Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

donderdag 21 maart 2013

De Eerste Korinthebrief - Hoofdstuk 14

 
 

 
1   Διωκετε την αγαπην, ζηλουτε δε τα πνευματικα, μαλλον δε ινα προφητευητε.
Jaagt de liefde na, streeft niettemin naar de geestesuitingen, maar vooral dat jullie mogen profeteren.
2   ο γαρ λαλων γλωσση ουκ ανθρωποις λαλει αλλα θεω, ουδεις γαρ ακουει, πνευματι δε λαλει μυστηρια∙
Want wie in een tong spreekt, spreekt niet voor mensen maar voor God, want niemand verstaat het, maar in geest spreekt hij geheimenissen.
3   ο δε προφητευων ανθρωποις λαλει οικοδομην και παρακλησιν και παραμυθιαν.
Wie echter profeteert, spreekt voor mensen [tot] opbouw en vermaning en vertroosting.
4   ο λαλων γλωσση εαυτον οικοδομει∙ ο δε προφητευων εκκλησιαν οικοδομει.
Wie in een tong spreekt, bouwt zichzelf op; maar wie profeteert, bouwt een gemeente op.
5   θελω δε παντας υμας λαλειν γλωσσαις, μαλλον δε ινα προφητευητε∙ μειζων δε ο προφητευων η ο λαλων γλωσσαις, εκτος ει μη διερμηνευη, ινα η εκκλησια οικοδομην λαβη.
Ik zou wel willen dat jullie allen in tongen spreken, maar liever dat jullie profeteren. Wie profeteert is namelijk groter dan hij die in talen spreekt, tenzij hij het vertolkt opdat de gemeente opbouw mag ontvangen.
 
Paulus had zijn betoog over de charismata slechts tijdelijk onderbroken om de Korintiërs in een vurig pleidooi de superieure weg der liefde voor te houden. Maar omdat zij nog in het kind-stadium van de Gemeente verkeren, moeten zij de charismata niet verwaarlozen. Een gemeente van christenen heeft hoe dan ook behoefte aan opbouw, aanmoediging en vertroosting. Welnu, zo houdt hij hun broeders voor, dan moeten zij niet op kinderachtige wijze vooral in tongen willen spreken. Glossolalie mag dan wel opzienbarend lijken en sensatie wekken, maar de waarde ervan is zeer betrekkelijk, allereerst vanwege het ontnuchterende feit dat iemand die in een tong spreekt slechts zichzelf opbouwt. Niemand verstaat hem namelijk, hij spreekt slechts voor God. Bij hen die toehoren komt het over alsof hij het over duistere, onverstaanbare dingen heeft.
 
Bovendien rijst de vraag waar dan de drijfveer van de liefde blijft. Bij het aanwenden van de geestesuitingen moet het immers steeds om de ander gaan. Andere leden moeten geestelijk worden gesticht en zo mogelijk aangemoedigd en vertroost. Daarvoor is de gave van profetie heel geschikt, maar wordt niet bereikt met het egocentrisme der glossolalie, wat bij de toehoorders eerder overkomt als vreemd 'gebrabbel', het imiteren van een taal die niet verstaan wordt. In de oudheid werden leden van vreemde volken Barbaren genoemd, afgeleid van het Griekse woord βαρβαρος zoals we straks in vers 11 zullen zien. Vandaar ons woord gebrabbel.
 
6   Nυν δε, αδελφοι, εαν ελθω προς υμας γλωσσαις λαλων, τι υμας ωφελησω, εαν μη υμιν λαλησω η εν αποκαλυψει η εν γνωσει η εν προφητεια η [εν] διδαχη;
Nu dan, broeders, als ik naar jullie toe zou komen, sprekend in tongen, van welk nut zou ik jullie dan zijn als ik niet tot jullie zou spreken óf in openbaring, óf in kennis, óf in profetie, óf in lering?
7   ομως τα αψυχα φωνην διδοντα, ειτε αυλος ειτε κιθαρα, εαν διαστολην τοις φθογγοις μη δω, πως γνωσθησεται το αυλουμενον η το κιθαριζομενον;
Het is als met de onbezielde dingen die geluid geven, hetzij een fluit of citer; als zij geen onderscheiden tonen laten horen, hoe zal men [dan] weten wat op de fluit of de citer gespeeld wordt?
 και γαρ εαν αδηλον σαλπιγξ φωνην δω, τις παρασκευασεται εις πολεμον;
Want ook als een bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich ten strijde toerusten?
9   ουτως και υμεις δια της γλωσσης εαν μη ευσημον λογον δωτε, πως γνωσθησεται το λαλουμενον; εσεσθε γαρ εις αερα λαλουντες.
Zo ook jullie als jullie door de tong geen verstaanbaar woord verschaffen. Hoe zal men het gesprokene begrijpen? Jullie zullen immers zijn [als zij] die tot lucht spreken.
10  τοσαυτα ει τυχοι γενη φωνων εισιν εν κοσμω, και ουδεν αφωνον∙
Naar het schijnt zijn er in de wereld zoveel soorten klanken, en niets is zónder [eigen] klank.
11  εαν ουν μη ειδω την δυναμιν της φωνης, εσομαι τω λαλουντι βαρβαρος και ο λαλων εν εμοι βαρβαρος.
Als ik dan de kracht van de klank niet weet, zal ik voor wie spreekt een Barbaar zijn en wie spreekt een Barbaar in mij.
 
Paulus herinnert zijn broeders opnieuw aan zijn vaste voornemen om hen voor een tweede maal te bezoeken. Maar hoe groot zou hun teleurstelling zijn als hij bij die gelegenheid enkel in talen zou spreken! Met die opmerking start hij een serie van argumenten in een poging om hun kinderlijke verzotheid op dat charisma tot de juiste proporties terug te brengen. Wat zou zijn bezoek hun dan weinig geestelijke baat opleveren! Laten zij namelijk vooral stilstaan bij datgene wat tongentaal feitelijk is:
 
∙ Welnu, glossolalie houdt om te beginnen geen Evangelieverkondiging in. Het is slechts een manier van spreken voor God, qua inhoud onbegrijpelijk voor anderen, aangezien de charismaticus geheimen Gods uit (vers 2). Zelfs op de Pinksterdag, toen de toegestroomde menigte luisterde naar de 120 op wie de geest was uitgestort, hoorden zij hen over de grootse dingen van God spreken, tenminste wanneer er óók in hun eigen taal zulke uitingen werden gedaan. Daarbuiten moet het voor de menigte als geheel een kakofonie aan vreemde klanken geweest zijn(Hn 2:11). Paulus maakt dienaangaande een aantal vergelijkingen:
 
∙ Muziek kan aangenaam zijn om te beluisteren maar als door hen die op de instrumenten spelen geen onderscheiden tonen worden voorgebracht hoort men geen melodie. 
∙ Als een soldaat geen onderscheiden signaal op de bazuin laat horen, treft niemand voorbereidingen voor het gevecht.
 
∙ Zo wordt ook de schepping gekenmerkt door een enorm scala aan verschillende geluiden en klanken. Als men de betekenis daarvan niet kent dan levert dat slechts een wirwar van geluiden op zonder enige samenhang.
∙ Wanneer twee personen met elkaar willen spreken, maar ieder in zijn eigen taal, maakt dat op anderen niet alleen een dwaze indruk, maar voor elkaar zijn die twee slechts Barbaren, de term die destijds de volken buiten de Grieks-Romeinse beschaving gold, met hun vreemde, onverstaanbare talen.
 
12  ουτως και υμεις, επει ζηλωται εστε πνευματων, προς την οικοδομην της εκκλησιας ζητειτε ινα περισσευητε.
Zo ook jullie, aangezien jullie ijveraars zijn van de geestesuitingen, moeten jullie er op uit zijn daarin overvloedig te zijn tot de opbouw der gemeente.
13  διο ο λαλων γλωσση προσευχεσθω ινα διερμηνευη.
Daarom, laat hij die spreekt in een tong bidden dat hij [het] moge vertolken.
14  εαν [γαρ] προσευχωμαι γλωσση, το πνευμα μου προσευχεται, ο δε νους μου ακαρπος εστιν.
Want wanneer ik in een tong bidt, bidt mijn geest maar mijn verstand is onvruchtbaar.
15  τι ουν εστιν; προσευξομαι τω πνευματι, προσευξομαι δε και τω νοι∙ ψαλω τω πνευματι, ψαλω δε και τω νοι.
Hoe is het dan? Ik zal bidden met de geest, maar ik zal ook bidden met het verstand; ik zal lofzingen met de geest, maar ik zal ook lofzingen met het verstand.
16  επει εαν ευλογης [εν] πνευματι, ο αναπληρων τον τοπον του ιδιωτου πως ερει το Aμην επι τη ση ευχαριστια, επειδη τι λεγεις ουκ οιδεν;
Hoe zal anders, wanneer jij in de geest een zegen uitspreekt, hij die de plaats van de gewone persoon inneemt, het Amen zeggen op je dankzegging, aangezien hij niet weet wat je zegt? 
17  συ μεν γαρ καλως ευχαριστεις, αλλ ο ετερος ουκ οικοδομειται.
Jij spreekt weliswaar een voortreffelijk dankgebed uit, maar de ander wordt niet opgebouwd.
18  ευχαριστω τω θεω, παντων υμων μαλλον γλωσσαις λαλω∙
Ik dank God dat ik van jullie allen meer in tongen spreek,
19  αλλα εν εκκλησια θελω πεντε λογους τω νοι μου λαλησαι, ινα και αλλους κατηχησω, η μυριους λογους εν γλωσση.
maar in een gemeente wil ik  [liever] vijf woorden met mijn verstand spreken, opdat ik ook anderen mag onderrichten dan tienduizend woorden in een tong.
 
Paulus keurt het verlangen naar de gave van de glossolalie niet af, maar hij veronderstelt ook dat de Korinthiërs liever niet worden vergeleken met de Barbaren die een vreemde taal spreken. Daarom moeten zij, zeker wanneer zij zich liefdevol bekommeren om de opbouw van hun broeders, God vragen dat hun, mét die geestesuiting, ook de gave der vertolking wordt geschonken.
 
Maar waarom spreekt de apostel in de vv 14 en 15 geregeld over bidden in de geest, terwijl hij kennelijk toch doelt op de glossolalie? Dat heeft te maken met wat hij al eerder, in vers 2, vaststelde: Wie in een tong spreekt, spreekt namelijk tot God, en dat is feitelijk bidden.
Paulus neemt zichzelf ten voorbeeld: Als hij in een tong bidt blijft zijn verstand er buiten. Daarmee geeft hij te kennen dat het menselijk intellect bijzondere vermogens bezit; het kan zowel aangewend worden door het eigen verstand als door Gods heilige geest.
 
Toch geeft hij er de voorkeur aan tijdens gemeentebijeenkomsten slechts vijf woorden in de kracht van zijn verstand te spreken dan tienduizend in een vreemde taal. Want in het laatste geval staat zijn verstand buiten spel; het is onvruchtbaar in de zin dat hij het niet gericht kan benutten om dieper in te gaan op specifieke behoeften die bij de gemeente bestaan. Ook het bidden en lofzingen waaraan het verstand meewerkt prefereert hij boven bidden en lofzingen met de geest, daar het veel meer bijdraagt tot de stichting van de gemeenteleden.
 
20  Aδελφοι, μη παιδια γινεσθε ταις φρεσιν, αλλα τη κακια νηπιαζετε, ταις δε φρεσιν τελειοι γινεσθε.
Broeders, wordt geen kinderen in de vermogens van het verstand, maar weest kinderlijk in de slechtheid; wordt echter volwassen in de verstandelijke vermogens.
21  εν τω νομω γεγραπται οτι
Eν ετερογλωσσοις και εν χειλεσιν ετερων λαλησω τω λαω τουτω,
και ουδ ουτως εισακουσονται μου,
λεγει κυριος.
In de Wet staat geschreven: In vreemde talen en met lippen van vreemdelingen zal ik tot dit volk spreken, en zelfs dan zullen zij mij geen gehoor schenken, zegt de Heer.
22  ωστε αι γλωσσαι εις σημειον εισιν ου τοις πιστευουσιν αλλα τοις απιστοις, η δε προφητεια ου τοις απιστοις αλλα τοις πιστευουσιν.
Bijgevolg zijn de tongen niet tot een teken voor de gelovigen maar voor de ongelovigen; de profetie echter niet voor de ongelovigen maar voor hen die geloven.
 
In vers 12 had de apostel zijn broeders reeds vermaand om, wanneer zij nu toch eenmaal hunkeren naar de charismata, zich daarop dan ook geheel toe te leggen, maar dan wel op die welke het geestelijk welzijn van de gemeente bevorderen. En dat is met de gave van het profeteren veel meer het geval dan met het spreken in tongen.
Voor hen, kinderachtig zoals zij zich opstellen, met name ten aanzien van het geheimzinnige aspect der glossolalie, is het daarom nodig die zaken op hun juiste waarde te schatten. Zij mogen zich dan misschien beroemen op hun volwassenheid in Christus, in de aanwending van hun verstandelijke vermogens zijn zij eigenlijk nog steeds kleine kinderen. Door hun gedragingen tonen zij steeds weer dat zij niet over een volwassen oordeel beschikken. Weten zij trouwens wat er al heel lang geleden in de Wet was voorzegd over het 'gebrabbel' in vreemde talen?
 
Met de Wet doelt Paulus hier op de hele Schrift, want het citaat is een vrije weergave van Jesaja 28:11-12. Volgens de Willibrordversie lezen we daar:
 
Inderdaad, door mensen met een onverstaanbare tongval, en in een vreemde taal, richt Jahweh zich tot dit volk… Maar zij hebben niet willen luisteren.
Een vrij onverwachte wending moet dit voor de Korinthische gelovigen geweest zijn; want wat doet Paulus eigenlijk? Hij licht de glossolalie toe met een verwijzing naar de onverstaanbare taal van Israëls vijanden, in Jesaja’s dagen de Assyriërs.
De Israëlieten hadden Jesaja bespot omdat hij een brabbeltaaltje gesproken zou hebben toen hij hen ernstig waarschuwde voor de rampspoed die God over hen zou brengen. Dat blijkt wel uit de voorafgaande verzen (9 en 10). Smalend hadden zij het volgende over de profeet tot elkaar gezegd:
 
Wie wil hij toch onderrichten, aan wie wil hij zijn boodschap verklaren?
Aan zuigelingen die pas gespeend zijn, aan kinderen, de borst pas ontwend? Zo van: saw lasaw, saw lasaw, qaw laqaw, qaw laqaw. 

Welnu, zij zouden bij de inval van de vijand werkelijk een onbegrijpelijke taal horen spreken, voor hen als het ware gebrabbel. Dat zou Gods antwoord zijn op hun weigering om naar de klare taal van hun profeten te luisteren.

Tegen die achtergrond is het belangwekkend om vast te stellen dat de Joden met Pinksteren 33 AD voor het eerst met tongentaal werden geconfronteerd, namelijk in de straten van Jeruzalem. En wij kennen de uitwerking op die Joden die in hardnekkig ongeloof Petrus’ boodschap over Jezus als hun Messias afwezen en wat er vervolgens met hen gebeurde in 70 AD!

Zie: Hn 2:1-13; 13:45-46; 1Th 2:14-16; Lk 21:20-24.

In Hn 2:14-17 bracht Petrus de tongentaal in verband met de voorzegging van Joël, in Jl 2:28-32. Maar lezen we die bekende profetie nog eens goed door, dan kunnen we er niet aan ontkomen dat de volledige vervulling nog altijd toekomstig moet zijn, al was het alleen maar vanwege het feit dat de ongekende aanval van het verwoesting brengende 'sprinkhanen'-leger ook nog altijd wacht op vervulling. Zie Openbaring 9.

Trouwens, ook de Assyriër van Jesaja’s dagen was slechts een voorproefje van wat er nog in tegenbeeld moet gebeuren in de eindtijd: het verwoestende optreden van de Antichrist.
Conclusie? Tongentaal is een teken voor ongelovigen, zowel voor Heidenen als Joden die het Evangelie uiteindelijk niet zullen aanvaarden! 
 
23  Eαν ουν συνελθη η εκκλησια ολη επι το αυτο και παντες λαλωσιν γλωσσαις, εισελθωσιν δε ιδιωται η απιστοι, ουκ ερουσιν οτι μαινεσθε;
Wanneer daarom de gehele gemeente op dezelfde plaats bijeenkomt en allen spreken in tongen, maar er zouden gewone personen of ongelovigen binnenkomen, zullen die niet zeggen dat jullie waanzinnig zijn?
24  εαν δε παντες προφητευωσιν, εισελθη δε τις απιστος η ιδιωτης, ελεγχεται υπο παντων, ανακρινεται υπο παντων,
Wanneer echter allen profeteren, maar er zou iemand binnenkomen die ongelovig [is] of een gewoon persoon, [dan] wordt hij door allen terechtgewezen, door allen onderzocht,
25  τα κρυπτα της καρδιας αυτου φανερα γινεται, και ουτως πεσων επι προσωπον προσκυνησει τω θεω, απαγγελλων οτι Oντως ο θεος εν υμιν εστιν.
de verborgen dingen van zijn hart worden openbaar, en aldus zal hij - na op [zijn] aangezicht te zijn gevallen - God hulde brengen, openlijk verklarend: "Waarlijk, God is in jullie midden".
 
Kennelijk verkeerden de Korintiërs in de mening dat zij in de tongentaal het bewijs hadden dat God werkelijk in hun midden was. Dus kon het niet anders of de Heidenen, met dat wonderbaar verschijnsel geconfronteerd, moesten wel het geloof aannemen! Maar Paulus laat zien dat zaken geheel anders liggen.
Stel dat zij, op één plaats samengekomen, allen in vreemde talen zouden spreken en er zouden toevallig andere mensen binnenkomen. Zullen zij tot de conclusie komen dat God in hun midden is? Integendeel, eerder zullen zij denken dat zij in een groep van waanzinnigen terecht zijn gekomen!
 
Geheel anders ligt de zaak met het charisma der profetie. Toevallige passanten die in hun bijeenkomst een kijkje zouden komen nemen, zouden bij het horen daarvan diep onder de indruk raken. De klare, maar tevens (door de geest) bezielde taal, zou een overweldigend, diepgaand religieus effect op hen hebben. Door het woord van deze of gene 'profeet' zouden zij een plotselinge, geestelijke verlichting ervaren, wat tot een onverwachte 'inkijk' in hun diepste binnenste zou leiden. Innerlijk worden zij zich helder bewust van zaken waaromtrent zij voorheen slechts een vaag vermoeden hadden, maar die nu voor hen duidelijk worden. Hun geweten wordt geraakt. Zij beseffen dat God door de profeet tot hen spreekt. Vandaar dat zij God hulde brengen: Waarlijk, God is in jullie midden.
Het kan bijna niet anders of Paulus moet een en ander uit persoonlijke ondervinding neergeschreven hebben.
 
26  Tι ουν εστιν, αδελφοι; οταν συνερχησθε εκαστος ψαλμον εχει, διδαχην εχει, αποκαλυψιν εχει, γλωσσαν εχει, ερμηνειαν εχει∙ παντα προς οικοδομην γινεσθω.
Hoe is het dan, broeders? Telkens wanneer jullie samenkomen heeft een ieder een lofzang, men heeft een lering, men heeft een openbaring, men heeft een tong, men heeft een vertolking. Laat alle dingen geschieden tot opbouw.
27  ειτε γλωσση τις λαλει, κατα δυο η το πλειστον τρεις, και ανα μερος, και εις διερμηνευετω∙
Als iemand in een tong spreekt, door twee of hoogstens drie, en op zijn beurt, en laat één het vertolken.
28  εαν δε μη η διερμηνευτης, σιγατω εν εκκλησια, εαυτω δε λαλειτω και τω θεω.
Is er echter geen vertolker, laat hij dan zwijgen in een gemeente, maar laat hij tot zichzelf spreken en tot God.
29  προφηται δε δυο η τρεις λαλειτωσαν, και οι αλλοι διακρινετωσαν∙
Laten voorts twee of drie profeten spreken, en laten de anderen [het] beoordelen.
30  εαν δε αλλω αποκαλυφθη καθημενω, ο πρωτος σιγατω.
Maar wanneer aan een ander die daar zit, iets geopenbaard wordt, moet de eerste zwijgen.
31  δυνασθε γαρ καθ ενα παντες προφητευειν ινα παντες μανθανωσιν και παντες παρακαλωνται
Want jullie kunnen allen, één voor één, profeteren opdat allen leren en allen aangemoedigd worden.
32  και πνευματα προφητων προφηταις υποτασσεται∙
En geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen;
33  ου γαρ εστιν ακαταστασιας ο θεος αλλα ειρηνης.
want God is geen God van wanorde, maar van vrede.
 
Met de vraag Hoe is het dan, broeders? confronteert hij de Korintiërs met de noodzaak van regeling, van een ordelijk verloop. Want ondanks de gebrekkige aard der charismata heeft de gemeente behoefte aan leiding en onderricht. De grote verscheidenheid der geestesuitingen kon immers gemakkelijk tot wanorde en daarmee tot onrust leiden. En al is het zeker niet zijn bedoeling de geest van God aan banden te leggen (1Th 5:19), blijkt uit het vervolg niettemin dat hij wantrouwig staat tegenover de glossolalie. Het handhaven van orde en regeling dienaangaande moet verkeerd gebruik tegengaan. Trouwens alles wat wanorde verwekt kan niet van God zijn.
 
Opmerkelijk is dat niet alleen de glossolalie goed toezicht behoeft, hetzij door vertolking hetzij door eenvoudig te zwijgen, maar ook het profeteren. De gemeente als geheel heeft de bevoegdheid de profetische uitingen op hun waarde te beoordelen. Werd er werkelijk onder invloed van Gods geest gesproken?
Vertaald naar deze tijd zou een en ander betekenen dat, wanneer binnen een groepje van christenen door iemand een Bijbels thema wordt besproken, de aanwezigen opbouwend kritisch mogen staan ten aanzien van zijn uiteenzetting. Bleken de visies die hij presenteerde Schriftuurlijk verantwoord? Diende de presentatie tot het geestelijk welzijn van allen, of werd slechts een geliefd 'stokpaardje' bereden, misschien wel tot eigen glorie?
 
Ως εν πασαις ταις εκκλησιαις των αγιων,
Zoals in alle gemeenten der heiligen
34  αι γυναικες εν ταις εκκλησιαις σιγατωσαν, ου γαρ επιτρεπεται αυταις λαλειν∙ αλλα υποτασσεσθωσαν, καθως και ο νομος λεγει.
moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen, want het is hun niet toegestaan te spreken, maar zij moeten onderdanig zijn, zoals ook de Wet zegt.
35  ει δε τι μαθειν θελουσιν, εν οικω τους ιδιους ανδρας επερωτατωσαν, αισχρον γαρ εστιν γυναικι λαλειν εν εκκλησια.
Indien zij dan zij iets willen leren, moeten zij thuis de eigen mannen ernaar vragen. Het strekt vrouwen immers tot oneer in een gemeente te spreken.
 
Vrouwen moeten in de gemeenten zwijgen, aldus Paulus in vers 34.
Een vraag die in verband met die uitspraak uiteraard onmiddellijk opkomt betreft datgene wat hij eerder schreef in hoofdstuk 11 (vers 5): Elke vrouw die met onbedekt hoofd bidt of profeteert, maakt haar hoofd te schande.
Daarmee erkende hij toch dat vrouwen zich in de samenkomsten mogen laten horen, uiting gevend aan hun charismata! Bovendien moeten tot degenen die in vers 26 opgesomd worden - een ieder heeft een lofzang, een lering, een openbaring, een tong, een vertolking - óók vrouwen behoord hebben! Hoe is een en ander met elkaar te rijmen?
 
De oplossing van het vraagstuk is nabij als we onderkennen dat de apostel in vers 34 voor de derde keer over een noodzaak tot 'zwijgen' spreekt.
Eerst had hij in vers 28 aangegeven dat iemand die in een tong spreekt moest zwijgen als er geen vertolker beschikbaar was. Vervolgens had hij in de vv 29 en 30 verordend dat zelfs een profeet moest zwijgen wanneer iemand anders opstond ten teken dat hij een openbaring ontving.
In beide gevallen was er sprake van een beperking aan hun optreden in de gemeente, te omschrijven als een relatief zwijgen.
 
En precies die omstandigheid gold ook de aanwezige vrouwelijke gelovigen; óók hun optreden was in de gemeente aan een beperking gebonden. Zeker, het was hun volledig toegestaan uiting te geven aan hun specifieke genadegaven, maar in verband met discussies die tijdens de samenkomsten konden ontstaan, gold ook voor hen een vorm van relatief zwijgen.
Er kan dan gedacht worden aan het uitspreken van een kwalitatief oordeel over geuite profetie. Voor een vrouw zou het onbetamelijk zijn om een man die een profetisch woord had gesproken terecht te wijzen.
 
Aangezien Paulus zeer wel beseft dat ook de gelovige vrouwen de kwaliteit van alles wat op de samenkomsten ten gehore wordt gebracht zeer ter harte gaat, raadt hij hun aan om er thuis met hun echtgenoten verder over van gedachten te wisselen. Die gang van zaken verandert niets aan het goddelijk feit dat mannen en vrouwen in Messias Jezus gelijk zijn (Gl 3:26-29). Kwesties over de waarde van profetische prediking in de gemeente, kunnen echter gepaster thuis tussen man en vrouw doorgesproken worden.
Men vindt dezelfde vermaning in 1Tm 2:11-12, waar we expliciet vernemen dat een vrouw niet moet proberen een man te onderwijzen noch autoriteit over hem uit te oefenen.
 
36  η αφ υμων ο λογος του θεου εξηλθεν, η εις υμας μονους κατηντησεν;
Of ging het Woord van God [soms] van júllie uit? Of bereikte het alleen júllie?
37  Eι τις δοκει προφητης ειναι η πνευματικος, επιγινωσκετω α γραφω υμιν οτι κυριου εστιν εντολη∙
Indien iemand meent een profeet te zijn of geestesmens, laat hij dan de dingen die ik jullie schrijf erkennen,  dat ze een gebod van de Heer zijn.
38  ει δε τις αγνοει, αγνοειται.
Maar indien iemand [dat] negeert, die wordt genegeerd.
39  ωστε, αδελφοι [μου], ζηλουτε το προφητευειν, και το λαλειν μη κωλυετε γλωσσαις∙
Zo dan, mijn broeders, streeft ernaar te profeteren, en verhindert het spreken in tongen niet.
40  παντα δε ευσχημονως και κατα ταξιν γινεσθω.
Laat echter alle dingen betamelijk en volgens orde geschieden.
 
Kennelijk verwachtte Paulus van de zijde van sommige Korinthiërs tegenstand te ontmoeten met betrekking tot zijn aanwijzingen voor een ordelijk verloop der samenkomsten. Zij moeten echter niet denken dat zij op een 'eiland wonen', een geheel eigen gemeenschap vormend welke los staat van Jezus’ Gemeentelichaam wereldwijd. Binnen die wereldwijde Gemeente vormen zij slechts één van de lokale gemeenten en zij ontvingen het Evangelie van elders.
 

Hetzelfde geldt voor zijn aanwijzingen voor een ordelijk verloop der samenkomsten; als iemand van zichzelf overtuigd is dat ook hij een charismaticus is, in het bezit van de geestesuitingen, dan moet juist hij, op grond daarvan erkennen dat Paulus met het gezag van Jezus spreekt, hij die het Hoofd van het Gemeentelichaam is.
Als iemand daaraan voorbij wenst te gaan en zichzelf tot wet wil zijn, dan moet hij ook zelf dienovereenkomstig behandeld worden. Zij die het apostolisch gezag erkennen krijgen echter de raad mee: Laat alle dingen betamelijk en volgens orde geschieden.  Dat zou ondermeer kunnen inhouden om degene die aan regel en orde voorbij wil gaan, in de gemeente geen 'podium' te verlenen.

 
 







 
 

Geen opmerkingen: