Hebreeën 1
1 God, die in de oudheid veelvuldig en op veel manieren tot de vaders sprak in de profeten,
2 sprak op het laatst van deze dagen tot ons in [een] Zoon die hij tot erfgenaam van alle dingen stelde; door wie hij ook de aeonen maakte.
3 Hij die afstraling der heerlijkheid is en afdruk van zijn wezen, die ook alle dingen draagt door zijn krachtig woord, heeft, nadat hij reiniging der zonden bewerkte, plaatsgenomen aan de rechterhand der majesteit in verheven plaatsen,
4 zoveel beter geworden dan de engelen in zoverre hij een uitnemender naam heeft geërfd dan zij.
5 Want tot wie van de engelen heeft hij ooit gezegd: "Jij bent mijn zoon, ik heb je heden verwekt"? En wederom: "Ik zal hem tot Vader zijn, en hij zal mij tot zoon zijn"?
6 Maar wanneer hij wederom de eerstgeborene binnenleidt in de bewoonde aarde, zegt hij: "En laten alle engelen Gods hem eer bewijzen".
7 Ook zegt hij van de engelen weliswaar: "Die zijn engelen winden maakt en zijn openbare dienaren een vuurvlam",
8 maar van de Zoon: "Jouw troon, o god, tot in de eeuw der eeuw en de scepter van het recht scepter van jouw koninkrijk.
9 Jij had rechtvaardigheid lief en je haatte wetteloosheid; om die reden zalfde God, jouw God, je met olie van uitbundige vreugde, meer dan je deelgenoten".
10 En "Gij, Heer, grondvestte in beginperiodes de aarde, en de hemelen zijn werken van uw handen.
11 Zij zullen vergaan, maar gij blijft steeds; en als een kleed zullen alle verouderen,
12 en als een mantel zult gij ze oprollen; als een kleed ook zullen ze verwisseld worden. Maar gij zijt dezelfde en uw jaren zullen geen einde nemen".
13 Tot wie van de engelen echter heeft hij ooit gezegd: "Zit aan mijn rechterhand, totdat ik je vijanden stel tot voetbank van je voeten"?
14 Zijn zij niet allen geesten in een openbare toewijzing, uitgezonden voor dienst ten behoeve van hen die redding gaan beërven?
Hebreeën 2
1 Daarom moeten wij overvloediger acht geven op de dingen die gehoord zijn, opdat wij nooit afdrijven.
2 Want indien het woord door engelen gesproken vast bleek te zijn en elke overtreding en ongehoorzaamheid gerechte vergelding ontving,
3 hoe zullen wij ontkomen als wij zo’n grote redding zouden veronachtzamen, waarover -na een aanvang genomen te hebben- gesproken werd door de Heer, voor ons bevestigd door hen die het gehoord hadden,
4 God meegetuigend, zowel door tekenen als wonderen en diverse krachten en uitdelingen van heilige geest overeenkomstig zijn wil?
5 Want niet aan engelen onderwierp hij de toekomstige bewoonde aarde waarover wij spreken.
6 Maar iemand betuigde ergens, zeggend: "Wat is een mens dat gij hem gedenkt, of mensenzoon dat gij naar hem omziet?
7 Gij maakte hem een weinig lager dan engelen; met heerlijkheid en eer kroonde gij hem.
8 Alle dingen onderwierp gij onder zijn voeten". Want door alle dingen aan hem te onderwerpen, liet hij niets over wat niet aan hem onderworpen zou zijn. Thans zien wij echter nog niet dat alle dingen aan hem onderworpen zijn.
9 Maar wij zien Jezus -die een weinig lager dan engelen gemaakt was- wegens het lijden des doods met heerlijkheid en eer gekroond, opdat hij door Gods liefderijke gunst voor ieder de dood zou smaken.
10 Want het paste hem, om wie alle dingen zijn en door wie alle dingen zijn, aangezien hij vele zonen tot heerlijkheid wilde leiden, de bewerker van hun redding door lijden tot volmaaktheid te brengen.
11 Want zowel hij die heiligt als zij die geheiligd worden, [stammen] allen uit één; om welke reden hij zich niet schaamt hen broeders te noemen, zeggend:
12 "Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik u lofzingen".
13 En wederom: "Ik zal mijn vertrouwen stellen op hem". En wederom: "Zie, ik en de kinderen die God mij gegeven heeft".
14 Daar dan de kinderen aan bloed en vlees deelachtig zijn, kreeg ook hijzelf op bijna gelijke wijze daaraan deel, opdat hij door de dood hem machteloos zou maken die het geweld des doods bezit, dat is de Duivel,
15 en dezen zou bevrijden, zovelen als door vrees des doods hun leven lang aan slavernij onderworpen waren.
16 Want waarlijk, engelen komt hij niet te hulp, maar zaad van Abraham komt hij te hulp.
17 Vandaar dat hij in alle opzichten aan de broeders gelijk moest worden gemaakt, opdat hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden in de dingen die God betreffen, om verzoening te doen voor de zonden van het volk.
18 Want doordat hij zelf heeft geleden toen hij beproefd werd, kan hij hen die beproefd worden, helpen.
Hebreeën 3
1 Dientengevolge, heilige broeders, deelgenoten ener hemelse roeping, beschouwt aandachtig de apostel en hogepriester van onze belijdenis, Jezus,
2 die getrouw is aan degene die hem maakte, zoals ook Mozes in heel zijn huis.
3 Want deze is meer heerlijkheid waard geacht dan Mozes, voor zover als hij die het huis toebereidde, meer eer heeft dan het huis [zelf].
4 Want elk huis wordt door iemand toebereid, maar hij die alle dingen toebereidde [is] God.
5 En Mozes was inderdaad getrouw in heel zijn huis als ondergeschikte, tot een getuigenis der dingen die in de toekomst gesproken zouden worden,
6 doch [de] Messias als Zoon óver zijn huis; wiens huis wij zijn, indien wij de vrijmoedigheid en het roemen der hoop tot het einde toe stevig vasthouden.
