorzaamheid uit de dingen die hij leed; en tot volmaaktheid gebracht werd hij voor allen die hem gehoorzamen oorzaak van eeuwige redding.
Lijden maakte Jezus derhalve volkomen geschikt om in het Messiaanse koninkrijk koning-hogepriester te zijn. Zoals ook in Hb 2:17-18 te kennen wordt gegeven.
De zelfde worsteling hebbend als jullie in mij hebben gezien en nu in mijn geval horen.Toen de apostel in hun midden was om hun het Evangelie te brengen, werden de nieuwe gelovigen te Filippi vrijwel meteen getuigen van zijn strijd en lijden.
Zie hoofdstuk 16 van de Handelingen, vanaf vers 11.
Later bereikten hen allerlei berichten dat hij ook elders, vooral in Jeruzalem, te Cesarea en in Rome veel had moeten lijden voor de zaak van de Messias.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten