Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

donderdag 7 maart 2013

De Eerste Korinthebrief - Hoofdstuk 12


 
1 Περι δε των πνευματικων, αδελφοι, ου θελω υμας αγνοειν.
Wat nu de geestesuitingen betreft, broeders, wil ik niet dat jullie onwetend zijn.
2 Oιδατε οτι οτε εθνη ητε προς τα ειδωλα τα αφωνα ως αν ηγεσθε απαγομενοι.
Jullie weten dat, toen jullie heidenen waren, jullie je lieten meevoeren naar de stomme afgoden, naargelang jullie geleid werden.
3 διο γνωριζω υμιν οτι ουδεις εν πνευματι θεου λαλων λεγει, Aναθεμα Iησους, και ουδεις δυναται ειπειν, Kυριος Iησους, ει μη εν πνευματι αγιω.
Daarom maak ik jullie bekend dat niemand die in Gods geest spreekt, zegt: Vervloekt [zij] Jezus. Ook kan niemand zeggen: Jezus[is] Heer, behalve in heilige geest.
 
Vanaf de Pinksterdag in 33 AD toen bij de uitstorting van Gods geest de christelijke gemeen tot bestaan kwam, konden de gelovigen in de kracht van die geest getuigen van de nieuwe, specifieke waarheden welke kenmerkend zijn voor het Christendom. Sindsdien was er derhalve sprake van de πνευματικα, geestesuitingen [letterlijk: geestelijke dingen], ook aangeduid als de χαρισματα, de charismata of genadegaven. In de hoofdstukken 12, 13 en 14 gaat de apostel uitvoerig in op het gebruik van die gaven binnen de plaatselijke gemeenten, teneinde te voorzien in een speciale behoefte welke kenmerkend was voor die vroege periode van het Christendom.
 
In onze moderne tijd vinden wij het vanzelfsprekend dat we toegang hebben tot een enorme diversiteit aan bronnen welke ons informatie verschaffen over de meest uiteenlopende onderwerpen en terreinen van kennis, waaronder de Bijbel. Geheel anders was dat in de Eerste eeuw. Zelfs binnen het volk der Joden aan wie God al sinds Mozes zijn Woord had geopenbaard, was er bijna niemand die in het bezit was van alle rollen van de Hebreeuwse Geschriften, en onder de Heidenvolken was de Bijbel zelfs nagenoeg onbekend.
Maar ook wat de Evangelieverslagen over het leven van Jezus en de overige boeken der Griekse Geschriften (of het Nieuwe Testament) betreft, nam het tientallen jaren in beslag voordat die Geschriften zelfs maar in omloop kwamen en dat bovendien in een gering aantal exemplaren.
 
Bijgevolg was er voor het onderricht der nieuwe gelovigen meer dan gewone hulp van God noodzakelijk en in die vroege periode voorzag hij in die behoefte door wonderbare geestesuitingen, de charismata of genadegaven.
Over het feit dat die gaven slechts een tijdelijk karakter zouden hebben, zal de apostel ons in hoofdstuk 13 informeren: De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben (vers 8; nbg).
 
Maar ook in het aspect der bijzondere gaven onderkent Paulus weer onmiddellijk dat de Korintiërs er een verkeerde weg mee kunnen opgaan. Waarom? Omdat er binnen de oude Grieks-Romeinse wereld met haar mystieke cultussen reeds iets bestond dat enigszins vergelijkbaar was. In plaats dat men de menselijke vermogens van verstand en rede aanwendde om nader te komen tot de waarheden omtrent God, stonden de mysteriën juist in hoog aanzien. Daardoor trachtte men in contact te komen met de godheid, waarbij de hoogste vorm van godsdienstige ervaring erin bestond dat men door extase of andere quasimystieke verschijnselen met de godheid werd verenigd. In die gang van zaken had de aanbidder zelf maar weinig in te brengen, zoals Paulus vaststelde: Jullie lieten je [simpelweg] meevoeren richting de stomme afgoden, al naargelang jullie geleid werden.
 
Zonder het zelf goed te beseffen werd de aanbidder meegesleurd door demonische machten; onder voorspiegeling van een godsdienstig motief kwam hij onder de invloed van duistere krachten die hem tot het bedrijven van grote dwaasheden brachten, braspartijen bijvoorbeeld en vormen van zedeloosheid. Welnu, hun gewenning aan die vroegere cultische dwaasheden kon er gemakkelijk toe leiden dat men soortgelijke dingen zocht binnen het Christendom.
 
Wanneer een Korinthische christen dan ook in geestvervoering sprak, moest hij zich er terdege rekenschap van geven of hij inderdaad in de kracht van Gods geest sprak of willoos werd meegevoerd door een demonische geest. Kortom, hij moest er met zijn verstand bij blijven en goed letten op de inhoud van wat de geest hem liet uiten. Zou een christen op een gemeentelijke bijeenkomst in geestvervoering uitroepen: Jezus zij vervloekt! dan was het beslist niet Gods geest die door hem sprak. Integendeel, hij leek dan eerder op de geëxalteerde heiden die zich onder vloeken en schelden tegen de godheid verzette en/of onder bedreiging verhoring van zijn gebeden eiste.
 
Nadat de demonenwereld er reeds in geslaagd was de Korintiërs bij het Avondmaal 'monddood te maken' zodat er van hen geen proclamatie uitging richting de geesten in de gevangenis, zouden zij een nieuwe 'overwinning' behalen als zij een gelovige in geestvervoering tot slaken van de kreet Jezus zij vervloekt konden bewegen.
Daaruit moeten we wel afleiden dat de apostel rekening hield met de mogelijkheid dat sommige gelovigen nog altijd door demonengeesten geleid werden. Maar hij verklaart tevens dat het niet werkelijk moeilijk is de bron der geestvervoering te onderscheiden.
 
Waaraan kon men dan ware uitingen van de geest Gods herkennen? Paulus antwoordt: Wanneer men door de geest op gunstige wijze getuigenis aflegt van Gods Zoon Jezus, de Heer: Ook kan niemand zeggen: Jezus [is] Heer, behalve in heilige geest.
In die dagen van de Romeinse Caesars, die voor zichzelf de titels Heer en God opeisten, was een dergelijke uiting een moedige daad op zich. Zo’n uiting kwam daarom met nog meer zekerheid uit de juiste bron. Wanneer men zei dat Jezus Heer is, gaf die persoon daarmee te kennen dat Caesar die titel niet toekwam! Vergelijk Hn 17:7.
 
4 Διαιρεσεις δε χαρισματων εισιν, το δε αυτο πνευμα∙
Er is dan een verscheidenheid van genadegaven, maar [het is] dezelfde geest;
5 και διαιρεσεις διακονιων εισιν, και ο αυτος κυριος∙
en er is een verscheidenheid van bedieningen, en [het is] dezelfde Heer.
6 και διαιρεσεις ενεργηματων εισιν, ο δε αυτος θεος, ο ενεργων τα παντα εν πασιν.
Ook is er een verscheidenheid van werkingen, maar [het is] dezelfde God die alle dingen in allen werkt.
7 εκαστω δε διδοται η φανερωσις του πνευματος προς το συμφερον.
Aan ieder echter wordt de manifestatie van de geest gegeven tot wat nuttig is.
 
Ofschoon er destijds een grote verscheidenheid van genadegaven [charismata] was, kwamen al die gaven toch voort uit dezelfde bron; alle worden aan de werking van Gods heilige geest toegeschreven.
Ook in dit aspect verschilde het Christendom van de heidense afgodendienst, want in laatstgenoemde waren de vele demonen even zoveel verschillende bronnen met hun eigen verschillende oogmerken.
Na de genadegaven [vers 4] worden door de apostel ook bedieningen [diakoniai; vers 5] en werkingen [energèmata; vers 6] vermeld die respectievelijk aan de Heer en aan God worden toegeschreven. Waarschijnlijk worden dezelfde verschijnselen bedoeld, maar beschouwd vanuit drie gezichtspunten. Gerangschikt:
 
• Genadegaven. God geeft ze uit louter goedgunstigheid.
• Bedieningen. Ze dragen bij tot het geestelijk welzijn van de gelovigen en ze staan onder toezicht van dezelfde Heer, Messias Jezus. Op zijn gezag wordt elke bediening die aan een lid van zijn Lichaam is geschonken, ten uitvoer gebracht.
Maar het blijft de heilige geest welke hem/haar daartoe in staat stelt
• Werkingen. Ze brengen wonderbare dingen tot stand, maar wederom door Gods geest als leidende kracht. Wonderbare werkingen dienden vooral als tekenen voor buitenstaanders; die gaven hun het bewijs dat Gods gunst voortaan rustte op die nieuwe beweging die uit de bediening van zijn Zoon, Jezus Messias, was voortgekomen.
 
De taken die christenen binnen het koninkrijk Gods hebben kunnen dus heel verschillend zijn, maar het is toch altijd de ene geest van God die hen daartoe in staat stelt. Of een charisma een bepaalde bediening inhoudt, of dat er eerder sprake is van een bijzondere werking, het is toch steeds één en dezelfde geest die ze verschaft.
Om die reden moesten de gelovigen te Korinthe geen partijdig onderscheid maken tussen de ene gave en de andere en ook moesten zij niet blijk geven van rivaliteit tussen de charismatici onderling, zij die één of meerdere charismata bezaten. En dat te meer omdat al die geestesgaven door God goedgunstig gegeven werden om afzonderlijke doelen te dienen. Al die gaven waren bedoeld om tot nut en opbouw van de gemeenschap van gelovigen te strekken.
 
8 ω μεν γαρ δια του πνευματος διδοται λογος σοφιας, αλλω δε λογος γνωσεως κατα το αυτο πνευμα,
Want aan de één wordt door de geest een woord van wijsheid gegeven, maar aan een ander een woord van kennis krachtens dezelfde geest;
9 ετερω πιστις εν τω αυτω πνευματι, αλλω δε χαρισματα ιαματων εν τω ενι πνευματι,
en aan een ander geloof in dezelfde geest, maar aan een ander genadegaven van genezingen in de ene geest;
10 αλλω δε ενεργηματα δυναμεων, αλλω [δε] προφητεια αλλω [δε] διακρισεις πνευματων, ετερω γενη γλωσσων, αλλω δε ερμηνεια γλωσσων∙
doch aan een ander werkingen van krachten, maar aan een ander profetie, aan een ander beoordelingen van geesten, aan een ander allerlei talen, maar aan een ander interpretatie van talen.
11 παντα δε ταυτα ενεργει το εν και το αυτο πνευμα, διαιρουν ιδια εκαστω καθως βουλεται.
Al deze dingen echter werkt de ene en dezelfde geest, aan ieder afzonderlijk uitdelend zoals hij wenst.
 
Achtereenvolgens vermeldt de apostel onderscheiden charismata.
Let wel, manifestaties die door de heilige geest zelf rechtstreeks worden bewerkstelligd, iets geheel anders dus dan aanwending van persoonlijke talenten, óf van gezond verstand, óf van verworvenheden door scholing en opleiding:
 
 Woord van wijsheid.
Bedoeld wordt wonderbare wijsheid die de gemeente hielp om gepaste initiatieven te ontplooien gericht op de uitbreiding van de Evangelieverkondiging.
Bijvoorbeeld toen rond 46 AD in de gemeente van Syrisch Antiochië de geest te kennen gaf dat Paulus en Barnabas afgezonderd moesten worden voor het verrichten van een specifiek werk wat leidde tot de eerste zendingsreis (Hn 13:1-5).
Maar de wonderbare wijsheid hielp de gelovigen eveneens om de nieuwe christelijke leringen in hun juiste verband te zien en hoe ze in de praktijk van het dagelijks leven toegepast konden worden:
 
Dat de God van onze Heer Jezus Messias, de Vader der heerlijkheid, jullie geve een geest van wijsheid en van openbaring in een verdiepte kennis van hem, doordat de ogen van jullie hart verlicht zijn. Opdat jullie weten wat de hoop van zijn roeping, wat de rijkdom van de heerlijkheid van zijn erfenis in de heiligen is; en wat de allesovertreffende grootheid is van zijn kracht jegens ons die geloven (Ef 1:17-19).
 
 Woord van kennis.
Ook hier is sprake van wonderbare kennis die het gebrek aan Bijbelse Geschriften moest compenseren. In de hierboven geciteerde tekst uit Ef 1 wordt eveneens op die precieze kennis [επιγνωσις; epignoosis] gedoeld, zoals de juiste feiten omtrent God en wat hij voor heeft met onze roeping; hoe rijk aan inhoud en glorie onze erfenis is.
In Ef 4:11-13 wordt door Paulus opnieuw het belang van precieze, of verdiepte kennis van de goddelijke feiten beklemtoond:
 
En hijzelf gaf sommigen als apostelen, anderen als profeten, anderen als evangelisten, anderen als herders en leraren. Met het oog op de toerusting der heiligen voor dienstwerk, tot opbouw van het Lichaam van de Messias. Totdat wij allen geraken tot de eenheid van het geloof en van de verdiepte kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot een gestaltemaat van de volheid der Messias.
 
 Geloof.
Ook daarmee wordt niet gedoeld op het noodzakelijke geloof dat voor elke christen kenmerkend is: het geloof in God, in zijn Zoon en in de reddende kracht van diens offerdood; het geloof dat tot rechtvaardigheid leidt bij God (Rm 5:1; 10:10).
Het gaat ook hier om wonderbaar door de geest geschonken geloof welke de bezitter in staat stelde ogenschijnlijk onoverkomelijke belemmeringen te overwinnen en de gemeente zo nodig met nieuw elan en ijver te bezielen.
Het gaat om het soort wonderbare geloof dat Paulus in het volgende hoofdstuk zal noemen: het geloof dat bergen verplaatst (1Ko 13:2; Lk 17:5-6 ).
 
 Genezingen.
 Werkingen van krachten.
Uit de Handelingen vernemen wij dat in de vroege periode na Pinksteren de geest de apostelen in staat stelde zulke krachtige werkingen te verrichten, met steeds weer het resultaat dat toeschouwers moesten erkennen dat het pas gestichte Christendom een beweging was waarop Gods gunst rustte en door hemzelf geleid werd. Toen Petrus bijvoorbeeld de man genas die vanaf de moederschoot kreupel was geweest en daarom altijd bij de tempelpoort werd neergelegd, was de uitwerking van dat wonder groot:
 
En al het volk zag hem lopen en God loven. En zij wisten dat hij degene was die voor een liefdegave bij de Schone Poort van de tempel gezeten had; en zij werden vervuld met verbazing en ontsteltenis over wat er met hem gebeurd was. En terwijl de kreupele, die genezen was, Petrus en Johannes vasthield, stroomde al het volk bij hen samen in de zuilengang die de zuilengang van Salomo genoemd wordt, en verbaasde zich (Hn 3:1-11; hsv).
 
En in Hn 5:14-16 lezen we het volgende: Steeds meer mensen, zowel mannen als vrouwen, sloten zich aan en gingen geloven in de Heer. Het was zelfs zo, dat de mensen zieken de straat op droegen en op draagbedden en slaapmatten neerlegden, in de hoop dat als Petrus voorbijkwam, tenminste zijn schaduw op een van hen zou vallen. Ook het volk uit de steden rond Jeruzalem stroomde toe. Ook zij brachten zieken mee en mensen die gekweld werden door onreine geesten. Ze werden allemaal genezen.
 
Zie ook Hn 13:6-12, waar we lezen dat de proconsul van Cyprus, Sergius Paulus, tot geloof kwam toen Paulus de tovenaar Elymas met blindheid sloeg. Dat was beslist een wonderbare werking van kracht, maar de apostel kon die daad slechts verrichten doordat hij vervuld werd met heilige geest.
Zowel in Jezus’ bediening als in het optreden van zijn apostelen konden eerlijke waarnemers, met name zij die tot het joodse volk behoorden, het volgende vaststellen:
 
Daarom moeten wij overvloediger acht geven op de dingen die gehoord zijn, opdat wij nooit afdrijven. Want indien het woord door engelen gesproken vast bleek te zijn en elke overtreding en ongehoorzaamheid gerechte vergelding ontving, hoe zullen wij ontkomen als wij zo’n grote redding zouden veronachtzamen, waarover -na een aanvang genomen te hebben- gesproken werd door de Heer, voor ons bevestigd door hen die het gehoord hadden, God meegetuigend, zowel door tekenen als wonderen en diverse krachten en uitdelingen van heilige geest overeenkomstig zijn wil? ( Hb 2:1-4 )
 
 Profetie.
Het charisma van profetie omvatte, behalve het spreken over de wonderbare dingen van God, het door de geest veroorzaakte vermogen om nauwkeurig toekomstige gebeurtenissen te voorzeggen. Zulke wonderbare voorzeggingen schijnen echter beperkt te zijn gebleven tot dingen die destijds op de gemeente van invloed waren. Daardoor werden bepaalde christenen in staat gesteld tijdig maatregelen te treffen zodat aan de aangekondigde situatie het hoofd kon worden geboden. Een treffend voorbeeld daarvan is de voorzegging door Agabus van de hongersnood die zich voordeed in de tijd van keizer Claudius (Hn 11:27-30).
 
Zo hadden ook bepaalde voorzeggingen ten aanzien van Timotheüs - profetische uitspraken waarin kennelijk zijn toekomst werd aangegeven - ertoe geleid dat Paulus hem kort na het begin van zijn tweede zendingsreis opnam in zijn gezelschap (1Tm 4:14; Hn 16:1-3; 1Tm 1:18).
 
Uit 1Ko 14:1-4 kunnen we echter afleiden dat door het charisma van 'profeteren' de leden van een christelijke gemeenschap zowel gesticht, aangemoedigd als vertroost werden en als wonderbare gave van de geest daarom verre te prefereren was boven glossolalie, het spreken in talen. 'Profeteren' in die zin hield daarom vooral in om enthousiast over het Woord van God uit te weiden, er betekenis inleggend zoals ook door de vroegere profeten in OT-tijden werd gedaan; alles met het doel dat de luisteraars geestelijk werden opgebouwd en gesterkt.
 
 Beoordelingen van geesten.
Van dit charisma werd ons al een idee gegeven in vers 3 >> Niemand die in Gods geest spreekt, zegt: Vervloekt [zij] Jezus. Ook kan niemand zeggen: Jezus [is] Heer, behalve in heilige geest.
De gave komt dus neer op het wonderbare vermogen ware profetie van de valse te onderscheiden; de charismaticus diende daarmee de geestelijke veiligheid van de gemeente. Eventuele, door Satan binnengebrachte bedriegers zouden door zijn gave ontmaskerd worden. Vergelijk1Jh 4:1-3  >>
 
Geliefden, gelooft niet elke geest maar beproeft de geesten of ze uit God zijn, omdat vele valse profeten uitgegaan zijn tot de wereld. Hierin leert gij de geest van God kennen: elke geest die Jezus Messias belijdt [als] gekomen zijnde in vlees, is uit God;en elke geest die Jezus niet belijdt, is niet uit God; en deze is die van de Antichrist, van wie gij gehoord hebt dat hij komt, en nu reeds is hij in de wereld.
 
 Allerlei talen.
 Interpretatie van talen.
In hoofdstuk 14 zal Paulus daarover nog uitgebreid te spreken komen.
Nu stellen we reeds vast dat ze door de apostel in het rijtje van 9 charismata als laatsten vermeld worden, wat kennelijk duidt op hun betrekkelijke waarde voor de gemeente. Zoals we zullen zien vormt glossolalie [tongentaal] in feite een teken voor ongelovigen, zowel voor Heidenen als Joden die het Evangelie uiteindelijk niet zullen aanvaarden! 
 
Zijn de wonderbare geestesgaven ook nu nog noodzakelijk opdat de gemeente haar taak in de wereld kan verrichten? Neen,  want God rust de gemeente van thans op een andere, op een zelfs nog meer volledige en blijvende wijze geestelijk toe. Maar zoals in de vroege  gemeente niet alle leden hetzelfde charisma bezaten, is dat ook thans het geval met Gods geestelijke gaven die voor de Gemeente beschikbaar zijn. Elkeen vult namelijk aan wat de anderen ontbreekt, zodat de gemeente als Jezus’ Lichaam toch doeltreffend kan functioneren. Maar ook nu wordt alles bewerkstelligd door de werking van de ene geest van God die een verscheidenheid aan vermogens schenkt.
Op het gebied van kennis bijvoorbeeld heeft God al lang geleden zijn gehele Woord verschaft en thans is de Bijbel in gedrukte vorm voor vrijwel iedereen beschikbaar. En zoals Paulus aan Timotheüs schreef (in 2Tm 3:16-17) kan een intensief gebruik van die door God geademde Geschriften de mens Gods volkomen toerusten:
 
Alle Schrift door God geademd [is] ook nuttig tot onderricht, tot terechtwijzing, tot verbetering en tot opvoeding welke in rechtvaardigheid [plaats vindt], opdat de mens Gods volkomen zij, tot elk goed werk uitstekend toegerust.
 
Wijsheid kan ook op deze wijze worden verworven. Het is niet noodzakelijk deze wijsheid op wonderbare wijze te verkrijgen. De ervaring van de eerste gemeente, zoals die in het boek Handelingen en in de Paulus’ Brieven staat opgetekend, is beschikbaar. Op een overeenkomstige wijze wordt de gemeente krachtig gestimuleerd door een sterk geloof dat in haar leden werkzaam is, maar dan als een vrucht van Gods geest (Gl 5:22). De gaven van genezingen en andere wonderbare werken zijn in deze tijd niet nodig om de uitverkorenen tot het geloof te roepen.
Aangezien Gods volledige Woord een volmaakte gids vormt is er dientengevolge ook geen behoefte aan de gave van profetie, noch aan het charisma om profetie op wonderbare wijze te onderscheiden als waar of vals.
De geest is in deze tijd dus beslist krachtig werkzaam, evenals dit in de vroege christelijke gemeente het geval was, maar hij is thans niet op spectaculaire wijze in Gods gemeente werkzaam. En dat hoeft ook niet want de gaven die met de hulp van Gods geest worden aangewend zijn geestelijke gaven die in de loop van de tijd door de bezitters ervan worden ontwikkeld. En we kunnen gemakkelijk inzien dat de afzonderlijke leden daardoor geestelijk veel meer worden verrijkt dan de wonderbare gaven van de Eerste eeuw konden doen, want die werden ogenblikkelijk aan de christen geschonken zonder aanwending van zijn mentale vermogens. In alle opzichten was de geest de actieve kracht die werkzaam was.
 
12 Kαθαπερ γαρ το σωμα εν εστιν και μελη πολλα εχει, παντα δε τα μελη του σωματος πολλα οντα εν εστιν σωμα, ουτως και ο Xριστος∙
Want precies zoals het lichaam één is en vele leden heeft, maar alle leden van het lichaam, hoewel velen zijnde, één lichaam vormen, zó ook de Messias.
13 και γαρ εν ενι πνευματι ημεις παντες εις εν σωμα εβαπτισθημεν, ειτε Iουδαιοι ειτε Eλληνες, ειτε δουλοι ειτε ελευθεροι, και παντες εν πνευμα εποτισθημεν.
Want ook in één geest werden wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen werden wij in één geest gedrenkt.
14 και γαρ το σωμα ουκ εστιν εν μελος αλλα πολλα.
Want ook is het lichaam niet één lid, maar vele.
15 εαν ειπη ο πους, Oτι ουκ ειμι χειρ, ουκ ειμι εκ του σωματος, ου παρα τουτο ουκ εστιν εκ του σωματος∙
Als de voet zou zeggen "Omdat ik geen hand ben, ben ik niet uit het lichaam", is hij om die reden [dan] niet uit het lichaam?
16 και εαν ειπη το ους, Oτι ουκ ειμι οφθαλμος, ουκ ειμι εκ του σωματος, ου παρα τουτο ουκ εστιν εκ του σωματος∙
En als het oor zou zeggen "Omdat ik geen oog ben, ben ik niet uit het lichaam", is hij om die reden [dan] niet uit het lichaam?
17 ει ολον το σωμα οφθαλμος, που η ακοη; ει ολον ακοη, που η οσφρησις;
Indien heel het lichaam oog [zou zijn], waar [was dan] het gehoor? Indien geheel gehoor, waar [was dan] de reuk?
18 νυνι δε ο θεος εθετο τα μελη, εν εκαστον αυτων, εν τω σωματι καθως ηθελησεν.
Nu echter plaatste God de leden, elk daarvan, in het lichaam zoals hij wilde.
19 ει δε ην τα παντα εν μελος, που το σωμα;
Indien zij alle één lid waren, waar [zou] het lichaam dan [zijn]?
20 νυν δε πολλα μεν μελη, εν δε σωμα.
Maar nu [zijn zij] weliswaar vele leden doch één lichaam.
 
Paulus bedient zich van een breedvoerig uitgewerkte beeldspraak om het functioneren van Jezus’ Gemeentelichaam met zijn vele leden te verduidelijken.
Na beklemtoond te hebben dat de genadegaven alle door één en dezelfde geest (die van God) gegeven worden, gaat hij er nu toe over de nadruk te leggen op het ene Lichaam. In een tijd met veel neiging tot individualisme is het goed te beseffen dat christenen aan elkaar gegeven zijn om het ene Lichaam van de Messias, Gods Zoon, te vormen.
Dat Gemeentelichaam is een organische eenheid die uit vele leden bestaat maar ten diepste eigenlijk de Messias zélf is: Zoals het lichaam één is en vele leden heeft… zó ook de Messias.
Met het menselijk lichaam in gedachten kunnen we die gevolgtrekking naar waarde schatten, want ook in die situatie functioneren alle ledematen slechts op de signalen die hen vanuit het brein, het hoofd, bereiken. In Ef 5 zou de apostel het aldus aangeven: Zoals ook de Messias Hoofd van de Gemeente [is]; hij, de redder van het Lichaam.
 
Maar hier vertelt Paulus ons hoe wij allen tot het Lichaam gingen behoren: Allen werden wij [ten tijde van onze roeping] in één geest gedrenkt, precies zoals Jezus vlak voor zijn hemelvaart aankondigde wat vanaf Pinksteren zou geschieden: Jullie zullen niet vele dagen hierna in heilige geest worden gedoopt (Hn 1:5).
In zijn Tweede Korinthebrief en eveneens in de Efezebrief beschrijft hij het als een verzegeling: In wie [Messias Jezus] ook jullie, toen jullie tot geloof kwamen, verzegeld werden met de heilige geest der belofte, welke een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het eigendom, tot lof zijner heerlijkheid (Ef 1:13-14). Zie ook 2Ko 1:21-22; 5:5.
 
Paulus wijst dan ook met klem de overschatting af van sommige Korintiërs die zich kennelijk inbeeldden dat zij met hun specifieke genadegaven [zinnebeeldig: hand of oog] het Lichaam domineerden. Op hun beurt moesten de bezitters van charismata die in de eigen opvatting van mindere waarde zouden zijn [voet, oor], de anderen niet met afgunst bezien. In hun gelederen schijnt de zienswijze geheerst te hebben dat men zich nauwelijks een christen kon noemen wanneer men geen charismata van hoge waarde bezat; althans weer in de eigen, onterechte visie.
 
Hoe het ook destijds te Korinthe geweest moge zijn, allen moesten begrijpen dat het nu eenmaal tot het wezen van het [menselijk] lichaam behoort dat het uit ongelijksoortige leden bestaat, en dat die verschillende leden bovendien allerlei onderscheiden functies hebben. En precies zó is het ook gesteld met Jezus’ Gemeentelichaam, alle leden - in al hun onderling verschillende hoedanigheden - zijn nodig om het geheel harmonisch te laten functioneren. Nogmaals: Bij onze roeping werden wij tot één lichaam gedoopt. Ongeacht onze achtergrond, nationaliteit, sociale status, man of vrouw, wij werden met de geest verzegeld om het ene Lichaam te vormen (Gl 3:27-28). Het bezit van de geest verbindt ons met elkaar en levert wat het Lichaam betreft, een grote verscheidenheid in harmonie op.
 
21 ου δυναται δε ο οφθαλμος ειπειν τη χειρι, Xρειαν σου ουκ εχω, η παλιν η κεφαλη τοις ποσιν, Xρειαν υμων ουκ εχω∙
Het oog nu kan niet tegen de hand zeggen: "Ik heb je niet nodig", of wederom het hoofd tegen de voeten: "Ik heb jullie niet nodig".
22 αλλα πολλω μαλλον τα δοκουντα μελη του σωματος ασθενεστερα υπαρχειν αναγκαια εστιν,
Maar veeleer zijn de leden van het lichaam die zwakker schijnen te zijn, noodzakelijk,
23 και α δοκουμεν ατιμοτερα ειναι του σωματος, τουτοις τιμην περισσοτεραν περιτιθεμεν, και τα ασχημονα ημων ευσχημοσυνην περισσοτεραν εχει,
en die [leden] van het lichaam waarvan wij menen dat ze minder eervol zijn, omringen wij met overvloediger eer, en [aldus]hebben onze onwelvoeglijke [leden] overvloediger waardigheid.
24 τα δε ευσχημονα ημων ου χρειαν εχει. αλλα ο θεος συνεκερασεν το σωμα, τω υστερουμενω περισσοτεραν δους τιμην,
Onze welvoeglijke [leden] daarentegen hebben [dat] niet nodig. Maar God  stelde het lichaam zó samen dat hij overvloediger eer gaf aan het tekort komende [lid],
25 ινα μη η σχισμα εν τω σωματι, αλλα το αυτο υπερ αλληλων μεριμνωσιν τα μελη.
opdat er geen tweedracht in het lichaam zou zijn, maar de leden de zelfde zorg voor elkaar zouden hebben.
26 και ειτε πασχει εν μελος, συμπασχει παντα τα μελη∙ ειτε δοξαζεται [εν] μελος, συγχαιρει παντα τα μελη.
En als één lid lijdt, lijden alle leden mee; als één lid wordt verheerlijkt, verheugen alle leden zich mee.
 
Verder gebruik makend van het menselijk lichaam als zinnebeeld richt de apostel zich nu tot de leden die voornamer schijnen te zijn, kennelijk doelend op die Korintiërs die meenden dat zij boven anderen begunstigd waren. God ontwierp het menselijk lichaam echter zodanig dat de leden 'instinctief' solidair jegens elkaar zijn. De ledematen voelen zich één, wat duidelijk blijkt bij ziekte en lichamelijke ongemakken. Ziekte, maar ook welbevinden beperken zich niet tot één lid; veeleer hebben ze een terugslag op het hele lichaam.
Toegepast op de christelijke gemeenschap: Niemand dient zich wegens zijn gave te verheffen boven de anderen of minachtend neer te zien op hen die geringere gaven schijnen te bezitten. Integendeel, allen zijn nuttig en moeten als noodzakelijk voor de gemeente erkend, ja, geëerbiedigd worden!
 
Anderzijds moeten degenen die wellicht menen dat zij minder begunstigd zijn geen na-ijver tonen, maar solidair zijn. Iedereen hoort erbij, ongeacht zijn of haar inbreng! Er is volgens de apostel trouwens geen reden om minderwaardig over zichzelf te denken: Veeleer zijn de leden van het lichaam die zwakker schijnen te zijn, noodzakelijk.
Weer een voorbeeld ontleend aan het menselijk lichaam: Wanneer een leraar de beide grote tenen van zijn voeten mist, zou hij niet eens rechtop kunnen gaan staan om zijn gehoor te onderwijzen! Die tenen hebben namelijk het vermogen om aan te voelen of het lichaam al dan niet in balans is.
 
Niet zelden hebben mensen de neiging om delen van het lichaam waarover zijzelf niet enthousiast kunnen zijn 'weg te stoppen', onder kleding bijvoorbeeld maar ook door 'hulpstukken' te benutten, zoals kleding die de schouders beter laten uitkomen. Opnieuw die aangeboren geneigdheid bij de mens om 'iets te doen' met lichaamsdelen waarvan hij/zij meent er niet 'voordelig' mee voor de dag te kunnen komen: Die [leden] van het lichaam waarvan wij menen dat ze minder eervol zijn, omringen wij met overvloediger eer, en [aldus] hebben onze onwelvoeglijke [leden] overvloediger waardigheid.
 
Toegepast op het Gemeentelichaam: Laten we hen die onwaardig over zichzelf denken en menen dat zij van weinig nut zijn, respectvol behandelen en waarderen, meer nog dan anderen die prominent schijnen te zijn. Er zou immers niets mooier, effectiever en in delicaat evenwicht moeten zijn dan Jezus’ Gemeentelichaam! Geestelijk zou die Gemeente, Jezus’ samengestelde Bruid, het meest prachtige organisme in het hele universum moeten zijn, zoals ook het menselijk lichaam op aarde uitblinkt onder alle andere organische structuren:
 
De Messias had de Gemeente lief en gaf zichzelf voor haar over, opdat hij haar zou heiligen, gereinigd hebbend met het bad des waters krachtens [het] woord, opdat hij de Gemeente naast zichzelf zou stellen, glorierijk, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn ( Ef 5:25-27 ).
 
27 Υμεις δε εστε σωμα Xριστου και μελη εκ μερους.
Jullie nu zijn Lichaam van de Messias en afzonderlijk leden.
28 και ους μεν εθετο ο θεος εν τη εκκλησια πρωτον αποστολους, δευτερον προφητας, τριτον διδασκαλους, επειτα δυναμεις, επειτα χαρισματα ιαματων, αντιλημψεις, κυβερνησεις, γενη γλωσσων.
En God plaatste hen in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraren, vervolgens krachten, verder genadegaven van genezingen, bedieningen voor hulpbetoon, bestuurlijke bekwaamheden, allerlei  tongen.
29 μη παντες αποστολοι; μη παντες προφηται; μη παντες διδασκαλοι; μη παντες δυναμεις;
Zijn soms allen apostelen? Allen profeten? Allen leraren? Allen krachten?
30 μη παντες χαρισματα εχουσιν ιαματων; μη παντες γλωσσαις λαλουσιν; μη παντες διερμηνευουσιν;
Hebben soms allen genadegaven van genezing? Spreken soms allen in tongen? Vertolken soms allen?
31 ζηλουτε δε τα χαρισματα τα μειζονα.
Kαι ετι καθ υπερβολην οδον υμιν δεικνυμι.
Streeft echter naar de grotere genadegaven. En ik toon jullie een nog meer overtreffende weg.
 
In zijn afsluitende bespreking van de charismata benadrukt de apostel nogmaals uitvoerig de grote verscheidenheid aan bedieningen welke binnen het Lichaam met de hulp van de geest worden verricht. En gelukkig is er zo’n diversiteit aan bedieningen; op die wijze kan er voorzien worden in de vele behoeften die bij de afzonderlijke leden bestaan. Daarbij gaat het om bedieningen die een nogal openbaar karakter hebben, maar ook die welke in 'alle stilte' vervuld worden, zoals de vele manieren waarop hulp kan worden geboden [letterlijk: hulpen]. 
 
Maar wat bedoelt Paulus met de aanmoediging: Streeft echter naar de grotere genadegaven? Immers, elke bediening vormt een waardevolle bijdrage.
Het is niet uit te sluiten dat hij reeds in gedachten vooruit grijpt op wat hij in hoofdstuk 14 daaromtrent zal gaan schrijven, namelijk dat de Korinthische gelovigen vooral moeten streven naar het profeteren, een gave die van veel meer waarde is dan het fenomeen der glossolalie, het charisma dat hun kennelijk heel erg aantrok.
 
Maar meer voor de hand ligt dat de apostel reeds hoofdstuk 13 voorbereidt, in de trant van: "Wanneer jullie werkelijk de hoogste gave willen bezitten, streeft dan naar de liefde, de gave die alle charismata overtreft". Dat zou ook blijken uit wat hij vervolgens schreef: En  ik toon jullie [daarmee] een weg die nog veel hoger voert. Een genadegave in de praktijk van het dagelijks leven benutten zal pas echt effect hebben wanneer liefde aan de basis ervan ligt. Ware, op anderen gerichte dienstbaarheid wordt gedreven door de liefde, welk charisma maar ook dat daarbij wordt aangewend!

Geen opmerkingen: