Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

vrijdag 13 december 2019

Wie was Elihu?

De persoon van Elihu verschijnt, wat het Bijbelse verslag betreft, alleen in het boek Job, het Bijbelboek dat bij uitstek onthult dat er sinds het verre verleden een strijdvraag in het universum bestaat. Die strijdvraag zouden we aldus kunnen formuleren >> Is Gods soevereine heerschappij rechtmatig en zal de mens onder beproeving God trouw blijven en aan Gods recht vasthouden?  

De man Job – voorafbeelding van Gods volk Israël, maar dan vooral in haar situatie als Gods lijdende Knecht, zoals ook Job leed – werd vooral inzet van die strijdvraag.
Die strijdvraag wordt overigens ook, en scherp geformuleerd, aangetroffen in Spreuken 27:11 >> Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont.  

Vooral aan de hand van een passage in Job 2 wordt o.i. voor een ieder helder dat beide omschrijvingen van Satans uitdagingen terecht geformuleerd zijn; volslagen overeenkomend met de beschikbare feiten:

Later brak de dag aan waarop de zonen van de [ware] God kwamen om zich vóór YHWH te stellen [kennelijk een vergadering van Gods engelenzonen], en voorts kwam ook Satan aldaar in hun midden om zich vóór YHWH te stellen. Toen zei YHWH tot Satan: Waar komt gij eigenlijk vandaan? Daarop antwoordde Satan YHWH en zei: Van het omtrekken op de aarde en van het rondwandelen daarop. En YHWH zei vervolgens tot Satan: Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad? Zelfs nu nog houdt hij vast aan zijn rechtschapenheid, hoewel gij mij tegen hem opzet om hem zonder reden te verzwelgen [zoals beschreven in hoofdstuk 1].

Maar Sa̱tan antwoordde YHWH en zei: Huid voor huid, en al wat een mens heeft, zal hij geven voor zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast [hem] tot in zijn gebeente en zijn vlees aan [en zie eens] of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.  

De Duivel, de mensendoder van het begin af - zoals Masjiach Yeshua zelf hem aanduidde - vormt een groot obstakel voor het tot herstel komen van Gods volk Israël (Johannes 8).
Al vroeg kwam dat aan het licht in het Bijbelboek Job, waarin het lijden van Israël tevoren werd uitgebeeld in het beproevingsvolle lijden van Gods knecht Job.
Direct bij het begin van het Boek Job is het duidelijk dat er een strijdvraag bestaat tussen God en de Satan. Eigenlijk lag de oorsprong van die strijdvraag al in Eden. Satan betichtte God rechtstreeks van een leugen door te zeggen dat noch Eva’s leven noch dat van Adam van gehoorzaamheid aan God afhing. God onthield zijn schepselen iets goeds: het vermogen om hun eigen maatstaven in het leven te bepalen. Hij slaagde erin Eva te doen geloven dat zij beter af zou zijn als zij haar eigen beslissingen nam, het primaire punt in de strijdvraag: betwisting van de rechtmatigheid van Gods soevereiniteit.

Satans aanval op Gods soevereiniteit bleef niet beperkt tot Eden.
Hij had immers een schijnbaar succes behaald. Hij kon er nu toe overgaan de loyaliteit van al Gods andere schepselen in twijfel te trekken, een nauw verwant tweede strijdpunt. Niet alleen Adams nakomelingen, maar ook al Gods geestenzonen en zelfs Gods geliefde eerstgeboren Zoon raakten betrokken bij Satans uitdaging.
En dat nu werd duidelijk in de dagen van Job.
Tegenover YHWH beweerde Satan dat zij die God dienen, dit niet doen uit liefde voor hem, noch omdat zij ingenomen zouden zijn met de wijze waarop hij heerschappij voert, maar geheel om zelfzuchtige redenen. Als zij aan beproevingen worden onderworpen, zwichten allen voor de verlangens van eigenbelang.
In die strijdvraag blijkt Satan in het bezit te zijn van een krachtig machtsmiddel, het geweld des doods.
Nogmaals Job 2; maar dan volgens wv78: 

Satan gaf ten antwoord: Dat is hem zijn huid wel waard! Want alles wat een mens bezit geeft hij graag in ruil voor zijn leven. Maar pak hem eens aan, tref hem in zijn gezondheid: wedden dat hij U vloekt in uw gezicht.

Mijn knecht Job
zoals God zelf hem noemde, bleef loyaal aan YHWH, ook al wankelde hij soms. Voor hem was het onbegrijpelijk waarom juist hij zoveel lijden moest doormaken, degene die door God zelf werd omschreven als: zo onberispelijk en rechtschapen, die God vreest en het kwaad schuwt.Wat rechtschapenheid betreft, was er toentertijd zelfs niemand op aarde als hij

Omdat hij niet kon weten wat zich, onzichtbaar voor hem, in de hemelsferen afspeelde, vroeg Job zich voortdurend af wat God toch met hem voor had. Zag hij dan niet hoe rechtvaardig hij, Job, wel was! Bijna gaf hij God de schuld van alles.
Vergelijk Jb 27:232:233:8-11.

Maar in die kritieke fase kwam Elihu hem te hulp. Maar ook doordat God zelf naderhand vanuit een storm tot hem sprak, kwam Job tot het juiste inzicht en bijgevolg tot inkeer. Of hij daarbij ook begrepen heeft dat God toestaat dat juist het allerbeste wat hij op aarde heeft, door Satan tot het uiterste beproefd mag worden, weten wij niet. In ieder geval toonde hij berouw in stof en as. Bijgevolg werd hij in zijn vroegere waardigheid hersteld. Ja, hij ontving dubbel terug (Jb 42:6, 10).

Het lijden van Israël door de eeuwen heen, dat (voorlopig) zijn climax bereikte met de Holocaust, tekende zich al af in het lijden van mijn knecht Job.
Het getrouwe deel van Israël zal er mettertijd van kunnen getuigen dat het hun evenzo is vergaan als Job, zowel in lijden als in herstel.
En precies zoals Elihu Job 'oprichtte' door hem te informeren omtrent de verhouding tot YHWH Elohim die voor hem gepast was - geen eigen rechtvaardigheid - zo zal ook Yeshua, Israëls eigen Masjiach, een overblijfsel oprichten en tot God terugbrengen (Js 49:6). Want hij is de tegenbeeldige Elihu.

Yeshua [Elihu] is als geen ander daartoe in staat, want naar de voorzegging in Gn 3:15 bleek hij tijdens zijn bediening op aarde in de eerste plaats het voorwerp van vijandschap [de betekenis van de naam Job] van de Duivel te zijn. Zoals hij was er beslist helemaal niemand op aarde.

Satans vijandschap leidde er uiteindelijk toe dat Yeshua door zijn toedoen werd gedood; zoals God al had voorzien: in de hiel vermorzeld.
Maar daarmee verschafte hij aan zijn Vader tevens het antwoord waarmee deze in de strijdvraag de hoon van Satan definitief kan beantwoorden:

Wees
 wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord heb voor wie mij hoont (Sp 27:11).

Yeshua gaf volledig gehoor aan die oproep – en van groot belang - in zijn positie als het voornaamste lid van Gods uitverkoren volk Israël.
Dáárom kan er herstel voor Israël aanbreken en dáárom kan in haar alsnog Ex 19:5-6 vervuld worden: In het Millenniumrijk dienen als een heilig volk, als een koninkrijk van priesterlijke zonen die tot heerlijkheid zijn geleid (Op 20:6).

En ook dáárom wordt tenslotte, bij de oprichting van het Messiaanse Rijk, alle macht aan Satan ontnomen en gegeven aan het volk der heiligen van de Allerhoogste (Op 11:15-1712:7-12):

En het koningschap en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder heel de hemel werden gegeven aan het volk der heiligen van de Allerhoogste. Zijn koninkrijk is een eeuwig koninkrijk, en alle heerschappijen zullen hém dienen en gehoorzamen.
(Dn 7:27)
De gematria van Elihu

In het verslag van Job 32 verschijnt Elihu aldus >>

אליהוא
53
 בן
52
ברכאל
253

Dus Elihu, zoon [van] Barakel. En zijn GW (getalswaarde) bedraagt 53 + 52 + 253 = 358.
Maar GW 358 is ook die van Masjiach >>
משיח
358

 Precies zoals Elihu Job 'oprichtte' door hem te informeren omtrent de verhouding tot YHWH God die voor hem gepast was, zo zal ook Masjiach Yeshua het Overblijfsel oprichten en tot God terug brengen. Hij is als geen ander daartoe uitstekend in staat, want naar de voorzegging in Gn 3:15, bleek hij tijdens zijn bediening op aarde in de eerste plaats het voorwerp van vijandschap [de betekenis van de naam Job] van de Duivel te zijn. Zoals hij was er beslist helemaal niemand op aarde, maar ook hij had zijn ElifazBildad en Zofar

In Hb 2:16-18 beschrijft Paulus waarom de achtergrond van Jezus zo geschikt was om "de beveiligden van Israël", Abrahams zaad, op te richten:

Want waarlijk, engelen komt hij niet te hulp, maar zaad van Abraham komt hij te hulp. Vandaar dat hij in alle opzichten aan de broeders gelijk moest worden gemaakt, opdat hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden in de dingen die God betreffen, om verzoening te doen voor de zonden van het volk. Want doordat hijzelf heeft geleden toen hij beproefd werd, kan hij hen die beproefd worden, helpen. 

Omdat hij zelf heeft geleden, kan hij het beproefde zaad van Abraham bijstaan. Maar wil het Job-Israël echt tot herstel komen, dan moeten zij tot het inzicht komen dat zij de diensten van hun voornaamste broeder in de hoedanigheid van Hogepriester nodig hebben, alsook het zoenoffer dat hij voor de zonden van het volk (Israël) heeft gebracht.
Interessant is om te zien hoe Elihu in Job 33:21-26 met Job precies in die richting spreekt:

21  Hij teert weg tot een schim van zichzelf,
en zijn botten, eerst onzichtbaar, steken uit.
22  Hij kruipt naar de afgrond,
nadert de herauten van de dood.
23  Maar als hij een pleitbezorger heeft,
één die zijn voorspraak is, één uit duizenden,
om van zijn onschuld te getuigen,
24  en als God hem welgezind is en zegt:
“Laat niet toe dat hij in de afgrond afdaalt,
ik heb een losgeld voor hem verkregen, ”
25  dan krijgt hij weer vlees op zijn botten als vroeger
en keert hij terug naar de kracht van zijn jeugd.
26  Hij bidt weer tot God en God is hem gunstig gezind,
hij roept het uit van vreugde en verschijnt voor hem,
want hij wordt door God in ere hersteld.
(nbv)

Opmerkelijk is voorts dat Elihu zomaar 'uit het niets' schijnt op te duiken.
In Job 32 constateert men verrassend dat hij gedurende heel de duur van de over-en-weer redes tussen Job en zijn metgezellen aanwezig moet zijn geweest. Dit past goed op de persoon van Yeshua, Israëls ware Masjiach, de Voornaamste binnen het Job-Israël. Bij het aanbreken van de Eindtijd zal blijken dat hij achter de schermen van onzichtbaarheid, alle 20 eeuwen door, kennis heeft genomen

a.) van de niet aflatende kritiek uit de hoek van hen die in naam vrienden waren van het lijdende Israël, maar die dikwijls als betweters dat Jobachtige Israël scherp veroordeelden;


en
b.) van de geestelijke worsteling met God van de  gelovigen binnen het Jodendom; van wie velen grote moeite hadden met het Recht van God.  Het leek voor hen, die de Torah hoogachtten en meenden van daaruit rechtvaardig te leven, zo irrationeel dat God daarop niet met gunst leek te reageren. Integendeel, het had er eerder de schijn van dat hij zijn uitverkoren volk haatte!

De "Elihu" die vanuit de onzichtbare hemelsferen toeziet weet dus precies hoe vele Joden, aan het einde van hun krachten gekomen, zich hebben afgevraagd of het nog wel zinvol was deel uit te maken van een door God zelf verkozen volk, zijn eigen erfdeel (Dt 32:9).

Toch hebben sommigen van hen moed geput uit het verslag van Jobs lijden; zij hebben op z’n minst begrepen dat er in hun lot een keer ten goede moest komen (Job 42:10). Maar pas bij hun herstel zullen zij de woorden van Jakobus in hoofdstuk 5 ten volle naar waarde kunnen schatten:

7 Oefent daarom geduld, broeders, tot de paroesie van de HeerZiet! De boer wacht de kostbare vrucht van de aarde af en oefent ten aanzien ervan geduld totdat hij de vroege regen en de late regen krijgt.
11 Gij hebt van de volharding van Job gehoord en hebt gezien hoe de Heer het heeft laten aflopen, dat de Heer zeer teder in genegenheid en barmhartig is

Beter dus de afloop dan het begin van een zaak (Pr 7:8a). Voor wie speciaal? Beter iemand die geduldig is dan iemand die hoogmoedig van geest is (vers 8b). 

De Joden zullen dus ervaren dat Yeshua Masjiach, bij zijn paroesie uit zijn verborgenheid [als Israëls Masjiach] te voorschijn zal treden, hun ten goede. Dat gaat zeker gebeuren, want ongeveer een eeuw [naar men meent] vóór dat de geschiedenis van Job speelde, werd die gebeurtenis, weliswaar binnen een geheel andere setting, in de verhouding tussen Jozef en zijn broers afgebeeld.

Geen opmerkingen: