Volgens Genesis
Hoofdstuk 37
1. En
Jakob bleef wonen in het land van zijn vaders vreemdelingschap, in het land
Kanaän.
Rekening houdend met het
voorafgaande hoofdstuk 36, begint dit hoofdstuk (37) met het vermelden van een
tegenstelling tussen Ezau, Jakobs tweelingbroer die op de berg Seïr woonde, en Jakob
zelf die in het land Kanaän bleef wonen, zoals ook Abraham en Isaäk hadden
gedaan. De ware genealogie van de geloofslijn concentreert zich op de
persoon van de Masjiach van Israël, de Heer Yeshua, van wie Jozef een type of
voorafbeelding is.
2. Dit
is de lijn van afstamming van Jakob: Jozef, zeventien jaar oud, was de kudde
met zijn broers aan het weiden. En de jongeman was met de zonen van Bilha en de
zonen van Zilpa, vrouwen van zijn vader. En Jozef bracht een slecht verslag
over hen uit aan zijn vader.
Samenwerkend met zijn halfbroers,
Dan, Naftali, Gad en Aser, de zonen van Bilha en Zilpa, bracht Jozef over het
weiden van de kuddes van zijn vader verslag uit van hun slechte praktijken. Van
welke aard het kwaad was, weten we niet; maar de volwassen zonen van Jakob
waren nu ver verwijderd van het vaderlijk oog en waren, naar het schijnt,
gezwicht voor verleiding. Binnen de door God uitverkoren familie was sprake van
schandalige gedragingen.
Rekening houdend met het feit dat de
demonenwereld intussen ongetwijfeld bekend was geraakt met Gods voornemen dat
de geslachtslijn die naar de ware Messias van Israël moest leiden, via deze
familietak zou lopen, hoeft het niemand te verbazen dat die gezworen vijanden
van YHWH God van meet af hebben getracht die ‘tak’ grondig te verderven.
En toen het zover was dat Gods Zoon,
in de periode 29 – 33 AD, publiekelijk optrad temidden van Jakobs nakomelingen,
aarzelde hij niet om de slechte overwegingen die zij heimelijk in hun harten
koesterden bloot te leggen:
En zie! sommigen van de
schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Deze man lastert. Daar Yeshua hun
gedachten kende, zei hij: Waarom denken jullie boze dingen
in jullie hart?
(Mt 9:3-4)
3. En
Israël had Jozef meer lief dan al zijn kinderen, omdat hij de zoon van [zijn] ouderdom was. En hij maakte voor hem een veelkleurig
gewaad.
Zoals Jakob Jozef lief had boven al
zijn andere kinderen, is evenzo Gods liefde voor zijn Zoon uniek. Toen die zoon
van God mens op aarde werd [de incarnatie] en op het punt stond met zijn
openbare bediening te beginnen, werd de hemel geopend en werd de stem van de
Vader gehoord die zei: Deze is mijn Zoon, de
Geliefde, in wie ik behagen schepte (Mt 3:17).
In Ks 1:13 noemde de apostel Yeshua
υιος της αγαπης αυτου, Zoon
van zijn liefde.
Het veelkleurig
gewaad dat Jakob voor Jozef ontwierp, is een voorafbeelding van
de vele kenmerken waarin Yeshua’s heerlijkheid tot uitdrukking komt.
Uit een vergelijking met 2 Sm 13:18
leren we dat het een teken van eer was, waardoor de drager werd onderscheiden
als zijnde van adellijke geboorte: Zij
[Tamar] nu had een lang, gestreept gewaad
aan; want zo gingen de dochters van de koning, de maagden, gewoonlijk gekleed,
met schoudermantels.
Daarom benadrukte het veelkleurig gewaad heel passend de adellijke
achtergrond van Masjiach Yeshua!
Ook hij was
onderscheiden van al zijn Joodse broers: door ‘adellijke’ afkomst; alsook voor
uiterlijke tekenen van distinctie en eer.
Het bevreemdt ons dan ook niet dat
hij - vlak voor zijn koninklijke intocht in Jeruzalem op ‘Palmzondag’ – in een
van zijn parabels de menigte aldus begon toe te spreken: Een zeker mens van adellijke afkomst reisde naar een ver
land om voor zich een koninkrijk in ontvangst te nemen en terug te keren
(Lk 19:12).
Voor degenen die geïnteresseerd zijn
in de leer van Gematria:
De GW (getalswaarde) van kethoneth passim, het veelkleurig
gewaad, is 1060.
Het is dan ook zeker niet toevallig
dat Jozua
16:4 precies die GW heeft:
En Jozefs zonen, Manasse
en Efraïm, gingen hun erfenis in bezit nemen.
Die tekst, met zijn waarde 1060, herinnert
ons krachtig aan het eerstgeboorterecht van Jozef. Hij was de eerste zoon van
de eigenlijke vrouw van Jakob, Rachel. Bijgevolg wordt juist om die reden
Jozefs Antitype, Yeshua, in Ks 1:15 aangeduid als: Eerstgeborene
van alle schepping.
In Israël werd Jozefs
eerstgeboorterecht weerspiegeld in het ontvangen van een dubbele erfenis in de
vorm van de twee stammen Manasse en Efraïm.
Jozef had die twee zonen verkregen
bij Asnath, zijn heidense vrouw.
Uiteraard denken we dan meteen aan
Yeshua's huwelijkscontract met zijn (christelijke) Vrouwgemeente, die eveneens
overwegend van heidense afkomst is.
In die context herinneren de twee
zonen van Jozef ons krachtig aan het dubbele deel dat het Israël van YHWH God –
haar Echtgenoot - op aarde zal ontvangen.
Zoals profetisch wordt getoond in Zc
9:12 >> Keert terug naar de burcht,
gij gevangenen van de hoop. Ook deel ik heden mee: Ik zal jou [Vrouw] dubbel vergelden.
Maar er valt nog meer op te merken
over dat kethoneth passim.
Omdat Jozef de zevende
zoon van de twee vrouwen was, Lea en Rachel samen, mogen we kennelijk verwijzen
naar de zevende dag van Gods 'scheppingsweek', de wereld zoals
die toen aan de mens werd gegeven en die naderhand veelkleurig in
verschijning bleek te zijn >>
De hof van Eden met de Adamitische
val;
de Vloed; de Spraakverwarring;
de tijdperken van de patriarchen, de
Wet; het aeon van Yeshua’s eigen Gemeentelichaam;
en ten slotte zijn parousia (Eindtijd
tegenwoordigheid) tijdens de 70ste Jaarweek voor Israël;
gevolgd door zijn Messiaanse
Millenniumheerschappij.
Bij het verloop van al die
tijdperken was Yeshua actief betrokken. Maar ook reeds vóórdat de Zevende Dag
[Gods Rustdag van 7000 jaar] aanbrak, werd Yeshua, blijkens Ks 1:15-17, door
zijn Vader God gebruikt:
Hij is evenbeeld van de onzichtbare God, eerstgeborene van
alle schepping, omdat in hem alle dingen werden geschapen in de hemelen en op de
aarde, de zichtbare en de onzichtbare dingen; hetzij tronen, hetzij
heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door hem en tot hem
geschapen. En zelf is hij vóór alle dingen en alle dingen bestaan tezamen in hem.
Nadere toelichting met betrekking
tot die veel vroegere activiteiten van Gods voornaamste Zoon, vinden we terug
in Hb 1:1-3 >>
God, die in de oudheid veelvuldig en op veel manieren tot
de vaders sprak in de profeten, sprak op het laatst van deze dagen tot ons in [een] Zoon die hij tot erfgenaam van alle dingen stelde; door wie hij ook de aeonen maakte. Hij die afstraling der heerlijkheid is en afdruk van
zijn wezen, die ook alle dingen draagt door
zijn krachtig woord, heeft, nadat hij
reiniging der zonden bewerkte, plaatsgenomen aan de rechterhand der majesteit
in verheven plaatsen.
Uit Spreuken 8, waar de Zoon aan
ons wordt voorgesteld als de gepersonifieerde Wijsheid, vernemen we dat YHWH
God hem – het begin van de schepping Gods
(Op 3:14) – inderdaad gebruikte bij het
creëren van alle andere dingen. In de verzen 22-23 en 30-31 horen we hemzelf,
als de gepersonifieerde Wijsheid, daarover het volgende zeggen:
YHWH zelf heeft mij voortgebracht als het begin van zijn
weg, als het vroegste van zijn werken van oudsher, vanaf de eeuwigheid; vanaf
tijden vroeger dan de aarde ... Toen kwam ik naast hem als een meesterwerker.
Ik was degene op wie hij dag aan dag bijzonder gesteld was; terwijl ik te allen
tijde vrolijk was voor zijn aangezicht, vrolijk over de bewoonde aarde. En de
dingen waarop ik ten zeerste gesteld was, waren bij de mensenkinderen.
In Gn 37:3 geeft de LXX
[Septuagint] kethoneth passim
weer met χιτωνα ποικιλον.
In Ef 3:10-11 lezen we enkele
dingen over de Zoon die ons aan die tekst doen denken >> Opdat thans aan de overheden en gezagsdragers in de
hemelsferen door de Gemeente de
rijkgeschakeerde wijsheid Gods [
η πολυποικιλος σοφια του θεου
] bekendgemaakt zou worden, naar [het] voornemen der
eeuwen dat hij opvatte in de Masjiach Yeshua onze Heer.
4.
Maar toen zijn broers zagen dat hun vader hem meer liefhad dan al zijn broers,
haatten zij hem en konden zij niet vreedzaam tot hem spreken.
De liefde van Jakob voor Jozef
wekte de bittere vijandigheid van zijn broers. Uiteraard had Jozef daarvoor geen
schuld; het was Jakobs liefde die de vijandschap in de harten van die mannen
deed ontvlammen.
En precies die geestesgesteldheid
bracht Masjiach Yeshua aan het licht bij het volbrengen van zijn aardse
bediening >>
Ik
weet dat jullie Abrahams zaad zijn. Maar jullie zijn eropuit mij te doden,
omdat mijn woord geen vooruitgang onder jullie maakt. Ik spreek de dingen die
ik bij de Vader heb gezien; jullie echter doen de dingen die jullie van jullie
vader hoorden.
Als
antwoord zeiden ze tegen hem: Onze vader is Abraham.
Yeshua
zei tegen hen: Indien jullie Abrahams kinderen zijn, zouden jullie de werken
van Abraham doen. Maar nu proberen jullie
mij te doden, een mens die de waarheid
tot jullie sprak die ik bij God hoorde. Abraham deed dit niet. Jullie doen de werken van jullie vader.
Zij
zeiden tegen hem: Wij zijn niet uit hoererij geboren; wij hebben één Vader,
God.
Yeshua
zei tot hen: Indien God jullie Vader was, zouden jullie mij zeker liefhebben,
want ik kwam van God vandaan en ben hier. Ook ben ik niet uit mijzelf gekomen,
maar Die zond mij uit.
Waarom
onderkennen jullie mijn spraak niet? Omdat jullie niet in staat zijn naar mijn
woord te luisteren.
Jullie
zijn uit jullie vader de Duivel en jullie willen de verlangens van jullie vader
volbrengen. Die was een mensenmoordenaar vanaf het begin, en hij stond niet
vast in de waarheid, omdat in hem geen waarheid is. Wanneer hij de leugen
spreekt, spreekt hij volgens eigen aard, omdat hij een leugenaar is en de vader
ervan. Als ik daarentegen de waarheid vertel, geloven jullie mij niet.
(Johannes 8:37-45)
Dus enerzijds de liefde van zijn
hemelse Vader, maar tegelijkertijd de vijandschap van de zijde der Joodse
broeders van hem. Overigens was de manier waarop hij hen over hun gezindheid
aansprak voor ons zeer verhelderend. We weten nu met zekerheid uit welke bron
al die ‘hatespeech’ ontsproot!
5. En
Jozef had een droom en vertelde die aan zijn broers. Bijgevolg haatten zij hem
nog meer.
6. En
hij zei tegen hen: Luister toch naar deze droom die ik heb gehad:
7. Welnu,
ziet, wij waren aan het schoven binden midden op het veld, toen ziet, mijn
schoof zich oprichtte en ook overeind bleef staan, en
ziet, jullie schoven kwamen eromheen staan en bogen zich voor mijn
schoof neer.
8. Toen
zeiden zijn broers tot hem: Zal jij werkelijk koning over ons worden? Of, zal
jij werkelijk over ons heersen? En zij haatten hem nog meer wegens zijn dromen
en wegens zijn woorden.
9. En
hij droomde nog een andere droom, en hij verhaalde die aan zijn broers en zei:
Ziet, ik heb weer een droom gehad, en ziet, de zon en de maan en elf sterren
bogen zich voor mij neer.
10. Toen
hij dit zowel aan zijn vader als aan zijn broers vertelde, bestrafte zijn vader
hem en zei tot hem: Wat is dat voor een droom die jij hebt gedroomd? Zullen ik
en ook je moeder en je broers ons echt voor jou ter aarde komen neerbuigen?
11. En
zijn broers werden jaloers op hem, maar zijn vader bewaarde het gezegde.
YHWH God zond niet alleen de dromen
naar Jozef, maar in zijn soevereine wijsheid veroorzaakte hij blijkbaar ook dat
Jozef ze aan zijn broers vertelde, waardoor hun haat jegens hem alleen maar
toenam. Evenzo zei de Heer Yeshua ronduit tegen de Farizeeën: Maar ik zeg jullie, hierna zullen jullie de
Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand der kracht en komende op de
wolken van de hemel (Mt 26:64).
De betekenis van de eerste droom is
duidelijk: de broers zouden zich alsnog buigen voor het gezag van Jozef, wat
zij naderhand ook werkelijk deden; zoals Gn 42:6 ons laat weten: En Jozef was de machthebber over het land. Hij was degene
die aan al het volk van de aarde verkocht. Bijgevolg kwamen Jozefs broers en
bogen zich diep voor hem met hun aangezicht ter aarde.
Uiteraard is de meest vitale les hier
dat heel Israël zich alsnog zal neerbuigen voor de Heer Yeshua, die zij hebben
veracht en gehaat. Toentertijd hebben Jozefs broers het waarschijnlijk
belachelijk, ja, ondenkbaar geacht dat hij ooit over hen zou heersen. En zonder
twijfel houden ook nu de meeste Joden het voor totaal onmogelijk dat ze ooit
voor Yeshua zullen buigen en hem zullen erkennen als hun ware Masjiach.
Niettemin is het precies dát waarmee zij geconfronteerd zullen worden, als de
vervulling van de welbekende profetie in Jesaja 9 >>
Want ons is een kind geboren, ons is een zoon gegeven; en
de vorstelijke heerschappij zal op zijn schouder komen. En zijn naam zal
worden genoemd: Wonderbaar raadgever, Sterke god, Eeuwige vader, Vredevorst.
Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan
vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn koninkrijk, om
het stevig te bevestigen en om het te schragen door gerechtigheid en
rechtvaardigheid, van nu aan en voor altijd. Ja, de ijver van YHWH der
legerscharen zal dit doen.
Israël, en met name de Joden die
alleen al bij het horen van de naam Yeshua furieus reageren, zal te zijner tijd
moeten erkennen dat alles precies zó is gegaan als Gabriël aan Mariam
aankondigde:
In de zesde maand nu werd de engel Gabriël van God vandaan
gezonden naar een stad van Galilea, genaamd Nazareth, tot een maagd die ten
huwelijk beloofd was aan een man, genaamd Jozef, uit Davids Huis; en de naam
van de maagd: Mariam.
En nadat hij bij haar was binnengetreden, zei hij: Verheug
je, hooglijk begunstigde, de Heer is met je.
Zij echter werd diep verontrust over het woord en zij vroeg
zich af wat voor een begroeting dit wel mocht zijn. En de engel zei tot haar:
Wees niet bevreesd, Mariam, want je hebt gunst gevonden bij God, en zie, je
zult in [je] schoot ontvangen en een
zoon baren, en zijn naam moet je noemen: Yeshua. Deze zal groot zijn en Zoon
van de Allerhoogste worden genoemd, en de Heer God zal hem de troon van zijn
vader David geven, en hij zal als koning over het Huis van Jakob regeren tot in
eeuwigheid, en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.
Mariam echter zei tot de engel: Hoe zal dit zijn, daar ik
geen gemeenschap heb met een man? En ten antwoord zei de engel tot haar:
Heilige geest zal op je komen en kracht van de Allerhoogste zal je
overschaduwen; daarom ook zal het heilige dat verwekt wordt, Gods Zoon worden
genoemd.
(Lukas 1:26-35)
De tweede droom lijkt in de geest
van zijn broers vragen te hebben gewekt. Toen hij hun en ook zijn vader
vertelde dat hij had gedroomd dat de zon, de maan en elf sterren zich voor hem
neerbogen, berispte zijn vader hem, kennelijk in de veronderstelling dat door
trots de droom bij Jozef was opgekomen. Want hij realiseerde zich terdege de
implicatie: Zowel hijzelf als Rachel en zijn elf zonen zouden zich te eniger
tijd voor Jozef neerbuigen!
Maar wat Jozef droomde en
voorspelde was in werkelijkheid niets minder dan de toekomstige tweevoudige
soevereiniteit van zijn grote Tegenbeeld, de ware Masjiach:
De eerste droom betrof het
veld, wat duidde op Yeshua's aardse heerschappij; maar de
tweede droom verwees naar de zon, de maan en de sterren. Daarmee werd – in
voorafbeelding - gezinspeeld op de toekomstige hemelse
heerschappij van de Masjiach. Of samengevat, zoals Yeshua zelf na zijn
opstanding aan zijn discipelen vertelde: Alle
macht in de hemel en op aarde werd mij gegeven (Mt 28:18).
In dat opzicht is Efeziërs 1:9-10
eveneens zeer onthullend. Want aldaar lezen we over het voornemen dat Yeshua’s
hemelse Vader al heel lang geleden in zijn Zoon opvatte:
Hij heeft ons namelijk het geheimenis van zijn wil bekend
gemaakt, naar zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen in hem, voor een
huishoudelijk bestuur van de volheid der tijden, om alle dingen onder één hoofd
samen te brengen in de Masjiach; de dingen met betrekking tot de hemelen en de
dingen op de aarde.
Masjiach Yeshua is er door zijn
Vader toe voorbestemd het opperste Hoofd van allen te zijn. Thans evenwel
verkeren de hemelen (of hemelse gewesten) nog steeds in opstand
tegen YHWH God. Binnen die sfeer zijn de demonen zeer actief in hun oppositie
jegens de leden van Yeshua’s Gemeentelichaam. Zoals in Ef 6:12 wordt vermeld
hebben zij een strijd tegen de wereldheersers
van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen
(Ef 6:12). Gelukkig
zullen deze wezens echter allemaal volledig worden onderworpen aan de dierbare
Zoon van God, zoals ook werd voorspeld in de tweede droom van Jozef.
De profetische waarde van de twee dromen
van Jozef wordt ook krachtig tot uitdrukking gebracht in de brief aan de
Filippenzen, waarin Gods geest Paulus ertoe bracht de grootse verheffing te
schilderen van Yeshua nadat deze zich eerst diep had vernederd om zijn
menselijke broeders hier op aarde te dienen:
Laat die denkwijze in jullie zijn welke ook in Masjiach
Yeshua [was], die, bestaande in
gestalte Gods, geen roof heeft overwogen om aan God gelijk te zijn, maar
zichzelf ontledigde, gestalte van een slaaf aangenomen hebbend, geworden in gelijkheid
der mensen. En in uiterlijk als mens bevonden, zichzelf vernederde, gehoorzaam
geworden tot de dood, ja, de dood der martelpaal.
Daarom ook verhief God hem hoog en gaf hem goedgunstig de
naam die boven elke naam is, opdat in de naam van Yeshua elke knie zich zou
buigen van hen die in de hemel en van hen die op de aarde en van hen die
onderaards zijn, en elke tong openlijk zou belijden dat Yeshua Masjiach Heer
is, tot heerlijkheid van God de Vader.
(Fp 2:5-11)
Maar we lazen dat de broers jaloers
waren op Jozef.
Gaven zij daarmee niet te kennen
dat ze bang waren dat Jozef inderdaad zo'n autoriteit zou hebben zoals uit zijn
dromen kon worden afgeleid?
We weten immers ook dat het niet
alleen ongeloof van de kant van de Joodse leiders was, welke hen bewoog Yeshua
volledig als hun Masjiach af te wijzen; maar ook afgunst: Want Pilatus was zich ervan bewust dat ze hem uit afgunst
hadden overgeleverd (Mt 27:18).
12 En zijn broers gingen heen om het kleinvee van hun vader dicht bij Sichem te weiden.
13
Een poos daarna zei Israël tot Jozef: Zijn je broers niet dicht bij Sichem aan
het hoeden? Kom, en laat mij jou naar hen toe zenden. Waarop hij tot hem zei:
Hier ben ik!
14 Hij
dan zei tot hem: Ga alsjeblieft kijken of je broers gezond en wel zijn en of
het kleinvee gezond en wel is, en breng mij dan verslag uit.
Zo
zond hij hem weg uit de laagvlakte van Hebron, en hij trok voort in de richting
van Sichem.
15 Later
trof hem een man aan en zie, hij doolde rond in een veld. De man dan
informeerde bij hem en zei: Wat zoekt gij?
16 Hierop
zei hij: Mijn broers zoek ik. Vertel mij alstublieft waar zij het kleinvee
hoeden.
17 En
de man zei: Ze zijn van hier opgebroken, want ik hoorde hen zeggen: Laten wij
naar Dothan gaan. Jozef ging zijn broers dus [verder] achterna en vond hen te Dothan.
Gelet op wat verder volgt
constateren we nu al dat de haat die bij de broers leefde de gelegenheid kreeg
zich te uiten in de liefde die hen zocht. Jozef zocht hen immers
eerst in Sichem en daarna ging hij - uit eigen beweging - zelfs nog verder,
naar Dothan.
In die actie volgde hij zijn vader
Jakob na, want die stond immers ook niet onverschillig tegenover het welzijn
van zijn zonen die nu buiten het vaderhuis verkeerden! In tegendeel, Jakob
maakte zich zorgen om het welzijn van deze broeders van Jozef. En - bij
voorbaat denkend aan de tegenbeeldige vervulling - constateren we dat hij
daarom voorstelt zijn zeer geliefde zoon te sturen op een missie van
barmhartigheid!
En nogmaals: Is het niet
hartverwarmend om de promptheid van Jozefs reactie te vast te stellen! Er was
geen aarzeling, geen onwil, geen excuses, maar een gezegende bereidheid om de
wil van zijn vader te doen: Hier ben ik ...
In dit opzicht biedt het verslag
ons een gelegenheid om een ‘inkijkje’ te ontvangen van wat er in het verre
verleden tussen de Vader en de Zoon moet hebben plaats gevonden. Terwijl YHWH
God met goddelijke alwetendheid de val van de mens en diens vervreemding van
Hemzelf voorzag, stelde hij in de goedgunstigheid van zijn ‘hart’ niettemin
voor dat zijn geliefde Zoon zou uitgaan op een missie van barmhartigheid, op
zoek naar degenen die ver weg van het Vaderhuis waren geraakt.
Vandaar dat we zo vaak over de Zoon
lezen als niet slechts door de Vader gezonden, maar dat ook deed uit eigen liefdevolle
gewilligheid:
Hierin is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad,
maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden [tot] verzoening voor onze zonden (1Jh 4:10).
Net als Jozef antwoordde ook hij
snel: Hier ben ik .
Zoals we ook over hem lezen in Hb
10:7 >>
Toen zei ik: Zie, ik ben gekomen - in de rol des boeks
staat over mij geschreven - om uw wil te doen, o God!
Zoals we lazen in vers 15 werd
Jozef vanuit de laagvlakte van Hebron op weg gestuurd.
De betekenis van Hebron is gemeenschap,
wat ons er verder aan herinnert dat de Vader zijn Zoon stuurde vanuit de plaats
van intieme gemeenschap, wat ons doet terugdenken aan Spreuken 8, zoals
hierboven al eerder geciteerd: YHWH zelf
heeft mij voortgebracht als het begin van zijn weg, het vroegste van zijn
werken van lang geleden. Van oudsher werd ik geïnstalleerd, vanaf het begin,
vroeger dan de aarde.
Jozef ging dus op weg naar Sichem.
De betekenis daarvan is schouder, wat zinspeelt op iemands
bereidheid om verantwoordelijkheid op zich te nemen.
Toen Israël als natie bij de Sinaï
de Thora ontving gaf ze blijk van die bereidheid.
In Ex 19 lezen we hoe het volk
reageerde op YHWH Gods mededeling aan Mozes:
Jullie hebben zelf gezien
wat ik de Egyptenaren gedaan heb, teneinde jullie op arendsvleugels
te kunnen dragen en tot mij te brengen. Nu dan, indien jullie mijn stem strikt
zullen gehoorzamen en mijn Verbond inderdaad zullen onderhouden, dan
zullen jullie beslist uit alle volken mijn speciale bezit worden; want de
gehele aarde behoort mij toe. En jullie zullen voor mij een koninkrijk
van priesters en een heilige natie worden.
Volmondig reageerde Israël toen met
de verzekering: Alles wat YHWH heeft
gesproken, zijn wij bereid te doen.
Maar wat betekent een en ander in
ons ‘verhaal’?
Welnu, toen Yeshua door zijn vader
God werd gezonden, kwam hij naar de plaats waar de Israëlieten onder de Thora
verbleven. Bovendien werd Yeshua zelf onder precies die omstandigheden geboren.
Zoals we lezen: Toen de volheid der tijd
kwam, zond God zijn Zoon uit, geworden uit een vrouw, geworden onder Thorah
(Gl 4:4).
Jozef vond zijn broers echter niet
in Sichem, en ook Yeshua vond Israël – toen hij vanaf het jaar 29 AD actief
onder hen verbleef - niet in de plaats van gehoorzaamheid aan Gods Thorah. Dus
moest hij hen bestraffen met de woorden van Jesaja:
Huichelaars, Jesaja profeteerde treffend over jullie toen
hij zei: Dit volk eert mij met lippen, maar hun harten zijn ver van mij
verwijderd. Het is tevergeefs dat ze me blijven aanbidden, want ze onderwijzen mensengeboden als leerstellingen (Mt
15:7-9).
In de buurt van Sichem zag een
zekere man Jozef in het veld ronddwalen en hij informeerde naar wat hij
eigenlijk zocht. De man bleek in staat Jozef te vertellen dat hij zijn broers
had horen overleggen om naar Dothan te gaan.
Dothan betekent hun decreet,
of mogelijk ook twee bronnen.
Precies dus zoals Jozef zijn broers
vond in Dothan, ‘vond’ Masjiach Yeshua Israël in een plaats van hun eigen
decreten en tradities. En zeker niet in de plaats van onderwerping aan de
Thorah. Dus horen we hem tegen de Farizeeën en Schriftgeleerden zeggen: Jullie hebben het gebod van God teniet gedaan op grond van
jullie overleveringen.
Als Dothan twee bronnen
of, misschien beter reservoirs zou kunnen betekenen, worden we
eraan herinnerd hoe God Israël schuldig verklaarde: Zij hebben mij, de Bron van levende wateren, verlaten om
voor zichzelf reservoirs uit te houwen, gebroken reservoirs, die het water niet
kunnen houden (Jr 2:13).
Dát was precies de toestand van
Israël toen Degene die de bron van het leven
was/is in hun midden verkeerde.
18. Zij
kregen hem van verre reeds in het oog, en voordat hij dicht bij hen kon komen,
gingen zij arglistig tegen hem samenspannen om hem ter dood te brengen.
19. Zij
zeiden derhalve tot elkaar: Ziet! Daar komt die dromer aan.
20. Nu dan, komt en laten wij hem doden en hem in een van de
waterputten gooien; en wij moeten zeggen dat een kwaadaardig wild beest hem
heeft verslonden. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen terecht zal
komen.
21. Toen
Ruben dit hoorde, wilde hij hem uit hun hand bevrijden. Daarom zei hij: Laten
wij zijn ziel niet doodslaan.
22. Verder
zei Ruben tot hen: Vergiet geen bloed. Gooit hem in deze waterput, die in de
wildernis is, en slaat niet gewelddadig de hand aan hem. Zijn bedoeling was hem
uit hun hand te bevrijden, om hem naar zijn vader terug te brengen.
Treffend om vast te stellen hoe er
al een samenzwering tegen Jozef werd gevormd, zelfs vóórdat hij tot hen naderde.
Dat herinnert ons echter aan wat er
gebeurde in de dagen van hem die veel groter bleek te zijn dan Jozef! Zodra
zijn Messiaanse carrière in Israël een aanvang nam - toen hij zich tijdens zijn
openbare bediening publiekelijk aan zijn Joodse broeders presenteerde - gingen de Farizeeën naar buiten [uit de
synagoge, waar Yeshua op sabbat ‘een mens met een verdorde hand’ had genezen] en zij beraadslaagden tegen hem hoe zij hem konden
ombrengen (Mt
12:14).
Zie ook het verslag in Markus
3:1-6.
Jozefs profetische aankondigingen
op grond van zijn dromen beschouwden zijn broers als louter “verhaaltjes”.
Niettemin haatten zij hem daarom, kennelijk omdat zij wel ‘aanvoelden’ dat zijn
dromen voor hen negatief uitvielen.
Hun scepsis komt duidelijk naar
voren in het slechte voorstel >> Laten
we hem doden…, dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen terecht komt.
Zoals al eerder gesignaleerd, was
het niet anders gesteld met Yeshua’s gezworen vijanden, de Joodse religieuze
elite van de Eerste eeuw. Merk maar op hoe zij, volgens Mattheüs 27, zelfs de
aan een martelpaal genagelde Yeshua bejegenden:
De toeschouwers dan
gingen schimpend over hem spreken, terwijl zij hun hoofd schudden en zeiden:
Jij daar, die de tempel zou afbreken en in drie dagen zou opbouwen, red jezelf!
Als jij een zoon van God zou zijn, kom dan van de martelpaal af!
Evenzo gingen ook de overpriesters met de
schriftgeleerden en oudsten
de spot met hem drijven en zeiden: Anderen heeft hij gered, zichzelf kan hij
niet redden! Hij is koning van Israël; laat hem nu van de martelpaal afkomen,
dan zullen wij in hem geloven.
Aldus erkende die elite dat ze
inderdaad vol ongeloof was. Yeshua’s leer was voor hen niets anders dan leeg
gedroom. Een en ander bleek zelfs na zijn dood en begrafenis het geval te zijn,
hoewel bij het moment van zijn overlijden het
gordijn van het heiligdom van boven tot onder in tweeën was gescheurd, terwijl
de aarde beefde en de rotsen vaneen spleten:
De volgende dag, dit was na de voorbereiding, kwamen de
overpriesters en de Farizeeën gezamenlijk bij Pilatus en zeiden: Heer, het
kwam ons in herinnering dat die bedrieger, toen hij nog leefde, heeft gezegd: Na drie dagen zal ik
worden opgewekt. Gebied daarom dat het graf tot de derde dag wordt verzekerd,
opdat niet soms zijn leerlingen komen en hem stelen en tot het volk zeggen: Hij
is uit de doden opgewekt! Dan zal dat laatste bedrog erger zijn dan het eerste.
Pilatus zei tot hen: Jullie hebben een wacht. Gaat en verzekert het
naar jullie beste weten.
(Mattheüs 27)
Toen de steen werd verzegeld en de
wacht geplaatst, zeiden de sceptische Farizeeën eigenlijk: We zullen zien
wat er van zijn dromen zal worden.
23. Het
geschiedde dan dat zodra Jozef bij zijn broers kwam, zij Jozef zijn lange kleed
gingen uittrekken, ja, het lange veelkleurige gewaad dat hij droeg,
24. waarna
zij hem namen en hem in de waterput gooiden. De put was toen leeg; er stond
geen water in.
Hoe brengt een en ander de
goddeloze haat van deze mannen aan het licht, en dat nota bene jegens hém die
alleen maar hun welzijn was komen zoeken! Als roofdieren wierpen zij zich
onmiddellijk op hem. Het was niet genoeg om hem te bezeren; ze moesten hem
vooral ook beledigen.
Ze zetten hem openlijk te schande
door hem van zijn veelkleurig gewaad te ontdoen, en dat geheel in
overeenstemming met wat hun tegenhangers vele eeuwen later met zijn Antitype
zouden doen. Ook hij werd beledigd en te schande gemaakt:
Toen namen de soldaten van de stadhouder Yeshua mee in het
paleis van de stadhouder en verzamelden de hele troepenafdeling om hem heen. En
na hem zijn kleren uitgetrokken te hebben, hingen zij hem een scharlaken mantel om (Mt 27:27-28).
Dezelfde vreselijke schande wordt opnieuw
gezien op de martelpaal:
Toen dan de soldaten Yeshua aan de paal genageld hadden,
namen zij zijn klederen en maakten daarvan vier delen, voor iedere soldaat een
deel; en zijn onderkleed. Dit kleed nu was zonder naad, aan één stuk geweven (Jh 19:23).
De put waarin geen water is
- die ook wordt genoemd in de
profetie van Zacharia 9:11 >> Ook gij, [o vrouw,] door het bloed van uw Verbond wil ik uw gevangenen
heenzenden uit de put waarin geen water is -
lijkt een andere naam te zijn voor Hades
(Grieks; Sjeool Hebreeuws),
t.w. het gemeenschappelijke graf
van de doden in afwachting van hun opstanding in het Millenniumrijk van de
Masjiach: Want er is geen werk, noch overleg,
noch kennis, noch wijsheid, in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat
(Pr 9:10).
We worden ook herinnerd aan Jona
die drie dagen in Sjeool [zo goed als dood in de buik van de reusachtige vis]
was:
Uit mijn benauwdheid riep ik tot YHWH, en hij
antwoordde mij toen. Uit de
buik van Sjeool schreeuwde ik om hulp. Gij
hoorde mijn stem.
Toen zeiden sommige
Schriftgeleerden en Farizeeën tegen hem: Leraar,
we willen een teken van u zien.
Hij gaf hun ten antwoord: Een goddeloos en
overspelig geslacht blijft een teken zoeken, maar het zal geen teken
worden gegeven dan het teken van Jona, de profeet. Want zoals Jona drie dagen
en drie nachten in de buik van de reusachtige vis was, zo zal de
Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn.
De mannen van Ninevé zullen in het oordeel opstaan met dit
geslacht en zullen het verwijten maken, want zij hadden berouw op hetgeen
Jona predikte, maar ziet! Méér dan Jona is hier.
(Mt
12:38-41).
Volgens Jona zelf verbleef hij drie
dagen in Sjeool, zoals ook het geval was met Masjiach Yeshua. Gedurende drie
dagen had hij geen bewust bestaan voordat hij door zijn Vader God uit die
toestand [Sjeool] werd opgewekt:
Toen bad Jona tot YHWH, zijn God, vanuit de buik van de vis,
en hij zei: Uit mijn nood riep ik tot YHWH en hij antwoordde mij. Uit de buik
van sjeool schreeuwde ik om hulp. Gij hoorde mijn stem.
(Jona 2:1-2).
Maar er valt nog meer op te merken
over dat veelkleurige gewaad waarvan Jozef door zijn broers bruut
werd ontdaan. Zoals we hierboven al opmerkten, is dat kethoneth passim
typerend voor de vele glorierijke kenmerken van Yeshua. Door hem ontwierp YHWH
God de verschillende aeonen, de wereldtijdperken, inclusief de Zevende
dag van Gods "scheppingsweek". De wereld zoals die toen aan de mens
werd gegeven, scheen op dezelfde manier veelkleurig toe, maar in alle opeenvolgende
fasen ervan had Gods Zoon de geestelijke leiding.
Dus, door hem van dat 'gewaad' te
ontdoen, trachtte de elitaire Joodse geestelijkheid van de Eerste Eeuw met die
actie te voorkomen dat Yeshua zijn goddelijk beoogd doel zou afronden, in het
bijzonder om tijdens het Millennium Koninkrijk de belofte die aan Abraham was
gedaan compleet te vervullen.
Welke belofte? Die waarover we
lezen in Genesis 22, nadat Abraham in gehoorzaamheid aan YHWHs aanwijzing had
getracht zijn zoon Yitsjak ten offer op te dragen:
En YHWHs engel riep Abraham vervolgens voor de tweede maal
uit de hemel toe en zei: Waarlijk, ik zweer bij mijzelf - luidt de
uitspraak van YHWH - dat wegens het feit dat gij deze zaak hebt gedaan en gij [mij] uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, ik u voorzeker
zal zegenen en uw zaad voorzeker zal vermenigvuldigen als de sterren aan de
hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn; en uw zaad zal de poort
van zijn vijanden in bezit nemen. En door
bemiddeling van uw zaad zullen alle Heidenvolken der aarde zich beslist zegenen, ten gevolge van het feit dat gij
naar mijn stem hebt geluisterd.
Die laatste, grote zegen voor de
mensheid – voor alle Goyim der aarde
- en wel op basis van Yeshua’s eigen offerdood, werd bij die gelegenheid
voorschaduwd door de ‘geofferde’ Yitsjak (Gn 22:18).
Zie de studie Abrahams
bestemming.
25. Daarna
zetten zij zich neer om brood te eten. Toen zij hun ogen opsloegen en keken,
zie, daar kwam een karavaan Ismaëlieten aan uit Gilead, en hun kamelen droegen
ladanum en balsem en harsrijke schors, op weg om dit naar Egypte te
brengen.
26. Hierop
zei Juda tot zijn broers: Wat voor voordeel zou het hebben als wij onze broer
zouden doden en zijn bloed werkelijk zouden bedekken?
27. Komt,
en laten wij hem aan de Ismaëlieten verkopen en onze hand niet aan hem slaan.
Hij is per slot onze broer, ons vlees. Zij dan luisterden naar hun broer.
28. Nu
kwamen er mannen, Midianitische kooplieden, voorbij. Derhalve trokken en hieven
zij Jozef op uit de waterput en verkochten Jozef toen voor twintig
zilverstukken aan de Ismaëlieten. Ten slotte brachten dezen Jozef naar Egypte.
Net zoals de broers van Jozef koel gingen zitten om te eten, zo wordt ons over degenen die de Heer Yeshua aan de paal hadden gespietst gezegd: Zij verdeelden zijn bovenklederen door het lot te werpen, en daar neergezeten, hielden zij de wacht bij hem (Mt 27:35-36).
Terugblikkend op die gebeurtenis
constateren we dat er voor de broers een onverwachte gelegenheid ontstond
waarvan zij egoïstisch voordeel trokken. Wanneer de karavaan van Ismaëlietische
handelaren verschijnt die naar Egypte reizen, is Juda niet traag om daarin een ideale gelegenheid te herkennen om zich van
Jozef te ontdoen en tegelijkertijd wat geldwinst te behalen. En blijkbaar
verkopen ze hem in Rubens afwezigheid. Let echter op hun hypocrisie: Komt, en laten wij hem aan de Ismaëlieten verkopen en
onze hand niet aan hem slaan. Hij is per slot onze broer, ons vlees.
Zoals de Joden deden met Yeshua,
leverden de 'broers' Jozef over aan de Heidenen. Twintig stuks zilver is de
prijs die ze voor hem kregen, slechts tweederde van de prijs van een gemiddelde
volwassen slaaf. Judas vroeg de overpriesters wat zij voor Yeshua zouden geven.
Dertig zilverstukken is hun aanbod; de prijs van een slaaf is hun schatting van
Degene die ooit Gods dagelijkse verrukking was
(Mt 26:14-16; Sp 8:30 )
En bovendien, hoe konden zij ooit
bevroeden dat de daad van het opheffen van Jozef uit de put - die zijn dood en
graf had kunnen worden - achteraf bezien een toespeling op de opstanding van
Yeshua bleek te zijn.
29. Later
keerde Ruben naar de waterput terug en zie, Jozef was niet in de waterput.
Dientengevolge scheurde hij zijn kleren.
30. Toen
hij bij zijn andere broers terugkeerde, riep hij uit: Het kind is weg! En ik
— waar moet ik toch heen?
Vermoedelijk, lezer, merkte u al in
de verzen 21 en 22 op dat Ruben op een nogal timide, halfhartige manier had
geprobeerd het leven van Jozef te redden. Klaarblijkelijk - zonder zelf enig
risico te willen lopen - was hij te laf geweest om moedig op te treden. In zijn
geval worden we herinnerd aan Yeshua's eigen waarschuwing in zaken als deze:
Wie mij voor de mensen zal belijden, de Mensenzoon zal hem
ook voor de engelen van God belijden; maar hij die mij vóór de mensen heeft
ontkend, zal worden ontkend vóór de engelen van God (Lk 12:8-9).