7 Daarom, gelijk de heilige geest zegt: "Heden, als jullie zijn stem horen,
8 verhardt jullie harten niet zoals in de opstandigheid, ten tijde van de beproeving in de wildernis,
9 waar jullie vaderen [mij] beproefden door [mij] te onderzoeken en zij zagen mijn werken
10 veertig jaar; daarom kreeg ik een afkeer van dit geslacht en zei: ‘Altijd dwalen zij af met het hart; juist zij leerden mijn wegen niet kennen’,
11 zodat ik zwoer in mijn toorn: ‘Indien zij zullen ingaan in mijn rust’".
12 Let op, broeders, dat er nooit in iemand van jullie een goddeloos, ongelovig hart zal zijn, door af te vallen van een levende God,
13 maar vermaant elkaar elke dag, zolang het 'Heden' genoemd wordt, opdat niemand onder jullie verhard wordt door de bedrieglijke werking der zonde.
14 Want wij zijn deelgenoten geworden van de Messias, mits wij het beginsel van de vaste grondslag tot het einde toe stevig vasthouden,
15 terwijl er gezegd wordt: "Heden, als jullie zijn stem horen, verhardt jullie harten niet zoals in de opstandigheid".
16 Want wie waren opstandig toen zij hoorden? Soms niet allen die door Mozes uit Egypte wegtrokken?
17 Van wie dan kreeg hij veertig jaar een afkeer? Niet van hen die zondigden, wier lijken vielen in de wildernis?
18 Aan wie dan zwoer hij dat zij niet zouden ingaan in zijn rust? Niet aan hen die ongehoorzaam waren?
19 Zo zien wij dat zij niet konden ingaan vanwege ongeloof.
Hebreeën 4
1 Laten wij dan vrezen, aangezien er een belofte overblijft om in te gaan in zijn rust, dat niemand van jullie ooit zou blijken achtergebleven te zijn.
2 Want ook aan ons zijn goede tijdingen verkondigd, zoals destijds ook aan hen; maar het woord dat zij hoorden baatte hun niet, daar zij niet door het geloof verenigd waren met hen die [voordien] hadden gehoord.
3 Want wij die tot geloof kwamen, gaan binnen in de rust, gelijk hij gezegd heeft: "Zodat ik zwoer in mijn toorn: ‘Indien zij in mijn rust zullen ingaan’", en toch waren de werken sedert de grondlegging der wereld geschied.
4 Want hij heeft ergens over de zevende [dag] aldus gezegd: "En God rustte op de zevende [dag] van al zijn werken".
5 En daarom wederom: "Indien zij in mijn rust zullen ingaan".
6 Aangezien dan overblijft dat sommigen in haar ingaan, en zij aan wie vroeger goede tijdingen verkondigd werden niet ingingen wegens ongehoorzaamheid,
7 bepaalt hij wederom een zekere dag: "Heden", in David, zeggend, na zulk een tijd, gelijk tevoren gezegd is: "Heden, als jullie zijn stem horen, verhardt jullie harten niet".
8 Want indien Jezus [Jozua] hen had doen rusten, zou hij niet over een andere, latere, dag gesproken hebben.
9 Er blijft dus een sabbatsrust over voor het volk van God.
10 Want wie inging in zijn rust, rustte ook zelf van zijn werken, evenals God van de zijne.
11 Laten wij ons dan beijveren in die rust in te gaan, opdat niemand in hetzelfde voorbeeld van de ongehoorzaamheid valt.
12 Want levend is het woord Gods; en werkzaam; en scherper dan elk tweesnijdend zwaard; en doordringend tot scheiding van zowel ziel en geest als van gewrichten en merg; en tot oordeel in staat van gedachten en overleggingen van [het] hart.
13 En geen schepsel is niet openbaar voor zijn aangezicht; maar alle dingen zijn naakt en blootgelegd voor de ogen van hem met wie wij te doen hebben.
14 Daar wij dan een grote hogepriester hebben die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon Gods, laten wij aan de belijdenis vasthouden.
15 Want wij hebben geen hogepriester die niet in staat is mee te voelen met onze zwakheden, maar die in alle opzichten op gelijke wijze beproefd is, behoudens zonde.
16 Laten wij dan met vrijmoedigheid de troon der liefderijke gunst naderen, opdat wij barmhartigheid mogen ontvangen en liefderijke gunst vinden tot hulp op de juiste tijd.
Hebreeën 5
1 Want elke hogepriester die uit mensen wordt genomen, wordt ten behoeve van mensen aangesteld in de dingen die God betreffen, om zowel gaven als slachtoffers voor zonden op te dragen.
2 Hij is in staat tegemoetkomend te zijn jegens de onwetenden en dwalenden, daar hij ook zelf aan zwakheid onderhevig is;
3 en daardoor is hij verplicht, gelijk voor het volk, zo ook voor zichzelf te offeren voor zonden.
4 Ook neemt niemand voor zichzelf de eer, maar wanneer hij door God is geroepen, evenals ook Aäron.
5 Zo óók de Messias; hij verheerlijkte niet zichzelf om hogepriester te worden, maar hij die tot hem sprak: "Mijn zoon ben jij, ik heb je heden verwekt".
6 Gelijk hij ook op een andere plaats zegt: "Jij [bent] priester tot in de eeuw naar de orde van Melchizedek".
7 Hij die in de dagen van zijn vlees met sterk geroep en tranen zowel smekingen als smeekbeden opdroeg aan hem die hem uit [de] dood kon redden, en die verhoord werd vanwege de godvruchtige vrees,
8 leerde, hoewel hij Zoon was, de gehoorzaamheid uit de dingen die hij leed.
9 en tot volmaaktheid gebracht werd hij voor allen die hém gehoorzamen oorzaak van eeuwige redding,
10 door God begroet als hogepriester naar de orde van Melchizedek.
11 Over hem hebben wij veel te zeggen en het is moeilijk uit te leggen, aangezien jullie traag zijn geworden in het horen.
12 Immers, terwijl jullie gezien de tijd leraren behoren te zijn, hebben jullie weer nodig dat iemand jullie de eerste beginselen van de uitspraken Gods onderwijst, en jullie zijn geworden als zij die melk nodig hebben, geen vast voedsel.
13 Want ieder die deel heeft aan melk, is onervaren in het woord der rechtvaardigheid, want hij is onmondig;
14 maar het vaste voedsel behoort volwassenen toe, die door het gebruik de zintuigen hebben geoefend tot onderscheiding van zowel goed als kwaad.
Hebreeën 6
1 Laten wij ons daarom, aangezien wij de grondleer van de Messias achter ons lieten, richten op de volmaaktheid, niet opnieuw een fundament leggend van berouw van dode werken en vertrouwen op God;
2 van een leer van dopen en oplegging der handen; van zowel opstanding der doden als eeuwig oordeel.
3 En dit zullen wij doen, mits God het toestaat.
4 Want het is onmogelijk hen die eens voor al verlicht werden en de hemelse gave smaakten en deelgenoten werden van heilige geest,
5 en Gods voortreffelijke woord en krachten van een op handen zijnde eeuw smaakten,
6 en die wegvielen, nogmaals te vernieuwen tot berouw, daar zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hebben gehangen en openlijk te schande maakten.
7 Want grond die de dikwijls daarop komende regen dronk en gewas voortbrengt, nuttig voor hen omwille van wie hij ook wordt bebouwd, krijgt zegen van God mee;
8 maar brengt hij dorens en distels voort, [dan is hij] onbruikbaar en vervloeking nabij; het einde ervan verbranding.
9 Maar, geliefden, ook al spreken wij aldus, wij zijn wat jullie betreft overtuigd van de betere dingen en van die welke met redding te maken hebben.
10 Want God is niet onrechtvaardig dat hij jullie werk en de liefde die jullie voor zijn naam betoonden zou vergeten, doordat jullie de heiligen dienden en blijven dienen.
11 Maar wij begeren dat ieder van jullie dezelfde ijver betoont tot de volle zekerheid van de hoop tot het einde toe,
12 opdat jullie niet traag worden maar navolgers van hen die door geloof en geduld de beloften beërven.
13 Want toen God aan Abraham de belofte deed zwoer hij -daar hij bij niemand hoger kon zweren- bij zichzelf,
14 zeggend: "Voorwaar, zegenend zal ik je zegenen en vermenigvuldigend zal ik je vermenigvuldigen".
15 En aldus, doordat hij geduld oefende, verkreeg hij de belofte.
16 Want mensen zweren bij wie hoger is, en is voor hen einde van alle tegenspraak; de eed [dient] tot bekrachtiging.
17 Daarom stelde God, toen hij aan de erfgenamen van de belofte de onveranderlijkheid van zijn raad overvloediger wilde bewijzen, zich borg met een eed,
18 opdat wij die vluchtten [naar de vrijstad], door twee onveranderlijke dingen, waarin God onmogelijk kan liegen, een krachtige aanmoediging zouden hebben de voor ons liggende hoop vast te grijpen.
19 Deze hebben wij als anker der ziel, zowel zeker als vast en ze gaat in tot het binnenste van het gordijn,
20 waar een voorloper binnenging ten behoeve van ons, Jezus, die naar de orde van Melchizedek hogepriester werd tot in de eeuw.
Hebreeën 7
1 Want deze Melchizedek, koning van Salem, priester van God de Allerhoogste, die een ontmoeting had met Abraham bij diens terugkeer van het verslaan der koningen en hem zegende,
2 aan wie ook Abraham een tiende van alles toedeelde, is in de eerste plaats naar de uitleg: koning van Rechtvaardigheid; vervolgens ook: koning van Salem, dat is koning van Vrede;
3 zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, noch een begin van dagen noch een einde des levens hebbend, maar de Zoon van God gelijkgemaakt, blijft hij priester voor altijd.
4 Merkt dan op hoe groot deze [man is], aan wie Abraham een tiende gaf uit het beste van de buit, [ja, hij] de patriarch.
5 En zij die uit de zonen van Levi het priesterambt ontvangen, hebben weliswaar het gebod om naar de wet tienden te heffen van het volk -dat is van hun broeders- hoewel zij uit de lende van Abraham zijn voortgekomen;
6 maar hij wiens stamboom niet van hen wordt afgeleid, heeft een tiende genomen van Abraham en degene die de beloften bezat zegende hij.
7 Nu wordt ontegenzeglijk het mindere gezegend door het betere.
8 En hier nemen mensen die stervende zijn weliswaar tienden, maar dáár één van wie getuigd wordt dat hij leeft.
9 En om zo te zeggen heeft ook Levi -die tienden neemt- door Abraham tienden gegeven,
10 want hij was nog in de lende van zijn vader toen Melchizedek hem tegemoet ging.
11 Indien volmaaktheid dan werkelijk door het Levitische priesterschap was -want op grond daarvan werd het volk van wetten voorzien- waarom moest er dan nog gezegd worden dat een andere priester zou opstaan naar de orde van Melchizedek, en niet naar de orde van Aäron?
12 Want als het priesterschap wordt veranderd, vindt er noodzakelijkerwijs ook verandering van wet plaats.
13 Want hij over wie deze dingen gezegd worden, heeft tot een andere stam behoord, waaruit niemand zich aan het altaar heeft gewijd.
14 Want het is overduidelijk dat onze Heer uit Juda is opgegaan, ten aanzien van welke stam Mozes niets zei betreffende priesters.
15 En nog veel duidelijker is het indien naar de gelijkheid van Melchizedek een andere priester opstaat,
16 die het niet geworden is volgens een wet van een vleselijk gebod, maar uit kracht van een onvernietigbaar leven;
17 want er wordt getuigd: "Jij [bent] priester tot in de eeuw naar de orde van Melchizedek".
18 Want er vindt enerzijds een terzijdestelling van een voorafgaand gebod plaats wegens de zwakheid en nutteloosheid ervan
19 -want de Wet bracht niets tot volmaaktheid- anderzijds een invoering van een betere hoop, waardoor wij tot God naderen.
20 En voor zover niet zonder eedzwering -want zij zijn weliswaar zonder eedzwering priesters geworden,
21 maar hij mét eedzwering door hem die tot hem zei: "De Heer zwoer en het zal hem niet berouwen: ‘Jij [bent] priester tot in de eeuw’"-
22 in zoverre werd Jezus ook borg van een beter Verbond.
23 Ook zijn zij weliswaar in grote getale priesters geworden, daar zij door de dood verhinderd werden aan te blijven,
24 maar hij, omdat hij blijft tot in de eeuw, bezit het priesterschap onoverdraagbaar.
25 Vandaar ook dat hij in staat is volledig te redden hen die door hem tot God naderen, daar hij altijd leeft om voor hen ten beste te spreken.
26 Want zulk een hogepriester paste ons ook: loyaal, zonder kwaad, onbezoedeld, afgescheiden van de zondaars en hoger geworden dan de hemelen;
27 die niet genoodzaakt is dag na dag -evenals de hogepriesters- eerst voor de eigen zonden slachtoffers te brengen, vervolgens voor die van het volk, want dit deed hij eens voor altijd toen hij zichzelf [ten offer] bracht.
28 De Wet immers stelt als hogepriesters mensen aan behept met zwakheid, maar het woord van de eedzwering -die van ná de wet- een Zoon, die tot in de eeuw tot volmaaktheid is gebracht.
Hebreeën 8
1 Hoofdzaak nu van de besproken dingen [is]: Wij hebben zulk een hogepriester, die plaats nam aan de rechterhand van de troon der majesteit in de hemelen,
2 een openbaar dienaar van de meest heilige plaats en van de ware Tent die de Heer oprichtte, niet een mens.
3 Want elke hogepriester wordt aangesteld om zowel gaven als slachtoffers op te dragen; vandaar [de] noodzaak dat ook deze iets had wat hij [ten offer] kon opdragen.
4 Indien hij dan werkelijk op aarde was, zou hij niet eens priester zijn, daar er zijn die volgens de Wet de gaven opdragen.
5 Dezen dienen God in een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen, gelijk Mozes een goddelijke aanwijzing kreeg toen hij op het punt stond de Tent te vervaardigen; want: "Zie erop toe", zegt hij, "dat je alle dingen zult maken naar het model dat je op de berg getoond werd".
6 Maar nu heeft hij een uitnemender openbare dienst verkregen in zoverre hij ook Middelaar is van een beter verbond dat wettelijk berust op betere beloften.
7 Want indien dat eerste voortreffelijk was, zou voor een tweede geen plaats gezocht zijn.
8 Want hen berispend zegt hij: "Zie, er komen dagen, zegt de Heer, en ik zal voor het huis van Israël en voor het huis van Juda een nieuw verbond tot stand brengen;
9 niet overeenkomstig het verbond dat ik met hun vaders maakte ten dage dat ik hun hand vatte om hen uit [het] land Egypte te leiden, want zij bleven niet in mijn verbond en ik bekommerde mij niet om hen, zegt de Heer.
10 Want dit is het verbond dat ik zal aangaan met het huis van Israël na die dagen, zegt de Heer: Ik zal mijn wetten in hun verstand geven en ze op hun harten schrijven; en ik zal hun tot God zijn en zij zullen mij tot volk zijn.
11 En zij zullen geenszins leren ieder zijn burger en ieder zijn broeder, zeggend: ‘Ken de Heer’, want zij allen zullen mij kennen, van geringste tot grootste van hen.
12 Want ik zal genadig zijn ten aanzien van hun ongerechtigheden en hun zonden zal ik geenszins meer gedenken".
13 Door te zeggen: 'Nieuw', heeft hij het eerste oud gemaakt. Wat nu veroudert en oud wordt, is dicht bij verdwijning.
Hebreeën 9
1 Jazeker, ook het Eerste [verbond] had rechtvaardige voorschriften van dienst voor God en het tot de wereld behorend heiligdom.
2 Want een Tent werd ingericht, de eerste, waarin zowel de lampenstandaard [was] als de tafel en de voorzetting der broden; welke Heilige wordt genoemd.
3 Maar achter het tweede gordijn een Tent, die Heilige der heiligen heet,
4 hebbend een gouden reukvat en de ark des verbonds, aan alle zijden met goud overtrokken, waarin een gouden kruik die het manna bevatte, en de staf van Aäron die gebloeid had, en de tafelen van het verbond;
5 daarboven echter [de] cherubim der heerlijkheid overschaduwend het verzoendeksel; omtrent welke dingen het nu niet de tijd is om in bijzonderheden te spreken.
6 Terwijl nu deze dingen aldus ingericht zijn, gaan de priesters weliswaar voortdurend in de eerste Tent om de diensten voor God te volbrengen,
7 maar in de tweede alleen de hogepriester, eenmaal per jaar, niet zonder bloed, dat hij opdraagt voor zichzelf en de ongeweten zonden van het volk.
8 Daarmee maakt de heilige geest duidelijk dat de weg van de meest heilige plaats nog niet openbaar gemaakt is zolang de eerste Tent status heeft,
9 die zinnebeeld [is] voor de tegenwoordige tijd. In overeenstemming daarmee worden zowel gaven als slachtoffers opgedragen, die niet in staat zijn hem die dienst voor God verricht naar [het] geweten tot volmaaktheid te brengen,
10 slechts [bestaande in] spijzen en dranken en verschillende dopen: rechtvaardige voorschriften die op het vlees betrekking hebben, opgelegd tot een tijd van rechtzetting.
11 Toen [de] Messias echter [publiekelijk] optrad als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, door de grotere en volmaaktere Tent, niet met handen gemaakt -dat is niet van deze schepping-
12 ging hij, ook niet door bloed van bokken en kalveren maar door het eigen bloed, eens voor altijd de meest heilige plaats binnen, een eeuwige verlossing verworven hebbend.
13 Want indien het bloed van bokken en stieren en as van een jonge koe, waarmee de verontreinigden besprenkeld worden, heiligt tot de reinheid van het vlees,
14 hoeveel te meer zal het bloed van de Messias die door een eeuwige geest zichzelf onberispelijk aan God [ten offer] opdroeg, ons geweten reinigen van dode werken, om dienst voor een levende God te verrichten.
15 En daarom is hij Middelaar van een nieuw verbond, opdat -nu er een dood plaatsvond tot verlossing van de overtredingen onder het eerste verbond- de geroepenen de belofte van de eeuwige erfenis zouden ontvangen.
16 Want waar een wilsbeschikking is, moet [de] dood van de erflater worden vastgesteld;
17 een wilsbeschikking is immers bindend bij doden, aangezien het nooit kracht heeft zolang de erflater leeft.
18 Dientengevolge is ook het eerste [verbond] niet zonder bloed ingewijd.
19 Want nadat door Mozes elk gebod volgens de Wet werd gesproken tot heel het volk, nam hij het bloed van de kalveren met water en scharlaken wol en hysop, en besprenkelde zowel het boek zelf als heel het volk,
20 zeggend: "Dit is het bloed van het verbond dat God jullie gebood te onderhouden".
21 En de Tent alsook alle vaten van de openbare dienst besprenkelde hij evenzo met het bloed.
22 En nagenoeg alle dingen worden met bloed volgens de Wet gereinigd, en zonder bloedvergieten geschiedt geen vergeving.
23 Het was daarom noodzakelijk dat weliswaar de afbeeldingen van de dingen die in de hemelen zijn, daardoor gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelf door betere slachtoffers dan deze.
24 Want de Messias ging niet binnen in een met handen gemaakte meest heilige plaats, kopie van de ware, maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor Gods aangezicht te verschijnen.
25 Ook niet opdat hij zichzelf dikwijls [ten offer] zou opdragen, zoals de hogepriester jaarlijks binnengaat in de meest heilige plaats met vreemd bloed;
26 anders moest hij dikwijls lijden sinds [de] grondlegging der wereld. Maar nu is hij eens voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor terzijdestelling van de zonde door zijn slachtoffer.
27 En voor zover het voor de mensen is weggelegd eens voor altijd te sterven maar daarna een beoordeling,
28 zo zal ook de Messias, die eens voor altijd [ten offer] werd opgedragen om de zonden van velen op zich te nemen, de tweede keer zonder zonde gezien worden tot redding voor hen die hem vurig verwachten.
Hebreeën 10
1 Want de Wet, een schaduw hebbend van de toekomstige goede dingen, niet het beeld der feiten zelf, is nimmer in staat met dezelfde slachtoffers die men voortdurend jaarlijks opdraagt, hen die naderen tot volmaaktheid te brengen.
2 Zou anders het opdragen [van offers] niet opgehouden zijn, doordat zij die dienst voor God verrichten -eens voor altijd gereinigd zijnde- geen enkel bewustzijn van zonden meer zouden hebben?
3 Maar in die [offers] is er jaarlijks een herinnering der zonden.
4 Want het is niet mogelijk dat bloed van stieren en bokken zonden wegneemt.
5 Daarom zegt hij, komend in de wereld: "Slachtoffer en offergave hebt gij niet gewild,
maar gij bereidde mij een lichaam;
6 in volledige brandoffers en zondoffers had gij geen welgevallen.
7 Toen zei ik: ‘Zie, ik ben gekomen -in de rol des boeks staat over mij geschreven- om uw wil te doen, o God!’"
8 Terwijl hij hierboven zei: 'Slachtoffers en offergaven en volledige brandoffers en zondoffers hebt gij niet gewild noch er welgevallen in gehad', [offers] die volgens [de] Wet worden opgedragen,
9 zei hij vervolgens: 'Zie, ik ben gekomen om uw wil te doen'. Hij heft het eerste op om het tweede in te voeren.
10 In die wil zijn wij geheiligd door de offergave van het lichaam van Jezus Messias, eens voor altijd.
11 Ook staat iedere priester weliswaar dagelijks openbare dienst te verrichten en dikwijls de zelfde slachtoffers op te dragen -die nooit in staat zijn zonden volledig weg te nemen-
12 maar deze heeft, nadat hij één slachtoffer voor zonden opdroeg, voor altijd plaats genomen aan Gods rechterhand;
13 voorts afwachtend totdat zijn vijanden gelegd worden tot een voetbank van zijn voeten.
14 Want door één offergave heeft hij voor altijd hén tot volmaaktheid gebracht die geheiligd worden.
15 Maar ook de heilige geest legt aan ons getuigenis af;
16 want ná gezegd te hebben: 'Dit is het verbond dat ik zal aangaan met hen ná die dagen, zegt de Heer: Ik zal mijn wetten op hun harten geven en op hun verstand zal ik ze schrijven;
17 en hun zonden en hun wetteloosheden zal ik geenszins meer gedenken'.
18 Waar nu vergeving daarvan [is, is] geen offergave voor zonde meer [nodig].
19 Hebbend dan, broeders, vrijmoedigheid voor de toegang van de meest heilige plaats in het bloed van Jezus,
20 welke hij plechtig voor ons inwijdde, een weg vers geslacht en levend door het gordijn, dat is zijn vlees,
21 en een groot priester over het Huis van God,
22 laten wij naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, de harten gesprenkeld zijnde van een boos geweten en het lichaam gebaad met rein water.
23 Laten wij de belijdenis van de hoop onwankelbaar vasthouden, want hij die beloofde is getrouw.
24 En laten wij aandacht hebben voor elkaar tot aansporing van liefde en voortreffelijke werken;
25 de eigen bijeenkomst niet nalatend, zoals voor sommigen gewoonte is, maar aanmoedigend zijn en dat des temeer naarmate jullie de dag naderbij zien komen.
26 Want als wij moedwillig zondigen ná de verdiepte kennis der waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over,
27 maar een of andere vreselijke verwachting van oordeel en een vurige naijver die de tegenstanders zal verslinden.
28 Iemand die de wet van Mozes verwerpt, sterft zonder mededogen op grond van twee of drie getuigen;
29 hoeveel erger straf, menen jullie, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God met voeten trad, en het bloed van het verbond waarin hij geheiligd werd, doodgewoon achtte, en de geest der liefderijke gunst krenkte?
30 Want wij kennen hem die zei: 'Aan mij [is de] wraak, ik zal vergelden'. En wederom: 'De Heer zal zijn volk oordelen'.
31 Het is iets vreselijks in handen te vallen van een levende God!
32 Maar herinnert je de vroegere dagen, waarin jullie, ná verlicht te zijn, veel strijd onder lijden verduurden;
33 enerzijds doordat jullie zelf door smaadheden en verdrukkingen tot een schouwspel werden gemaakt, anderzijds doordat jullie deelgenoten werden van hen die het aldus verging.
34 Want jullie toonden zelfs medegevoel met hen die in boeien waren en aanvaardden blijmoedig de roof van jullie bezittingen, wetend dat jullie zelf een beter en blijvend bezit hebben.
35 Werpt dan jullie vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding aan loon met zich mee brengt.
36 Want jullie hebben volharding nodig, opdat jullie, de wil van God gedaan hebbend, de belofte mogen wegdragen.
37 Want nog een zeer korte tijd: 'Hij die komt zal komen en niet uitblijven.
38 Maar mijn rechtvaardige, uit geloof zal hij leven; en indien hij zich terugtrekt heeft mijn ziel geen behagen in hem'.
39 Wij echter zijn niet van terugdeinzen, tot ondergang; maar van geloof, tot behoud van de ziel.
Hebreeën 11
1 Geloof nu is vaste grondslag der dingen waarop wordt gehoopt; bewijs der zaken die niet worden gezien.
2 Want daarin ontvingen de ouden getuigenis.
3 In geloof begrijpen wij dat de aeonen door een woord Gods geordend zijn, zodat wat men ziet niet ontstaan is uit wat waarneembaar is.
4 In geloof droeg Abel aan God een slachtoffer van meer waarde op dan Kaïn, waardoor hij getuigenis ontving dat hij rechtvaardig was, daar God aangaande zijn gaven getuigenis aflegde; en daardoor spreekt hij nog, nadat hij stierf.
5 In geloof werd Henoch overgebracht om [de] Dood niet te zien, en hij werd nergens gevonden, omdat God hem overbracht; want vóór de overbrenging heeft hij getuigenis ontvangen dat hij God welgevallig was.
6 Zonder geloof echter is het onmogelijk welgevallig te zijn; want hij die tot God nadert, moet geloven dat hij is en een beloner wordt van hen die hem ernstig zoeken.
7 In geloof maakte Noach, toen hij een goddelijke aanwijzing ontving betreffende dingen die nog niet werden gezien, gewetensvol een ark gereed tot redding van zijn huis, waardoor hij de wereld veroordeelde en een erfgenaam werd van de rechtvaardigheid die overeenkomstig geloof is.
8 In geloof gehoorzaamde Abraham toen hij geroepen werd, om weg te trekken naar een plaats die hij tot erfdeel zou ontvangen; en hij trok weg, niet goed wetend waar hij komen zou.
9 In geloof vestigde hij zich in [het] land van de belofte als een vreemd [land], wonend in tenten met Isaäk en Jakob, de mede-erfgenamen van dezelfde belofte;
10 want hij verwachtte de stad die de fundamenten heeft, waarvan God ontwerper en bouwmeester is.
11 In geloof ontving ook onvruchtbare Sara zelf kracht tot bevruchting, terwijl zij de leeftijd voorbij was, aangezien zij hem getrouw achtte die beloofde.
12 Daarom ook werden er van één [man], en dat van een verstorvene, verwekt gelijk de sterren van de hemel in menigte en als het zand aan de oever der zee, ontelbaar.
13 Gelovig stierven deze allen, terwijl zij de beloften niet ontvingen; maar zij zagen en begroetten ze van verre, en beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren.
14 Want zij die zulke dingen zeggen, maken duidelijk dat zij op zoek zijn naar een vaderland.
15 En indien zij waren blijven denken aan dat waaruit zij wegtrokken, zouden zij gelegenheid hebben gehad om terug te keren;
16 maar nu streven zij naar een beter, dat is een tot de hemel behorend [vaderland]. Daarom schaamt God zich niet voor hen om als hun God aangeroepen te worden, want hij bereidde voor hen een stad.
17 In geloof heeft Abraham, toen hij op de proef werd gesteld, Isaäk ten offer opgedragen, en hij die de beloften op zich nam, wilde de eniggeborene ten offer opdragen,
18 hij tot wie werd gesproken: "In Isaäk zal jou [het] zaad genoemd worden".
19 Hij overwoog dat God bij machte is hem zelfs uit [de] doden op te wekken,
waaruit hij hem ook in zinnebeeld terugkreeg.
20 In geloof zegende Isaäk Jakob en Esau, óók met betrekking tot toekomstige dingen.
21 In geloof zegende een stervende Jakob elk der zonen van Jozef en hij bracht hulde [leunend] op het uiteinde van zijn staf.
22 In geloof bracht Jozef, toen zijn einde naderde, de uittocht van de zonen van Israël in herinnering, en hij gaf bevelen betreffende zijn gebeente.
23 In geloof werd Mozes ná zijn geboorte drie maanden door zijn ouders verborgen, omdat zij zagen dat het kind mooi was; en zij vreesden het bevel van de koning niet.
24 In geloof weigerde Mozes, volwassen geworden, een zoon van Farao's dochter genoemd te worden,
25 omdat hij er de voorkeur aan gaf tezamen met het volk van God slecht behandeld te worden dan een tijdelijk voordeel der zonde te hebben,
26 de smaad van de Messias groter rijkdom achtend dan de schatten van Egypte; want hij richtte de blik op de vergelding van het loon.
27 In geloof verliet hij Egypte, zonder de toorn van de koning te vrezen; want hij was standvastig, als zag hij de Onzichtbare.
28 In geloof heeft hij het Pascha ingesteld en de besprenging van het bloed, opdat de Verderver hun eerstgeborenen niet zou aanraken.
29 In geloof staken zij de Rode Zee over als over droog land, terwijl de Egyptenaren, toen zij het waagden, verzwolgen werden.
30 In geloof vielen de muren van Jericho nadat ze tijdens zeven dagen werden omsingeld.
31 In geloof kwam Rachab de hoer niet om met hen die ongehoorzaam waren, aangezien zij de verspieders met vrede ontving.
32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken als ik uitweid over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David, alsook Samuel en de profeten,
33 die door geloof koninkrijken onderwierpen, rechtvaardigheid bewerkten, beloften verkregen, muilen van leeuwen toesloten,
34 kracht van vuur stuitten, aan scherpten des zwaards ontkwamen, van zwakheid krachtig werden gemaakt, in oorlog sterk werden, legerkampen van vreemden terugdrongen.
35 Vrouwen ontvingen hun doden door opstanding; anderen echter werden doodgemarteld, aangezien zij geen loskoop aanvaardden, opdat zij een betere opstanding mochten verkrijgen.
36 Weer anderen kregen te maken met beproeving van bespottingen en geselingen; alsook van boeien en gevangenschap.
37 Zij werden gestenigd; zij werden doormidden gezaagd; zij stierven door een moordend zwaard; zij liepen rond in schapenvachten, in geitenvellen, gebrek lijdend, verdrukt, mishandeld
38 -de wereld was hen niet waardig- in eenzame plaatsen ronddolend en in gebergten en grotten en holen der aarde.
39 En deze allen, hoewel zij door het geloof getuigenis ontvingen, verkregen de belofte niet,
40 daar God voor ons iets beters voorzag, opdat zij niet zonder ons tot volmaaktheid zouden worden gebracht.
Hebreeën 12
1 Welaan dan -hebbend zulk een wolk van getuigen die ons omringt; afgelegd hebbend elk gewicht en de zonde die [ons] zo gemakkelijk insluit- laten ook wij de voor ons liggende wedloop met volharding blijven lopen,
2 het oog gericht houdend op Jezus, de bewerker en voltooier van het geloof, die wegens de voor hem in het verschiet liggende vreugde een martelpaal verduurde, schande verachtend, en plaats heeft genomen aan de rechterzijde van de troon Gods.
3 Want houdt hem voor de geest die zulk een tegenspraak door de zondaars tegen hemzelf heeft verduurd, opdat jullie niet moe worden, in jullie zielen bezwijkend.
4 Jullie boden nog niet tot bloedens toe weerstand in de strijd tegen de zonde,
5 en zijn jullie [soms] de vermaning vergeten die met jullie als zonen redeneert: 'Mijn zoon, acht een strenge vorming van de Heer niet gering; bezwijk ook niet wanneer jullie door hem worden terechtgewezen;
6 want hem die de Heer liefheeft, onderricht hij streng; ja, hij geselt iedere zoon die hij verwelkomt'.
7 Met het oog op strenge vorming moeten jullie verduren; God gaat met jullie om als zonen; want welke zoon wordt niet door een vader streng onderricht?
8 Maar indien jullie zonder [de] strenge vorming zijn waarvan allen deelgenoten zijn geworden, zijn jullie in werkelijkheid onwettige kinderen en geen zonen.
9 Daar komt dan nog bij dat wij de vaders van ons vlees als opvoeders plachten te hebben en wij eerbiedigden [hen] steeds; zullen wij ons dan niet veel meer aan de vader der geesten onderwerpen en leven?
10 Die plachten ons weliswaar naar eigen goeddunken voor weinig dagen streng te onderrichten, maar hij tot voordeel om zijn heiligheid deelachtig te worden.
11 Geen enkele strenge vorming nu schijnt op het ogenblik zelf een vreugde te zijn maar droefheid. Naderhand evenwel vergoedt ze aan hen die erdoor geoefend zijn [de] vreedzame vrucht van rechtvaardigheid.
12 Daarom, de slappe handen en de verlamde knieën, richt [ze] op!
13 En maakt rechte sporen voor jullie voeten, opdat het kreupele niet ontwricht maar veeleer gezond gemaakt wordt.
14 Streeft vrede na met allen, en de heiliging, zonder welke niemand de Heer zal zien,
15 er zorgvuldig op toeziend dat niemand achterblijft bij de liefderijke gunst van God; dat geen opschietende wortel van bitterheid verwarring sticht en door haar velen besmet worden;
16 geen hoereerder of ontwijde zoals Esau, die in ruil voor één maaltijd zijn rechten als eerstgeborene prijsgaf.
17 Want het is jullie bekend dat hij ook naderhand, toen hij de zegen wilde erven, verworpen werd, want hij vond geen plaats voor een verandering van gedachte, hoewel hij die met tranen ernstig zocht.
18 Want jullie zijn niet genaderd tot wat wordt aangeraakt en tot wat met vuur in brand is gezet en tot donkerte en tot duisternis en tot stormwind,
19 en tot bazuingeschal en tot een geluid van woorden, waarvan zij die [het] hoorden smeekten dat geen woord tot hen gericht zou worden;
20 want zij konden niet verdragen wat geboden werd: "Zelfs als een dier de berg aanraakt, zal het worden gestenigd".
21 En zó vreeswekkend was de manifestatie, dat Mozes zei: "Ik ben verschrikt en sidderend".
22 Maar jullie zijn genaderd tot berg Sion; en tot stad van levende God, tot Jeruzalem hemels; en tot myriaden van engelen, tot feestelijke samenkomst
23 en tot gemeente van eerstgeborenen die ingeschreven staan in [de] hemelen, en tot Rechter God van allen; en tot geesten van rechtvaardigen die tot volmaaktheid zijn gebracht;
24 en tot Middelaar van nieuw verbond Jezus; en tot bloed der besprenkeling dat beter spreekt dan Abel.
25 Let op dat jullie hem die spreekt niet afwijzen. Want indien zij niet ontkwamen die hém afwezen die op aarde spreekbuis was van goddelijke openbaring, dan veel minder wij, als wij ons afkeren van hém van hemelse herkomst,
26 wiens stem toen de aarde schudde. Maar nu heeft hij aangekondigd, zeggend: "Nog eenmaal zal ik niet alleen de aarde schokken, maar ook de hemel".
27 Welnu, het 'nog éénmaal ' wijst op de verwijdering der dingen die worden geschud als dingen die gemaakt zijn, opdat de dingen blijven die niet geschud worden.
28 Daarom, in bezit nemend een niet te schudden koninkrijk, laten wij voortgaan liefderijke gunst te hebben, waardoor wij dienst voor God verrichten op een voor hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees en ontzag.
29 Want onze God is ook een verterend vuur.
Hebreeën 13
1 Laat de broederliefde blijven.
2 Vergeet de gastvrijheid niet, want daardoor ontging het sommigen dat zij engelen gastvrij onthaalden.
3 Denkt aan hen die in boeien zijn als geboeid zijnde met hen; aan hen die slecht behandeld worden als ook zelf zijnde in een lichaam.
4 Het huwelijk [zij] van grote waarde onder allen en het huwelijksbed onbevlekt, want hoereerders en overspelers zal God oordelen.
5 Vrij van de liefde voor geld [zij] de levenswijze, genoegen nemend met de tegenwoordige omstandigheden, want hijzelf zei: "Ik zal je geenszins loslaten noch je in de steek laten";
6 zodat we, vol goede moed zijnde, zeggen: "De Heer is mij een helper [en] ik zal niet vrezen; wat zal een mens mij doen"?
7 Blijft jullie leiders indachtig, zij die het woord Gods tot jullie spraken. Volgt, terugblikkend op de uitkomst van hun levenswandel, het geloof na.
8 Jezus Messias [is] gisteren en heden dezelfde, en tot in de aeonen.
9 Jullie moeten je niet op een zijspoor laten brengen door veelsoortige en vreemde leringen; want het is voortreffelijk dat het hart standvastig wordt gemaakt door liefderijke gunst; niet door spijzen, waarbij zij die daarin wandelden, geen baat hadden.
10 Wij hebben een altaar waarvan zij die in de Tent dienst voor God verrichten geen volmacht hebben te eten.
11 Want de lichamen van die dieren waarvan het bloed ten behoeve van zonde door de hogepriester in de meest heilige plaats wordt gebracht, worden buiten de legerplaats verbrand.
12 Daarom leed ook Jezus, opdat hij door het eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort.
13 Welnu, laten wij tot hem uitgaan buiten de legerplaats, zijn smaad dragend;
14 want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zijn op zoek naar de toekomstige.
15 Laten wij dan door hem voortdurend een slachtoffer van lof opdragen aan God, dat is vrucht der lippen die lof verlenen aan zijn naam.
16 Vergeet echter niet het weldoen en onderling delen, want in zulke offers schept God behagen.
17 Geeft gehoor aan jullie leiders en schikt je, want zij waken over jullie zielen als zij die rekenschap zullen afleggen, opdat zij dit met vreugde mogen doen en niet zuchtend, want dat is schadelijk voor jullie.
18 Bidt voor ons, want wij vertrouwen erop dat we een goed geweten hebben, aangezien wij ons in alle dingen juist willen gedragen.
19 Maar ik moedig aan dit overvloediger te doen, opdat ik spoedig tot jullie hersteld mag worden.
20 Moge nu de God van de vrede, die de grote herder van de schapen uit [de] doden opvoerde, in bloed van een eeuwig verbond, onze Heer Jezus,
21 jullie toerusten in al het goede om zijn wil te doen, terwijl hij in ons tot stand brengt wat welgevallig is voor zijn aangezicht, door Jezus Messias, aan wie de heerlijkheid [zij] tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
22 Maar ik roep jullie op, broeders, verdraagt het woord der vermaning; want ik schreef jullie slechts in het kort.
23 Jullie kennen onze broeder Timotheüs, vrijgelatene; met wie, als hij spoedig komt, ik jullie zal zien.
24 Groet al de leiders en al de heiligen. Zij die uit Italië afkomstig zijn, groeten jullie.
25 De liefderijke gunst [zij] met jullie allen.