We kunnen echter ook denken aan een
passage in hoofdstuk 2 van Paulus’ Romeinenbrief teneinde te onderscheiden aan
welke categorie Joden we moeten denken, wanneer de apostel zich - in de vv 17
tm 24, binnen een denkbeeldige conversatie [diatribè] – richt tot een mede-Jood
met striemende vragen:
Indien dan jij je Jood noemt en steunt op [de] Wet en je beroemt
in God, en je kent de wil en onderscheidt de dingen waarop het aankomt, omdat
je mondeling uit [de] Wet werd
onderricht, en van jezelf overtuigd bent een gids van blinden te zijn, een
licht van hen in duisternis, opvoeder van onverstandigen, leermeester van onmondigen,
omdat je in de Wet de belichaming der kennis en van de waarheid hebt ― Jij dan
die een ander onderwijst, onderwijs jij jezelf niet? Jij die predikt niet te
stelen, steel jij? Jij die zegt geen
overspel te plegen, pleeg jij overspel? Jij
die afgoden verfoeit, plunder jij tempels? Die zich in [de] Wet beroemt, onteer
jij God door de overtreding van de Wet? Want de naam van God wordt wegens
jullie onder de Heidenen gelasterd, zoals geschreven staat.
Zie voor verdere
details >> Ruben
Uit Gn 35:22 weten we dat Ruben,
Jakobs eerstgeborene, zich eens door seksueel wangedrag - nota bene door zich te
vergrijpen aan Bilha, één der twee van Jakobs bijvrouwen – feitelijk ongeschikt
had gemaakt voor het leiderschap onder zijn broers. Zoals Jakob zelf in zijn
sterfbedprofetie memoreerde:
Ruben, jij bent mijn eerstgeborene, mijn kracht en het begin
van mijn voortplantingsvermogen, de uitnemendheid van waardigheid en de
uitnemendheid van sterkte. Munt met
roekeloze losbandigheid als wateren niet uit,
want jij hebt het bed van je vader beklommen. Destijds heb jij mijn legerstede
ontwijd. Hij heeft die beklommen!
(Gn 49:3-4)
31. Zij
namen echter Jozefs lange kleed en slachtten een geitenbok en doopten het lange
kleed herhaalde malen in het bloed.
32. Daarna
lieten zij het lange gestreepte kleed naar hun vader brengen en zeiden: Dit
hebben wij gevonden. Onderzoek alsjeblieft of dit het lange kleed van je zoon
is of niet.
33. Vervolgens
onderzocht hij het en riep uit: Het is het lange kleed van mijn zoon! Een
kwaadaardig wild beest moet hem verslonden hebben!
Jozef
is vast en zeker in stukken gescheurd!
34. Toen
scheurde Jakob zijn mantels en deed een zak om zijn heupen en droeg vele dagen
rouw over zijn zoon.
35. En
al zijn zonen en al zijn dochters maakten zich voortdurend op om hem te
troosten, maar steeds weigerde hij zich te laten troosten en zei: Want rouwend
zal ik naar mijn zoon in Sjeool afdalen! En zijn vader bleef om hem wenen.
36. De Midianieten evenwel verkochten hem naar Egypte, aan
Potifar, een hofbeambte van Farao, de overste van de lijfwacht.
De broers stuurden dus het lange
veelkleurige gewaad naar hun vader met het schijnheilige verzoek het te
onderzoeken of het wellicht de mantel betrof welke Jozef had toebehoord!
Hoe herkenbaar is in die gang van
zaken de tegenbeeldige betekenis. We kunnen dan immers meteen denken aan wat
er, volgens Leviticus 16, op de jaarlijkse Verzoendag moest gebeuren. Het bloed
van Yeshua Masjiach als het bloed van een zondebok, een zondoffer, werd – in
typologische zin - aan de Vader aangeboden:
En Aäron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen
en over hem al de ongerechtigheden der zonen van Israël en al hun overtredingen
in al hun zonden belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door
iemand, die daarvoor gereed staat, naar de wildernis laten brengen. Zo zal de
bok al hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land, en hij
zal die bok in de wildernis vrijlaten.
De echte, ware vervulling van die
typologie geschiedde uiteraard in 33 AD, toen Yeshua, veertig dagen na zijn
[geestelijke] opstanding uit zijn offerdood, ten hemel opsteeg, het ware
Allerheiligste binnenging en de waarde van zijn offer eens en voor altijd aan
zijn Vader aanbood:
Want de Masjiach ging niet binnen in een met handen gemaakte
meest heilige plaats, kopie van de ware, maar in de hemel zelf, om nu ten
behoeve van ons voor Gods aangezicht te verschijnen. Ook niet opdat hij
zichzelf dikwijls [ten offer] zou opdragen, zoals de hogepriester jaarlijks binnengaat in
de meest heilige plaats met vreemd bloed.
Anders moest hij dikwijls lijden sinds [de] grondlegging der wereld. Maar nu is hij eens voor altijd,
bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor terzijdestelling van de
zonde door zijn slachtoffer.
(Hb 9:24-26)
Jakob meende nu met zekerheid te
weten dat Jozef ten prooi aan een roofdier was gevallen; en hoewel al zijn
zonen en zijn dochters hem wilden troosten, reageerde hij daarop niet. Hoe kon
hij ook? De troost van zijn zonen was tenslotte slechts een uitdrukking van
grove schijnheiligheid. Hij vertelt hen dat de pijn van zijn rouw niet zal
worden verlicht totdat hij, door de dood, in Sjeool zal moeten afdalen.
Uit al deze typologische feiten
kunnen we niet anders dan concluderen dat Israël als natie sinds 33
AD in de sfeer van een flagrante leugen heeft geleefd, en uiteraard haar
religieuze elite in het bijzonder.
Hoofdstuk 38
1. Nu
geschiedde het in die tussentijd dat Juda van zijn broers wegtrok naar lagere
streken, waar hij zich vestigde nabij een man, een Adullamiet, genaamd
Hira.
Het verhaal over Jozef wordt hier
onderbroken, en dat uiteraard met een goddelijke bedoeling. Welke? Blijkbaar om
de schaamte van een belangrijk deel van Israëls geschiedenis bloot te leggen in
samenhang met de stam Juda.
Juda wordt hier immers getoond als
degene die zijn broers verlaat, terwijl niettemin juist zijn
wederwaardigheden gedetailleerd worden verhaald, in tegenstelling tot die van
de overige tien broers.
En inderdaad is Israëls lange geschiedenis
- met als kernpunt hun verwerping van hun ware Masjiach - vrijwel uitsluitend
die van de stam Juda gebleken.
In zijn sterfbedprofetie liet ook
Jakob zelf dat punt krachtig uitkomen:
Juda, jou
zullen je broeders loven. Jouw hand zal op de nek van je vijanden zijn. De
zonen van je vader zullen zich voor je neerwerpen.
Een leeuwenwelp is
Juda. Van de prooi, mijn zoon, zal je omhoog komen. Hij kromde zich, hij
strekte zich uit als een leeuw en, als een leeuw, wie durft hem opjagen?
De scepter zal van
Juda niet wijken, noch de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo
komt; en hem zullen de volken gehoorzamen.
(Gn
49:8-10)
Genesis 37 sloot af met het verslag
over Jakobs zonen die hun broer Jozef aan de Midianieten verkochten, die hem -
op hun beurt – naar Egypte verkochten.
In voorafbeelding spreekt dat van
een Masjiach die door zijn eigen volk Israël wordt verworpen en aan de Heidenen
overgeleverd. Vanaf dát moment - toen de Joodse leiders hun Masjiach overgaven
in de handen van Pilatus - hadden ze als natie geen verdere betrekkingen met
hem. Op zijn beurt keerde YHWH God zich van hen af, zich juist
wendend tot de Heidenen (Goyim).
Vergelijk maar het verslag in het
Boek Handelingen, hoofdstuk
13; in het bijzonder vanaf vers 44.
Bijgevolg vindt er in dit stadium
een belangrijke wending in ons type
plaats. Jozef wordt nu gezien in de handen van de Heidenen.
Maar voordat ons wordt verteld wat
er met hem in Egypte ging gebeuren, volgt Gods heilige geest voor ons, op
typerende wijze, de geschiedenis van de Joden, terwijl de tegenbeeldige ‘Jozef’
afwezig is in het land.
2. En
Juda zag daar een dochter van een zekere Kanaäniet, genaamd Sua. Hij dan nam
haar en had betrekkingen met haar.
Zoals we al in het vorige hoofdstuk
zagen, nam Juda het voortouw om Jozef als slaaf te verkopen. In feite is in
elke relatie van Juda zijn schaamte en schande duidelijk. Hij verkocht zijn
broer, hij bedroog zijn vader en huwde vervolgens een Kanaänitische vrouw. Hoe
treffend is dat alles!
Juda werd de vertegenwoordiger van
al zijn broers. En in die hoedanigheid zien we hem ronddwalen en zich mengen
met de Goyim [Heidenen], precies zoals met Israël in de huidige tijd het geval
is.
Kanaäniet betekent de
koopman en Sua betekent rijkdom.
Hoe duidelijk geeft de betekenis
van die namen ons inzicht in de voornaamste kenmerken van de Joden gedurende de
eeuwen die volgden op hun afwijzing van de antitypische Jozef!
We onderscheiden dat Israël haar
spirituele waarden die ze eens had, voornamelijk heeft ingeruild voor
winstgevende activiteiten op de wereldmarkten. Ze zijn niet langer de
gevestigde landlieden en de rustige herders als vanouds; maar in plaats daarvan
reizende kooplieden. En rijkdom is voor velen van hen het grote streven
geweest. Er is opgemerkt dat Joden opmerkelijk succesvol blijken te zijn in de
ophoping van rijkdom; dat zij erin slagen geld te verdienen waar een Heiden zou
verhongeren of snel failliet zou gaan!
Wat dat betreft herinneren we ons
echter de boodschap die de verheerlijkte Masjiach tegen het einde van de Eerste
eeuw bij voorbaat tot de Joodse Eindtijdgemeenschap richtte, vertegenwoordigd
door de ‘gemeenschap van Laodicea’ :
Dit zegt de Amen, de
Getuige die getrouw en waarachtig is, het begin van de schepping Gods. Ik ben
bekend met je werken dat je noch koud noch heet bent; was je maar koud of heet!
Zo dan, omdat je lauw bent en noch heet noch koud, ga ik je uit mijn mond
spuwen. Omdat je zegt Ik ben rijk en ik heb me verrijkt en aan niets
heb ik gebrek, terwijl het je ontgaat dat jij de ellendige en deerniswekkende en
arme en blinde en naakte bent, raad ik je aan bij mij goud te kopen dat in vuur
gelouterd is, opdat je rijk moogt worden; ook witte bovenklederen opdat je je
moogt kleden en de schande van je naaktheid niet openbaar wordt, en oogzalf om
je ogen te bestrijken opdat je moogt zien. Allen voor wie ik genegenheid
koester wijs ik terecht en tuchtig ik; wees daarom ijverig en kom tot inkeer.
(Op 3:14-19)
In die nu snel naderende Laatste
dagen zal het krachtige werk van de heilige geest van YHWH God, in
combinatie met de manifestatie van de Heer Yeshua in heerlijkheid, veroorzaken
dat de trotse arrogantie van Juda tenietgedaan zal worden (Zc
12:7-14), dus precies zó als we zullen zien in Gn 44:18-44 >> Juda, geconfronteerd
met de machthebber van Egypte – de voor hem niet herkenbare Jozef – verslagen; ‘kapot’ om zo te zeggen.
3. En
zij werd zwanger. Later baarde zij een zoon en hij gaf hem de naam Er.
4. Daarna
werd zij opnieuw zwanger, baarde een zoon en gaf hem de naam Onan.
5. Vervolgens
baarde zij nogmaals een zoon en noemde hem Selah. Nu bevond hij zich in Kezib
toen zij hem baarde.
6. Mettertijd
nam Juda een vrouw voor Er, zijn eerstgeborene, en haar naam was Tamar.
7. Maar
Er, Juda’s eerstgeborene, bleek slecht te zijn in de ogen van YHWH; daarom
bracht YHWH hem ter dood.
8. Toen
zei Juda tot Onan: Heb betrekkingen met de vrouw van je broer en sluit een
zwagerhuwelijk met haar en verwek zaad voor je broer.
9. Maar
Onan wist dat het zaad niet voor hem zou worden; daarom gebeurde het telkens,
als hij betrekkingen had met de vrouw van zijn broer, dat hij [zijn
zaad] op de grond verspilde, om geen zaad aan
zijn broer te geven.
10. Wat
hij deed nu, was slecht in de ogen van YHWH; daarom bracht hij ook hem ter
dood.
11. Toen
zei Juda tot zijn schoondochter Tamar: Woon als weduwe in het huis van je vader
totdat mijn zoon Selah opgegroeid is. Want hij zei bij zichzelf: Wellicht
sterft ook hij, net als zijn broers. Bijgevolg ging Tamar heen en bleef in het
huis van haar eigen vader wonen.
Drie zonen werden aan Juda geboren
door Sua, en als de betekenis van hun namen wordt gesuggereerd:
Er — ontwaken; Onan —
dynamische energie; Selah — smeekbede.
Die namen markeren in zekere zin de
Joden door de eeuwen van het huidige tijdperk heen.
Er bleek slecht te
zijn in de ogen van YHWH God, vandaar dat hij Er ter dood bracht.
In antitype zou Er waarschijnlijk de meerderheid van de Joden kunnen
vertegenwoordigen die hun religieuze energie gebruiken om haat en vijandschap
op te wekken tegen allen die Yeshua accepteren als de Gezalfde van YHWH God. De
ouderwetse vijandschap derhalve die vandaag net zo levend lijkt als het was op
de dag toen ze uit de diepe haat van hun hart riepen: Aan de paal met hem! Aan de paal met hem!
De loutere vermelding van de naam Yeshua
van Nazareth is voor velen van hen voldoende om ervoor te zorgen dat ze
vreselijke veroordelingen uiten.
Dynamische energie [Onan,
de tweede zoon] past zeker ook bij deze mensen. Hij stemde ermee in om de
weduwe van Er als zijn vrouw te nemen en een kind te krijgen dat officieel zijn broer zou
toebehoren. Maar hij voltooide zijn contract niet eervol, en God vond dit
ernstig genoeg om ook hem te doden. De reden was zijn absolute egoïsme, want
het kind zou officieel niet de zijne zijn.
Onans egoïsme herinnert ons aan de
figuur Peloni Almoni uit het verhaal van Ruth. Als de voorspelde
pseudo-masjiach vervult hij het beeld van Peloni Almoni die in de poort van
Bethlehem voor de oudsten moest toegeven: Ik kan
niet lossen, hoewel hij aanvankelijk de bereidheid had getoond
om het veld van Elimelech uit de hand van Naomi te kopen. Hij veronderstelde
dat het alleen om dat bezit ging, en gezien de leeftijd van Naomi hield hij
geen rekening met de mogelijkheid van een zwagerhuwelijk om de naam van de
overleden man op zijn erfgoed in stand te houden, namelijk door een zoon in
zijn plaats te verwekken.
Boaz had echter iets totaal
onverwachts voor Peloni Almoni in petto: Op de
dag dat je het veld koopt uit de hand van Naomi, koop je Ruth,
de Moabitische, de vrouw van de gestorvene, erbij om de naam van de
gestorvene in stand te houden op zijn erfdeel.
(Ruth; hoofdstuk 4 >> Ik
kan niet lossen)
Deze twee gevallen illustreren
treffend de vernederende geschiedenis van de stam Juda. Aan de andere kant
beschrijft Smeekbede [Selah] goed het zwakke leven
van deze natie, zo bovennatuurlijk bewaard gebleven – op z’n minst een
Overblijfsel - door YHWH God tijdens ontelbare beproevingen en vervolgingen.
Want het is de belofte van een zeker te verschijnen Overblijfsel in de Eindtijd
waardoor een wonderbaarlijke opwekking voor de natie Israël goddelijk
gegarandeerd is.
Selah was immers,
hoewel als laatste geboren, de enige van de drie broers die in leven bleef.
De geïnspireerde kroniekschrijver
Mozes vermeldt zorgvuldig details met betrekking tot Selahs geboorteplaats: Vervolgens baarde zij nogmaals een zoon en noemde hem Selah.
Nu bevond hij [Juda] zich in Kezib toen zij hem baarde.
Kezib betekent leugen/bedrog;
bijgevolg kunnen we verwachten dat de herleving van de natie zal plaatsvinden
in een tijdsgewricht waarin valse profeten en valse messiassen zich overvloedig
zullen manifesteren, met als climax de valse masjiach bij uitstek, de
Antichrist. De natie zal dan met een mate van valsheid en bedrog geconfronteerd
worden zoals nooit eerder het geval was.
Want toen Yeshua de vraag van zijn
leerlingen ging beantwoorden Wat zal het teken
zijn van je paroesie en van de voleinding der eeuw, vermeldde hij
als eerste verschijnsel >> Velen zullen
komen op basis van mijn naam en zeggen: Ik ben de masjiach en zij zullen
velen misleiden.
12. Zo
werden de dagen vele en de dochter van Sua, Juda’s vrouw, stierf; en Juda hield
de rouwtijd. Daarna ging hij op naar de scheerders van zijn schapen, hij en
zijn metgezel Hira, de Adullamiet, naar Timna.
13. Toen
werd er aan Tamar meegedeeld: Zie, je schoonvader trekt op naar Timna om zijn
schapen te scheren.
14. Daarop
ontdeed zij zich van haar weduwkleed, bedekte zich met een sluier en omwond
zich en ging aan de ingang van Enaïm zitten, dat aan de weg naar Timna ligt.
Want zij zag dat Selah opgegroeid was en toch was zij hem niet tot vrouw
gegeven.
15. Toen
Juda haar in het oog kreeg, hield hij haar voor een hoer, omdat zij haar
aangezicht bedekt had.
16. Hij
wendde zich dan tot haar aan de kant van de weg en zei: Laat mij toch
betrekkingen met je hebben. Want hij wist niet dat zij zijn schoondochter was.
Zij zei echter: Wat zul je mij geven om betrekkingen met mij te hebben?
17. Hierop
zei hij: Ik zal je een geitenbokje uit de kudde sturen. Maar zij zei: Als je
mij dan maar een onderpand geeft totdat je het gestuurd hebt.
18. Toen
zei hij: Wat is het onderpand dat ik je geven zal? Waarop zij zei: Je
zegelring, je snoer en je staf, die jij in je hand hebt. Toen gaf hij ze haar
en had betrekkingen met haar, zodat zij zwanger werd van hem.
19. Daarna
stond zij op en ging heen, legde haar sluier af en trok haar weduwkleed weer
aan.
20. Juda
dan zond het geitenbokje door tussenkomst van zijn metgezel, de Adullamiet, om
het onderpand uit de hand van de vrouw terug te krijgen, maar hij vond haar
nergens.
21. En
hij ging bij de mannen van die plaats informeren en zei: Waar is die
prostituee, [die] in Enaïm aan de weg [zat]?
Maar zij bleven zeggen: Er is nog nooit een
prostituee in deze plaats geweest.
22. Tenslotte
keerde hij naar Juda terug en zei: Ik heb haar nergens gevonden, en bovendien
zeiden de mannen van de plaats: Er is hier geen prostituee geweest.
23. Juda
dan zei: Laat zij ze voor zichzelf nemen, opdat wij niet tot verachting worden.
In ieder geval heb ik dit bokje gestuurd, maar jij — jij hebt haar nergens
gevonden.
24. Ongeveer
drie maanden later echter gebeurde het dat er aan Juda werd meegedeeld: Je
schoondochter Tamar heeft de hoer gespeeld, en zie, zij is ook zwanger van haar
hoererij. Daarop zei Juda: Brengt haar naar buiten en laat zij verbrand worden.
25. Terwijl
zij naar buiten werd gebracht, liet zijzelf aan haar schoonvader zeggen: Van de
man aan wie deze [dingen] toebehoren,
ben ik zwanger. En zij voegde eraan toe: Kijk eens goed aan wie deze [dingen] toebehoren, de zegelring en het snoer en de staf.
26. Toen
herkende Juda ze en zei: Zij is rechtvaardiger dan ik, omdat ik haar niet aan
mijn zoon Selah heb gegeven. En daarna had hij geen gemeenschap meer met haar.
27. Toen
het nu de tijd was dat zij moest baren, bleek dat er, zie, een tweeling in haar
buik was.
28. Voorts
gebeurde het toen zij baarde, dat één zijn hand uitstak, en de vroedvrouw nam
terstond een scharlaken [draadje] en
bond het om zijn hand en zei: Deze is het eerst te voorschijn gekomen.
29. Maar
het gebeurde dat, zodra hij zijn hand terugtrok, zie, daar verscheen zijn
broer, zodat zij uitriep: Wat bedoel je daarmee, dat je voor jezelf een
doorbraak hebt veroorzaakt? Daarom gaf men hem de naam Perez.
30. En
daarna kwam zijn broer, die het scharlaken [draadje] om zijn hand had, te voorschijn, en hem gaf men toen de
naam Zera.
Het hoofdstuk eindigt met het nogal
vulgaire verhaal over Tamar, waarvan de laatste delen duidelijk de
Eindtijdomstandigheden der Joden voorafschaduwen.
Maar eerst lezen we dat Juda's
vrouw Sua tenslotte stierf, want rijkdom (de betekenis van haar
naam) neemt vleugels; ze vliegt weg >>
Tob je niet af om rijkdom te verwerven. Ga niet af op je
eigen verstand. Heb jij je ogen erover laten gaan, terwijl het niets is?
Want zonder mankeren maakt hij zich vleugels als van een
arend en vliegt weg naar de hemel.
(Sp 23:4-5. En
we herinneren nogmaals aan Op
3:14-22).
Sua’s dood leidde er niet toe dat
Juda zich daardoor voor hulp tot YHWH, zijn God, richtte. Integendeel zelfs,
hij wendde zich tot het gezelschap van iemand van wie hij veronderstelde dat ze
een prostituee was.
Hij had beloofd zijn jongste zoon
Selah aan Tamar te geven, maar hij had zijn belofte niet gehouden.
Tamar nam daarom het heft in eigen
hand en poseerde bedrieglijk als een prostituee om Juda te verleiden. Toen hij
haar beloofde een geitenbokje als betaling voor zijn ontucht te sturen, eiste
ze enige zekerheid en hij gaf haar drie dingen die onmiskenbaar zijn eigendom
waren. Welnu, Tamars missie mocht ‘geslaagd’ genoemd worden. Zij werd zelfs
zwanger van een tweeling..
Bijgevolg – wat betreft de
vervulling van de typologie van dit toch wel bizarre verhaal - zullen er
tijdens de periode van de weergaloos Grote Verdrukking twee gezelschappen op
Israëls religieuze toneel verschijnen, zoals trouwens steeds weer is gebleken
in de geschiedenis van de natie.
De eerste, toepasselijk genaamd Perez,
wat breuk betekent, geeft bij voorbaat te kennen dat de
meerderheid van de natie volledig zal breken met YHWH, hun God. In plaats
daarvan zal ze haar eigen ‘masjiach’, de Antichrist, de Pseudo masjiach,
inhalen en adoreren. De natie zal dan een mate van leugen en bedrog ervaren
zoals nooit eerder het geval was.
Tamars tweede zoon echter, Zerah,
die van het scharlakenrode draadje om zijn hand, verwijst naar
het goddelijk Overblijfsel dat dan juist zal worden gered; vergelijkbaar met
Rachab en haar familie die redding ervoeren op grond van het scharlaken
koord.
In Jesaja 10:20-23 ontvangen we
dienaangaande heldere, profetische bevestiging:
En het zal geschieden op die dag dat zij die van Israël overblijven en zij die
ontkomen zijn van het Huis van Jakob, nooit meer zullen steunen op degene die hen sloeg, maar zij
zullen steunen op YHWH, de Heilige Israëls, in waarachtigheid. Slechts een overblijfsel zal terugkeren,
het overblijfsel van Jakob, tot de Sterke God.
Want al zou uw volk, o Israël, als de
zandkorrels der zee blijken te zijn, slechts een overblijfsel onder hen zal terugkeren. Een verdelging waartoe besloten is, zal
als een vloed doorstromen in rechtvaardigheid. Want een verdelging en een
strenge beslissing zal de Heer, YHWH der legerscharen, voltrekken in het midden
van het gehele land.
Hoofdstuk 39
1.
Wat Jozef betreft, hij werd naar Egypte gebracht, en Potifar, een hofbeambte
van Farao, de overste van de lijfwacht, een Egyptenaar, kocht hem ten slotte uit
de hand van de Ismaëlieten die hem daarheen hadden gebracht.
2.
Maar YHWH bleek met Jozef te zijn, zodat hij een succesvol man werd en over het
huis van zijn meester, de Egyptenaar, kwam te staan.
3. Zijn
meester dan zag dat YHWH met hem was en dat YHWH alles wat hij deed, in zijn
hand liet gelukken.
4. En
Jozef bleef gunst in zijn ogen vinden en bediende hem voortdurend, zodat hij
hem over zijn huis aanstelde, en alles wat hij had, gaf hij in zijn hand.
5. En
het gevolg was dat vanaf de tijd dat hij hem aangesteld had over zijn huis en
over alles wat hij had, YHWH het huis van de Egyptenaar dankzij Jozef bleef
zegenen, en YHWHs zegen kwam te rusten op alles wat hij had, in het huis en op
het veld.
6. Tenslotte
liet hij alles wat hij had, in Jozefs hand; en hij wist volstrekt niet wat er
bij hem was, uitgezonderd het brood dat hij at. Bovendien werd Jozef schoon van
gestalte en schoon van uiterlijk.
1.) Er lijkt een verband gesuggereerd te
worden tussen
het schandelijke gedrag van Juda in hoofdstuk 38 enerzijds, en het kuise gedrag
van Jozef in dit hoofdstuk anderzijds.
Het zal echter blijken dat Genesis 39 in zekere zin ook een
nieuw begin inhoudt.
2.) Omdat we in dit hoofdstuk
geconfronteerd worden met de persoon Jozef in de periode van zijn vermeende
dood, zoals door zijn vader Jakob werd geloofd, en trouwens ook door de 11
broers was gesuggereerd, moeten we bij onze interpretatie consequent zijn. Hoe?
Door de tegenbeelden van Jozefs ervaringen
te zoeken in die van zijn prototype Yeshua, maar dan in de werkelijke situatie
van diens dood, opstanding en terugkeer naar de hemel, aan de rechterhand van
zijn vader YHWH God.
In hoofdstuk 38 hebben we ons trouwens
ook aan die consequente lijn van interpretatie gehouden, door de
wederwaardigheden van Juda en Tamar in het licht te zien van Israëls situatie
tijdens de afgelopen 19 eeuwen, te beginnen ná hun verwerping van Yeshua als
hun Masjiach.
Bij het interpreteren van Jozefs
nieuwe situatie, vanaf dit hoofdstuk (39), komen we dan vooral uit bij de
wederwaardigheden van Yeshua’s Gemeentelichaam vanaf Pinksteren 33 AD.
Zie voor de waarschijnlijke juistheid
van die benadering de gematria resultaten van hoofdstuk 39; in de studie
>> Gematria
Genesis 39.
In dit stadium doet zich een
belangrijke wending in type voor: Jozef nauw in contact met mensen die tot het
Heidendom behoren; binnen de Goyim derhalve, en buiten het land Israël. Een
nogal gewijzigde invalshoek qua voorafbeeldingen, zeker als we Jozefs geheel
nieuwe situatie in aanmerking nemen: de gestalte
van een slaaf, maar dan aanvankelijk wel die van een welvarende
slaaf in het huis van Potifar, omdat YHWH met
Jozef was en bijgevolg ook Jesaja 53:10 vervuld werd: In zijn hand zal hetgeen het welbehagen van
YHWH is, gelukken.
Vandaar dat we lezen dat YHWH het huis van de Egyptenaar dankzij Jozef bleef zegenen,
en YHWHs zegen kwam te rusten op alles wat hij had, in het huis en op het
veld.
Hoe zou het anders kunnen, omdat
Jozef een type van Yeshua is, Degene die totaal anders was dan elke andere
dienaar die God ooit had. De vrees voor YHWH was
op hem (Js 11:2). Inderdaad,
zo getrouw diende hij het doel van God dat hij kon zeggen: Ik doe altijd de dingen die hem behagen (Jh
8:29).
Niettemin ervoer hij, de
dierbaarste Zoon van God, pogingen tot verleiding, evenals Jozef die ondervond.
Het goddelijk geïnspireerde bericht
onthult ons daarover getrouw en in detail:
7. Na
deze dingen nu gebeurde het dat de vrouw van zijn meester haar ogen naar Jozef
ging opslaan en zei: Kom bij mij liggen.
8. Maar
steeds weigerde hij en zei dan tot de vrouw van zijn meester: Zie, mijn meester
weet niet wat er bij mij in het huis is, en alles wat hij bezit, heeft hij in
mijn hand gegeven.
9. Niemand
in dit huis is groter dan ik, en volstrekt niets heeft hij mij onthouden
behalve u, omdat gij zijn vrouw zijt. Hoe zou ik dan deze grote slechtheid
kunnen begaan en in werkelijkheid zondigen tegen God?
10. Het
gevolg dan was dat, terwijl zij dag aan dag tot Jozef sprak, hij nooit naar
haar luisterde om naast haar te komen liggen, om bij haar te blijven.
11. Maar
op zekere dag gebeurde het dat hij, zoals op andere dagen, het huis binnenging
om zijn zaken te behartigen en er niemand van de mannen van het huis daar in
huis was.
12. Toen
greep zij hem bij zijn kleed vast en zei: Kom bij mij liggen! Maar hij liet
zijn kleed in haar hand en nam de vlucht en ging naar buiten.
13. Het
geschiedde dan dat, zodra zij zag dat hij zijn kleed in haar hand had gelaten
om naar buiten te kunnen vluchten,
14. zij
tot de mannen van haar huis ging roepen en tot hen zei: Ziet! Hij heeft ons een
man gebracht, een Hebreeër, om ons tot een voorwerp van bespotting te maken.
Hij is tot mij gekomen om bij mij te liggen, maar ik ben luidkeels gaan roepen.
15. En
het gevolg was dat zodra hij hoorde dat ik mijn stem verhief en ging roepen,
hij voorts zijn kleed naast mij liet en de vlucht nam en naar buiten ging.
16. Daarna
liet zij zijn kleed naast zich liggen totdat zijn meester naar zijn huis kwam.
17. Toen
sprak zij tot hem naar deze woorden en zei: De Hebreeuwse knecht die gij ons
hebt gebracht, is tot mij gekomen om mij tot een voorwerp van bespotting te
maken.
18. Maar
ten slotte gebeurde het dat zodra ik mijn stem verhief en ging roepen, hij
voorts zijn kleed naast mij liet en naar buiten vluchtte.
Wat bijzonder!
Potifar, zijn meester, had alle
dingen die hij had in de hand van Jozef overgegeven, behalve het ‘brood’ dat hij at. En nu
verleidt precies dát symbolische 'brood' hem! Althans ze doet daartoe niet
aflatende pogingen. En het is dus hier dat we constateren hoe de heilige geest
van God het relaas over de kuisheid van Jozef plaatst tegenover Juda’s
onfatsoen, waarover we lazen in Genesis
38.
Omdat hij standvastig de verleiding
bleef weerstaan, wordt Jozef door zijn verleidster valselijk beschuldigd, met
als resultaat dat hij in de gevangenis terecht komt.
19. Het
gevolg was dat zodra zijn meester de woorden van zijn vrouw hoorde, die zij tot
hem sprak, toen zij zei: Zo en zo heeft je knecht mij gedaan, zijn toorn
ontbrandde.
20. Derhalve
nam Jozefs meester hem en leverde hem over aan het gevangenhuis, de plaats waar
de gevangenen van de koning in arrest werden gehouden, en hij bleef daar in het
gevangenhuis.
21. YHWH
was echter voortdurend met Jozef en bleef liefderijke goedheid aan hem bewijzen
en geven dat hij gunst vond in de ogen van de overste van het gevangenhuis.
22. Daarom
gaf de overste van het gevangenhuis alle gevangenen die in het gevangenhuis
waren, in Jozefs hand; en in alles wat zij daar deden, bleek hij degene te zijn
die het liet doen.
23. De
overste van het gevangenhuis keek naar absoluut niets om van wat in zijn hand
was, omdat YHWH met [hem] was, en wat
hij deed, liet YHWH gelukken.
Met Jozef in de gevangenis zien we
de lijdende Masjiach. En in het volgende hoofdstuk (4) zullen we twee
anderen met hem zien lijden, twee hofbeambten van Farao, zijn schenker en zijn
bakker. Zij lijden echter niet zoals Jozef; hij
leed onschuldig, maar zij ontvingen naar alle waarschijnlijkheid de juiste
vergelding voor hun daden, zoals de twee criminelen die tegelijk met Yeshua aan
palen werden gehangen.
Eén van hen begon beledigend te
spreken:
Eén van de gehangen misdadigers nu hoonde hem: Ben jij niet
de Masjiach? Red jezelf en ons. Ten antwoord zei de andere echter bestraffend
tot hem: Vrees zelfs jij God niet, daar je in hetzelfde oordeel bent? En wij
zeker terecht, want wij ontvangen terug wat onze daden verdienen. Maar deze heeft niets verkeerds gedaan.
(lukas 23)
(lukas 23)
Jozef was heerser in de kerker, en
het oordeel van het geweten van zijn medegevangenen moet zijn geweest: Deze
man heeft niets verkeerd gedaan.
Blijkbaar geloofde Potifar de
leugen van zijn vrouw ook niet echt. Het was misschien alleen om de schijn te
redden dat hij Jozef liet straffen. Als hij haar verhaal echt had geloofd, is
het ondenkbaar waarom hij deze Hebreeuwse slaaf niet onmiddellijk ter dood had
laten brengen. Hij kende haar karakter waarschijnlijk behoorlijk goed, en dat
is dan blijkbaar tevens de verklaring voor zijn bepaald grote mildheid
tegenover Jozef.
In dat opzicht kunnen we wellicht ook
verklaren waarom Pilatus zo traag was in het geven van zijn toestemming om
Yeshua te laten geselen en terechtstellen. Uiteraard kende hij, de landvoogd,
de aard van zijn beschuldigers heel goed, en dus ook dat hij geen schuldige
voor zich had die de dood verdiende. Alleen vanuit (kwalijke) politieke
motieven sprak hij tenslotte het doodvonnis uit.
Niettemin stellen we vast dat Jozef
een vorm van lijden ervoer door toedoen van de Heidenen. Jozef werd niet alleen
benijd en gehaat door zijn eigen broers en door hén aan de Heidenen verkocht,
maar hij werd ook door de Heidenen oneerlijk behandeld en onterecht in de
gevangenis geworpen. Zijn Antitype had eerder soortgelijke dingen ten onrechte
ervaren:
Waarom zijn natiën in tumult geraakt en hebben volken op
ijdele dingen gezonnen? De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de
regeerders hebben zich als één aaneengesloten tegen de Heer
[YHWH uiteraard
in Psalm 2] en tegen zijn Gezalfde. Zo ook waren in
deze stad zowel Herodes als Pontius Pilatus, tezamen met [mensen
der] natiën en met volken van Israël, in
werkelijkheid vergaderd tegen uw heilige knecht Yeshua, die gij hebt gezalfd,
om alles te doen wat uw hand en raad van tevoren had bepaald dat zou
geschieden.
(Hn 4:25-29, en gedeeltelijk
ontleend aan Psalm
2 die uiteraard zijn eigenlijke vervulling nog moet krijgen in de Eindtijd).
Maar…, zoals hierboven al
gesuggereerd, moeten we vanaf hoofdstuk 39, voor wat betreft de tegenbeelden
van Jozefs wederwaardigheden, vooral aan Yeshua’s vertegenwoordigers op aarde
denken, de leden van zijn Gemeentelichaam.
Welnu, is het niet opvallend dat de
voornaamste onder de apostelen, Paulus – in Romeinen
11 door zichzelf in vers 13 aangeduid als de apostel der Heidenvolken
– vanaf ongeveer het jaar 57 AD eveneens in gevangenschap raakte! En dat bovendien
vrijwel van meet af binnen een Heidense omgeving, En precies
zoals Jozef feitelijk zonder enige vorm van rechtspraak gevangen werd gezet,
geschiedde met Paulus vrijwel hetzelfde.
Zie >>
- De verslagen in het Boek Handelingen vanaf Hn 21:33.
- Het gematriaresultaat van de vv 4, 5 en 6 van dit hoofdstuk 39 >>
En
Jozef bleef gunst in zijn ogen vinden en bediende hem voortdurend, zodat hij
hem over zijn huis aanstelde, en alles wat hij had, gaf hij in zijn
hand.
|
||
En
het gevolg was dat vanaf de tijd dat hij hem aangesteld had over zijn huis en
over alles wat hij had, YHWH het huis van de Egyptenaar dankzij Jozef bleef
zegenen, en YHWHs zegen kwam te rusten op alles wat hij had, in het huis en
op het veld.
|
||
Tenslotte
liet hij alles wat hij had, in Jozefs hand; en hij wist volstrekt niet wat er
bij hem was, uitgezonderd het brood dat hij at. Bovendien werd Jozef schoon
van gestalte en schoon van uiterlijk.
|
GW 12973
≈≈ Hn 27:41; Paulus bereikt Malta >> Toen zij
op een zandbank terechtkwamen die aan beide zijden door de zee werd omspoeld,
lieten zij het schip daarop vastlopen, en de voorsteven raakte vast en bleef
onbeweeglijk zitten, maar de achtersteven werd door het geweld [van
de golven] stukgeslagen.
Het kan niet anders of Yeshua –
vanuit de hemelse regionen – leidde al deze evangelisatieactiviteit.
Hier, op het tijdstip dat Rome al
bijna was bereikt. En juist vanuit die locatie zou het hoerachtige Babel haar vanouds
valse, giftige, religieuze indoctrinatie, met een energie als nooit tevoren,
ter hand nemen.
En het kan nauwelijks anders of we
zijn in het vals religieuze stadium gekomen van Potifars (niet bij name
genoemde) vrouw! Alles met de bedoeling om de jonge Christelijke gemeente
compleet te verderven.
Hoofdstuk
40
1. Na
deze dingen nu gebeurde het dat de schenker van de koning van Egypte en de
bakker zondigden tegen hun heer, de koning van Egypte.
2. En
Farao werd verontwaardigd op zijn twee beambten, op de overste der schenkers en
op de overste der bakkers.
3. Daarom
zette hij hen in hechtenis in het huis van de overste van de lijfwacht, in het
gevangenhuis, de plaats waar Jozef een gevangene was.
4. Toen
stelde de overste van de lijfwacht Jozef bij hen aan om hen te bedienen; en zij
bleven enige dagen in hechtenis.
5. Voorts
hadden zij beiden een droom, ieder zijn eigen droom in dezelfde nacht, ieder
zijn droom met zijn eigen uitlegging, de schenker en de bakker, die de koning
van Egypte toebehoorden, die gevangenen in het gevangenhuis waren.
6. Toen
Jozef ’s morgens bij hen kwam en hen zag, ziedaar, zij zagen er
neerslachtig uit.
7. Nu
informeerde hij bij de beambten van Farao, die met hem in het huis van zijn
meester in hechtenis zaten, en zei: Waarom staat jullie gezicht
vandaag somber?
8. Hierop
zeiden zij tot hem: Wij hebben een droom gedroomd, en er is geen uitlegger bij
ons. Jozef dan zei tot hen: Zijn uitleggingen niet [een zaak] van God? Verhaalt het mij alstublieft.
9. De
overste der schenkers verhaalde Jozef toen zijn droom en zei tot hem: In mijn
droom, zie, daar stond een wijnstok vóór mij.
10. En
aan de wijnstok waren drie ranken, en hij was kennelijk aan het uitbotten. Zijn
bloesems kwamen te voorschijn. Zijn trossen brachten hun druiven tot
rijpheid.
11. En Farao’s beker was in mijn hand, en toen nam ik de druiven en perste
ze uit in Farao’s beker. Daarna gaf ik de beker in Farao’s hand.
12. Toen zei Jozef tot hem: Dit is de uitlegging ervan: De drie ranken zijn
drie dagen.
13. Binnen drie dagen zal Farao je hoofd omhoogheffen, en hij zal je weer in je ambt plaatsen; en je zult Farao’s beker in zijn hand
geven, naar het vroegere gebruik, toen je als zijn schenker optrad.
14. Niettemin moet je aan mij denken zodra het je goed gaat en,
alstublieft, liefderijke goedheid jegens mij betrachten en van mij gewag maken
bij Farao, en je moet mij uit dit huis zien te krijgen.
15. Want eigenlijk ben ik ontvoerd uit het land van de Hebreeën; en ook
hier heb ik volstrekt niets gedaan waarvoor men mij in het gevangenishol moest
zetten.
16. Toen de overste der bakkers zag dat hij iets goeds had uitgelegd, zei
hij op zijn beurt tot Jozef: Ook ik had een droom, en zie, er waren drie manden
met wit brood op mijn hoofd,
17. en
in de bovenste mand waren allerlei eetwaren voor Farao, het product van een
bakker, en het gevogelte was ze aan het opeten uit de mand boven op mijn
hoofd.
18. Toen antwoordde Jozef en zei: Dit is de uitlegging ervan: De drie
manden zijn drie dagen.
19. Binnen drie dagen zal Farao je hoofd van jou omhoogheffen, en hij zal
je aan een paal hangen; het gevogelte zal je vlees van je
afeten.
20. Nu bleek het op de derde dag Farao’s verjaardag te zijn, en hij
rechtte toen een feestmaal aan voor al zijn dienaren en hief het hoofd van de
overste der schenkers en het hoofd van de overste der bakkers te midden van
zijn dienaren omhoog.
21. Bijgevolg
plaatste hij de overste der schenkers weer op zijn post van schenker, en hij
gaf de beker in het vervolg weer in Farao’s hand.
22. Maar de overste der bakkers hing hij op, juist zoals Jozef hun had
uitgelegd.
23. De overste der schenkers dacht echter niet aan Jozef en bleef hem
vergeten.
Hier krijgen we te zien dat in de
Egyptische gevangenis twee mannen worden toevertrouwd aan de zorg van Jozef,
Farao’s schenker en bakker. Er wordt ons niet meegedeeld voor welke vergrijpen
ze gevangen waren gezet; in ieder geval hadden zij Farao’s woede gewekt. De
overste van de lijfwacht die toch al het toezicht op alle gevangenen aan Jozef
overliet, vertrouwde ook nu als vanzelfsprekend die twee hovelingen aan zijn
zorg toe .
Dromen speelden een belangrijke rol
in de geschiedenis van Jozef voorafgaand aan zijn verhoging. Maar ook in de
gevangenis communiceerde YHWH God geregeld op die wijze om komende
gebeurtenissen vooraf aan Jozef te onthullen. Alleen ging het nu om dromen die
anderen hadden, maar die weer wél slechts door hem verklaard konden worden.
In de eeuwen vóór Mozes - toen er
nog geen schriftelijke openbaring van zijn wil beschikbaar was – communiceerde
YHWH God blijkbaar geregeld op die wijze met mensen. Zoals we vernemen uit het
boek Job, en wel in de persoon van Elihu,
(eveneens) een voorafbeelding van Masjiach Yeshua:
Want
God spreekt eenmaal, en tweemaal — hoewel men er geen acht op slaat —
in een droom, een nachtvisioen, wanneer een diepe slaap op de mensen valt; in
sluimeringen op het bed.
Ja, dan
ontbloot hij het oor der mensen, en op de vermaning aan hen drukt hij zijn
zegel (Job 33:14-16).
De dromen die zowel aan de schenker
als de bakker waren gegeven, maakten blijkbaar diepe indruk op hun geest, want
s’morgens merkte Jozef op dat zij zich hevig zorgen maakten; vooral ook omdat
er niemand in hun omgeving was die hun dromen kon interpreteren.
Verhelderend was Jozefs reactie op
hun moeilijkheid: Zijn uitleggingen niet [een zaak] van God? Verhaalt het mij alstublieft.
Aldus gaf Jozef te kennen dat ze
voor de juiste interpretatie op God zelf moesten vertrouwen, op Degene bij wie hun
dromen hun oorsprong hadden! En ook in deze kwestie bleek weer dat Jozef in
type Yeshua Masjiach voorafschaduwde. Geregeld maakte die Grotere ‘Jozef’
bekend wat er in de toekomst zou gebeuren, maar toch zei hij:
Want ik
heb niet uit mijzelf gesproken, maar de Vader, die mij heeft gezonden, heeft
mij zelf een gebod gegeven met betrekking tot wat ik zeggen en wat ik spreken
moet (Jh 12:49).
Dus vraagt zijn prototype de hovelingen om hem hun dromen te vertellen.
Duidelijk vertrouwt Jozef erop dat hij, in volledige gemeenschap met de geest
van God, geen moeite zal hebben om de dromen te interpreteren.
Bijgevolg verklaart hij met
zekerheid dat in beide gevallen - de drie takken en de drie manden
- drie dagen vertegenwoordigden. Naar het schijnt in geestelijke zin
overeenkomend met de drie dagen van de dood en opstanding van Masjiach Yeshua.
Het sap van de
druiven betekent het vergieten van zijn bloed als het enige middel tot
vergeving van zonden, en het persen van de druiven zijn getrouwe
volharding onder lijden, als het ware verkerend binnen een figuurlijke
wijnpers. En wanneer iemand, de zondaar [als gevolg van de Adamitische
erfenis], steunt op de waarde van Yeshua’s vergoten bloed, dan ervaart die
persoon bevrijding van zijn schuld en slavernij. De schenker beeldt daarom de
zondaar af die redding ervaart op grond van dat vergoten bloed.
Geen wonder dan ook dat Jozef,
geheel zeker van het nabije herstel voor de schenker, de man op het hart drukt
hem te gedenken bij Farao. Ook voor ons zou een dergelijk verzoek zeker tot ons
hart moeten spreken, alsof het van de Heer Yeshua zelf afkomstig is. Omdat hij ons
zo buitengewoon heeft gezegend, is het alleen maar goed dat ook wij
jegens hem van een dankbaar respons blijk geven!
Toen de bakker Jozefs gunstige
uitleg voor zijn collega, de schenker, had gehoord, is het niet verwonderlijk
dat ook hij een gunstige uitleg van zijn eigen droom verwachtte.
Maar dat pakte, tot zijn ontsteltenis geheel anders uit! Weliswaar betekende in
zijn geval de drie eveneens drie dagen, ons nog steeds herinnerend aan de dood
en opstanding van Yeshua. Maar…, hoewel een grote zegen voor de gelovige,
betekent het even stellig afkeuring voor de ongelovige, uitlopend op diens
verwerping en dood:
Want God zond zijn
Zoon niet uit in de wereld opdat hij de wereld zou oordelen, maar opdat de
wereld door hem gered zou worden. Hij die in hem gelooft, wordt niet
geoordeeld. Hij die niet
gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij geen geloof heeft gesteld in de naam
van de eniggeboren Zoon van God (Jh 3:17-18).
We zagen dat het sap van de druiven
typologisch is voor het bloed van Yeshua Masjiach. In het verslag over Jozef
werd het in de hand van de koning gegeven. YHWH God schept behagen in de waarde
van het bloed van zijn Zoon, en alleen op die basis vergeeft hij zonde.
Maar wat de bakkerij produkten in
het verhaal betreffen, die waren het werk van mensenhanden; die van de bakker.
Weliswaar waren ook die bedoeld voor Farao, vergelijkbaar met personen die God
best wel willen behagen, maar dan op hun eigen manier. Meestal door vermeende
eigen goede werken - niet beseffend dat die dingen zonden nooit
kunnen wegnemen.
YHWH God kan zeker de ‘werken’ van
mensen niet accepteren als een vervanging voor het ‘werk’ van zijn eigen Zoon;
met name diens pijnlijke doodsstrijd aan de martelpaal, teneinde
plaatsvervangend het oordeel over de Adamitische mensheid te ondergaan.
Zeker, de bakproducten waren
eveneens bedoeld voor Farao, maar ze bereikten zijn tafel niet. In de droom
aten de vogels die op.
Heel betekenisvol! Zeker wanneer we
ook die gang van zaken in het licht van de Bijbel blijven zien, met name de
parabels die Yeshua sprak. Daarin zijn de vogels in de lucht typerend voor de
satanische activiteit der demonen, die er voortdurend opuit zijn mensen te
misleiden; bijvoorbeeld door het ‘ophemelen’ van hun zogenaamde goede daden!
Vergelijk Mattheüs 13:3-4 >> Ziet!
Een zaaier ging uit om te zaaien; en
terwijl hij zaaide, vielen sommige [zaadjes] langs de weg, en de
vogels kwamen en aten ze op.
met 13:19 >> Wanneer iemand het woord van
het koninkrijk hoort maar de betekenis ervan niet begrijpt, komt de goddeloze en
rukt weg wat in zijn hart is gezaaid; dit is degene die langs de weg
is gezaaid.
Toen de derde dag aanbrak bleek dat
Jozefs interpretatie van de dromen volledig aan de feiten beantwoordde. Precies
zoals hij had aangekondigd, zó geschiedde het ook.
Uiteraard zal het eveneens exact zo
gaan met elk woord van de eniggeboren Zoon van YHWH God. Zoals hij trouwens ook
zelf verzekerde in zijn Eindtijdrede: De hemel
en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan
(Mt 24:35).
De derde dag bleek Farao’s
verjaardag te zijn en bij die gelegenheid rechtte hij een feestmaal aan voor al
zijn dienaren. Bovendien - en blijkbaar om al die dienaren een
levensbelangrijke les bij te brengen – vertoonde hij zowel de schenker als de
bakker openbaar in hun midden, maar om tegengestelde redenen. De
opperschenker werd in zijn oude positie hersteld, terwijl de bakker werd
opgehangen.
Wat Farao in deze zaken heeft
beïnvloed, wordt niet vermeld, maar het bewijs van Gods aanwezigheid bij Jozef
was onmiskenbaar. En wat de schenker betreft, zijn hart ging blijkbaar toch
niet in diepe dankbaarheid naar Jozefs God uit. In plaats van goed met Farao
over Jozef te praten, vergat hij hem zowaar! Moge YHWH God ons ervoor behoeden
om zoals hij te handelen!
Wij, die gelovigen zijn, hebben
onvergelijkbaar meer waarvoor we Yeshua diep in gedachten moeten houden dan de
schenker voor Jozef. Voor ons is er dan ook alle reden om acht te slaan op de
aanmoediging van Yeshua zelf toen hij zijn leerlingen op de avond voor zijn
dood – bij hun laatste gezamenlijke maaltijd - aldus aanmoedigde: Blijf dit doen als een gedachtenis aan mij (Lk
22:19).
Hoofdstuk 41
Het hart van een koning is
als waterstromen in de hand van YHWH.
Hij leidt het waarheen hij maar wil.
Bij de ten uitvoerlegging van zijn
voornemen is, wat YHWH God betreft, geen enkele wijze van aanpak buiten zijn
bereik. Zelfs de meest onwaarschijnlijke omstandigheden, maar ook de eventueel
voor mensen onneembare obstakels, worden door hem benut om de door hem gestelde
doeleinden te ondersteunen. Het was daarom in het geheel geen toeval dat Farao droomde
zoals en wanneer hij dat deed. Gods tijd was
eigenlijk gekomen om Jozef uit de gevangenis te redden en hem naar een zeer
hoge positie van eer en verantwoordelijkheid te leiden.
In hoofdstuk 39 had hij
Satan toegestaan de vrouw van Potifar zodanig te manipuleren dat Jozef schuldig
zou worden bevonden, zodanig zelfs dat hij eigenlijk ter dood moest worden
gebracht. Maar in plaats daarvan belandde hij in de gevangenis.
In hoofdstuk 40 bleek
YHWH God opnieuw achter de schermen werkzaam te zijn door Farao’s opperschenker
te gebruiken. Hoewel door diens ondankbare nalatigheid Jozef alsnog twee jaar
in de gevangenis moest doorbrengen, werkte YHWH God niettemin voortdurend
achter de schermen van onzichtbaarheid om Jozef zowel uit de gevangenis te
halen, alsook om hem te verhogen op een wijze die voor een Hebreeuwse slaaf op
zich absoluut ondenkbaar zou zijn geweest.
1. Nu
geschiedde het na verloop van twee volle jaren dat Farao droomde, en zie, hij stond
aan de rivier de Nijl.
2. En
zie, uit de rivier de Nijl stegen zeven koeien op, schoon van uiterlijk en vet
van vlees, en ze gingen in het gras van de Nijl grazen.
3. En
zie, na deze stegen er zeven andere koeien uit de rivier de Nijl op, lelijk van
uiterlijk en mager van vlees, en ze gingen naast de koeien aan de oever van de
rivier de Nijl staan.
4. Toen
aten de koeien die lelijk van uiterlijk en mager van vlees waren, de zeven
koeien die schoon van uiterlijk en vet waren op. Daarna ontwaakte Farao.
5. Hij
sliep echter weer in en droomde voor de tweede maal. En zie, zeven korenaren
schoten op uit één halm, vet en goed.
6. En
zie, na deze ontsproten er zeven dunne en door de oostenwind
verzengde korenaren.
7. Voorts
slokten de dunne korenaren de zeven vette en volle korenaren op. Daarna
ontwaakte Farao, en zie, het was een droom.
8. ’s Morgens
dan geschiedde het dat zijn geest in beroering geraakte. Daarom liet hij alle
magie-beoefenende priesters van Egy̱pte en alle wijzen roepen, en
vervolgens verhaalde Farao hun zijn dromen. Maar er was niemand die ze voor
Farao kon uitleggen.
9.
Toen sprak de overste der schenkers met Farao en zei: Van mijn zonden maak
ik heden gewag.
10. Farao
was verontwaardigd op zijn dienaren. Daarom zette hij mij in hechtenis in het
huis van de overste der lijfwacht, zowel mij als de overste der bakkers.
11. Daarna
hadden wij beiden in dezelfde nacht een droom, zowel ik als hij. Ieder van ons
droomde zijn droom met zijn eigen uitlegging.
12. En
er was daar bij ons een jonge man, een Hebreeër, een knecht van de overste der
lijfwacht. Toen wij hem onze dromen verhaalden, legde hij ze ons vervolgens
uit. Aan ieder gaf hij uitleg naar zijn droom.
13. En
het bleek dat het precies zo gebeurde als hij het ons had uitgelegd. Mij
plaatste hij weer in mijn ambt, maar hem hing hij op.
14. Hierop
liet Farao Jozef roepen, opdat zij hem vlug uit het gevangenishol zouden halen.
Hij dan schoor zich en verwisselde zijn mantels en ging naar Farao.
15. Toen
zei Farao tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, maar er is niemand die hem kan
uitleggen. Nu heb ikzelf over u horen zeggen dat gij een droom maar hoeft te
horen om hem te kunnen uitleggen.
16. Hierop
antwoordde Jozef Farao en zei: Ik hoef niet in aanmerking genomen te worden!
God zal Farao een antwoord van vrede geven.
17. En
Farao sprak verder tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan de oever van de
rivier de Nijl.
18. En
zie, uit de rivier de Nijl stegen zeven koeien op, vet van vlees en schoon van
gedaante, en ze gingen in het gras van de Nijl grazen.
19. En
zie, na deze stegen er zeven andere koeien op, schraal en zeer slecht van
gedaante en mager van vlees. Zo slecht als deze heb ik ze in heel Egypteland
nog niet gezien.
20. Voorts
aten de magere en slechte koeien de eerste zeven vette koeien op.
21. Deze
kwamen dus in hun buik terecht, en toch kon men niet merken dat ze in hun buik
waren terechtgekomen, daar hun uiterlijk even slecht was als in het begin.
Daarop ontwaakte ik.
22. Daarna
zag ik in mijn droom en zie, zeven korenaren schoten op uit één halm, vol en
goed.
23. En
zie, na deze ontsproten er zeven verschrompelde, dunne, door de oostenwind
verzengde korenaren.
24.Toen
slokten de dunne korenaren de zeven goede korenaren op. Ik legde dit dus voor
aan de magie-beoefenende priesters, maar er was niemand die mij het kon verklaren.
25.Toen
zei Jozef tot Farao: De droom van Farao is slechts één. Wat de God doet, heeft
hij Farao meegedeeld.
26. De
zeven goede koeien zijn zeven jaren. Evenzo zijn de zeven goede korenaren zeven
jaren. Het is slechts één droom.
27. En
de zeven magere en slechte koeien die na deze opkwamen, zijn zeven jaren; en de
zeven lege korenaren, verzengd door de oostenwind, zullen zeven jaren van
hongersnood blijken te zijn.
28. Dit
is het wat ik tot Farao heb gesproken: Wat de God doet, heeft hij Farao doen
zien.
29. Zie,
er komen zeven jaren van grote overvloed in heel Egypteland.
30. Maar
na deze zullen er zeven jaren van hongersnood aanbreken, en al de
overvloed in het land Egy̱te zal eenvoudig vergeten worden
en de hongersnood zal het land eenvoudig verteren.
31. En
de overvloed die eens in het land was, zal niet te merken zijn vanwege die
daaropvolgende hongersnood, want die zal beslist zeer zwaar zijn.
32. En
dat de droom tot tweemaal toe aan Farao herhaald werd, betekent dat de zaak
volkomen vaststaat bij de God, en de God spoedt zich om die ten uitvoer te
brengen.
33. Laat
Farao nu daarom uitzien naar een beleidvol en wijs man en hem over het land
Egypte stellen.
34. Laat
Farao ingrijpen en opzieners over het land aanstellen, en hij moet gedurende de
zeven jaren van overvloed een vijfde van het land Egypte heffen.
35. En
laten zij alle levensmiddelen van deze komende goede jaren bijeenbrengen, en
laten zij koren opslaan onder Farao’s hand als levensmiddelen in de steden, en zij
moeten het beveiligen.
36. En
de levensmiddelen moeten het land tot voorraad dienen gedurende de zeven jaren
van hongersnood die zich in het land Egypte zullen voordoen, opdat het land
niet door de hongersnood wordt afgesneden.
37. Welnu,
de zaak bleek goed te zijn in de ogen van Farao en van al zijn dienaren.
38. Derhalve
zei Farao tot zijn dienaren: Kan er een andere man gevonden worden als deze, in
wie de geest van God is?
39. Daarna
zei Farao tot Jozef: Aangezien God u dit alles heeft doen weten, is er niemand
zo beleidvol en wijs als gij.
40. Gij
zult persoonlijk over mijn huis staan, en heel mijn volk zal u onvoorwaardelijk
gehoorzamen. Alleen met betrekking tot de troon zal ik groter zijn dan gij.
41. En
Farao zei verder tot Jo̱zef: Zie, ik stel u waarlijk over het gehele land Egypte.
42. Daarop
trok Farao zijn zegelring van zijn eigen hand en deed hem aan Jozefs hand
en hulde hem in klederen van fijn linnen en hing hem een gouden halsketting om
de hals.
43. Bovendien
liet hij hem rijden in de tweede erewagen die hij had, zodat zij voor hem uit
zouden roepen: Avrekh!, hem aldus over het gehele land Egypte
stellend.
44. Voorts
zei Farao tot Jozef: Ik ben Farao, maar zonder uw machtiging mag niemand zijn
hand of zijn voet opheffen in het gehele land Egypte.
45. Daarna
gaf Farao Jozef de naam Zafnath Paäneach en gaf hem Asnath, de dochter van
Potifera, de priester van On, tot vrouw. Toen trok Jozef uit over het land
Egypte.
46. En
Jozef was dertig jaar oud toen hij voor Farao, de koning van Egypte, stond.
Hierop ging Jozef van voor Farao heen en doorreisde het gehele land
Egypte.
47. En
gedurende de zeven jaren van overvloed bracht het land aanhoudend bij handen
vol voort.
48. En
hij bleef alle levensmiddelen van de zeven jaren die over het land Egypte
kwamen, bijeenbrengen en sloeg de levensmiddelen dan in de steden op. De
voedselproducten van het veld dat rondom een stad gelegen was, sloeg hij in het
midden ervan op.
49. En
Jozef bleef koren ophopen in zeer grote hoeveelheid, als het zand der zee,
totdat men ten slotte ophield het te tellen, omdat het niet te tellen was.
50. En
voordat het jaar van de hongersnood aanbrak, werden Jozef twee zonen geboren,
die Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde.
51. Aan
de eerstgeborene dan gaf Jozef de naam Manasse, want, om zijn woorden aan te
halen: God heeft mij al mijn moeite en het gehele huis van mijn vader doen
vergeten.
52. En
aan de tweede gaf hij de naam Efraïm, want, om zijn woorden aan te halen: God heeft
mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ellende.
53. En
de zeven jaren van de overvloed die in het land Egypte geheerst had, liepen
geleidelijk ten einde,
54. en
vervolgens begonnen de zeven jaren van de hongersnood te komen, juist zoals
Jozef gezegd had. En de hongersnood werd in alle landen voelbaar, maar in het
gehele land Egypte werd brood gevonden.
55. Tenslotte
werd het gehele land Egypte door de hongersnood aangetast, waarop het volk luid
tot Farao om brood riep. Toen zei Farao tot alle Egyptenaren: Gaat naar Jozef.
Al wat hij jullie zegt, moeten jullie doen.
56. En
de hongersnood heerste over de gehele oppervlakte der aarde. Toen opende Jozef
alle korenmagazijnen die zich in hun midden bevonden en verkocht aan de
Egyptenaren, daar de hongersnood het land Egypte stevig in zijn greep
kreeg.
57. Bovendien
kwamen mensen van heel de aarde naar Egypte om bij Jozef te kopen, want de
hongersnood had de gehele aarde stevig in zijn greep.
Jozef bleef ná de kwestie met de
schenker en de bakker nog twee volle jaren langer in de gevangenis;
ongetwijfeld een veel langere periode dan waarop hij gehoopt had. Maar al die
tijd was YHWH Gods oog op hem. Bijgevolg was het geen ‘verloren tijd’, maar
veeleer een verdere gelegenheid om, in alle nederigheid en een vast vertrouwen
op YHWH God, de praktische les van zelfdiscipline te leren.
En inderdaad, op Gods juiste moment
stuurde hij twee dromen naar Farao die van een voor hem zo’n indrukwekkende
aard waren dat hij er enorm door werd bewogen. Ongetwijfeld had hij voorheen
vele andere dromen gehad, maar deze waren zo opmerkelijk dat hij ze niet kon
negeren.
Bovendien was er in de dromen
sprake van een dusdanige overeenkomst dat Farao wel moest
concluderen dat ze bedoeld waren om iets van grote betekenis aan hem over te brengen. 'S Morgens maakte hij zich
dan ook niet onterecht zorgen over wat voor soort boodschap het wel mocht gaan.
Bijgevolg ontbood hij onmiddellijk de magiërs en wijze mannen van Egypte, maar
geen van hen kon ook maar enige interpretatie van de dromen geven; ja, zelfs
niet eens in die richting iets suggereren!
Zoals welbekend is fungeert Egypte in
de Bijbel als een afbeelding van deze wereld. In de tijd van Jozef was het land
van de farao’s zelfs het centrum van onderwijs en cultuur, de trotse leider van
de oude beschavingen. Maar de mensen waren afgodendienaars; ze misten echte
kennis over God en daarom leefden ze in diepe spirituele duisternis. Zoals we
in de psalmen lezen: Bij u is de bron van het
leven; door uw licht kunnen wij licht zien.
Buiten hem is alles slechts een en al
duisternis, moreel en spiritueel. Bijgevolg stonden Farao’s magiërs volkomen
machteloos; die zogenaamde 'wijze mannen' konden slechts hun onwetendheid
etaleren.
En ongetwijfeld had YHWH God precies
dát in de zin: Farao moest de machteloosheid van alle menselijke hulpbronnen en
de waardeloosheid van alle menselijke wijsheid ‘proeven’.
Overigens was het eeuwen later niet
anders het geval met Nebukadnezar. Toen het er echt op aankwam waren die
zogenaamd wijze mannen van Chaldea even hulpeloos als de magiërs van Egypte.
Alléén Daniël, eveneens als Jozef verkerend onder goddelijke sturing, had
werkelijk begrip (Daniël
2).
Zó was het weer later ook gesteld met
Belsazar en al diens metgezellen. De oude profeet moest worden geroepen om de
mysterieuze boodschap op de muur te ontcijferen (Daniël
5).
Pas toen ‘ontwaakte’ de schenker in
het besef van zijn eigen onverschilligheid tegenover Jozef. Hij vertelde de Farao
dat hij en de bakker dromen hadden gehad die hen van streek hadden gebracht,
totdat een jongeman in de gevangenis, een Hebreeër, hun dromen had
geïnterpreteerd. En al vlug bleek dat zijn interpretaties in beide gevallen
volkomen correct waren geweest .
Dientengevolge liet Farao
onmiddellijk Jozef ontbieden en deze kwam; geschoren en met andere kleren aan.
Omtrent de reden waarvoor hij in de gevangenis was gezet werd in het geheel
geen navraag gedaan. Bijgevolg werd hij ook nooit vrijgesproken van de aanklacht
die – uiteraard geheel ten onrechte - tegen hem was ingediend. Kennelijk liet
Jozef dat alles in de hand van God. YHWH weet immers heel precies hoe hij moet
zorgen voor de reputatie van zijn dienaren die hem dierbaar zijn!
En precies zó verging het ook onze
Heer Yeshua in tegenbeeld. Israël mocht hem dan veracht, verworpen en aan een
paal gehangen hebben; en vervolgens zijn levenloze lichaam in een graf gelegd,
het graf verzegeld en een wacht geplaatst hebben, desondanks wekte God hem op door hem te bevrijden van de smarten des
doods, aangezien het niet mogelijk was dat hij daardoor werd vastgehouden
(Handelingen 2:24).
Integendeel! Op de derde dag
triomfeerde hij over het graf, de windsels van zijn dode lichaam achter zich
latend; precies zoals tevoren werd voorschaduwd in het geval van Jozef: Het
veelkleurige gewaad dat door de broers in het bloed van dieren werd gedompeld
om het vervolgens aan hun vader Jakob aan te bieden.
Vergelijk Johannes 20:5-8 >>
En zich
vooroverbukkend, zag hij [Johannes] de windsels liggen, maar hij ging niet naar binnen. Toen kwam ook
Simon Petrus, die hem volgde, en hij ging het
herinneringsgraf binnen. En hij zag de windsels liggen, ook de doek die op zijn hoofd was geweest, niet bij de
windsels liggend, maar afzonderlijk opgerold op één plaats. Toen ging daarom
ook de andere discipel, die het eerst bij het herinneringsgraf was aangekomen,
naar binnen, en hij zag en geloofde.
Het is dus volkomen duidelijk dat
ook Jozef door de hand van God uit de gevangenis werd verlost.
Hij was immers de Veroorzaker van
● de onrustige geest bij de
Farao door zijn mysterieuze dromen;
● het falen van de
priesterlijke magiërs om zijn dromen te interpreteren;
● de plotselinge herinnering
van de schenker aan die Hebreeuwse uitlegger, die zijn vrijlating tot gevolg
had gehad.
Ook Jozef zelf onderscheidde dit,
zoals blijkt uit wat hij later sprak tot zijn broers:
God heeft mij voor jullie uit gezonden om voor
jullie een overblijfsel op de aarde te stellen en jullie door een
grote ontkoming in het leven te houden. Nu dan, niet jullie hebben
mij hierheen gezonden, maar de God zelf, opdat hij mij kon aanstellen tot een
vader voor Farao en tot Heer over zijn gehele huis en tot heerser over het
gehele land Egypte.
Trekt vlug op naar mijn vader, en jullie moeten tot hem
zeggen: Dit heeft je zoon Jozef gezegd: God heeft mij tot Heer over heel Egypte
aangesteld. Kom naar mij toe. Draal niet. (Gn 45:7-9).
En precies zó was het ook met de
Heer Yeshua toen hij werd bevrijd uit de gevangenis van het graf:
Namelijk Yeshua, die van Nazareth was, hoe God hem met
heilige geest en kracht had gezalfd, en hij ging het land door, terwijl
hij goeddeed en allen gezond maakte die door de Duivel onderdrukt waren, want
God was met hem. En wij zijn getuigen van al de dingen die hij zowel in het
land der Joden als in Jeruzalem heeft gedaan; maar zij hebben hem ook om het
leven gebracht door hem aan een paal te hangen. God heeft hem op de derde dag
opgewekt en heeft gegeven dat hij openbaar werd, niet aan het gehele volk, maar
aan getuigen die door God tevoren waren aangewezen, aan ons, die - nadat hij
uit de doden was opgestaan - met hem gegeten en gedronken hebben.
(Hn
10:38-41)
We keren echter weer terug tot
Farao. Tegenover Jozef gaf hij ruiterlijk toe dat hij in eigen kring niemand
had kunnen vinden die zijn dromen kon interpreteren, maar dat hij óók had
vernomen dat Jozef dit wél zou kunnen. Jozef echter neemt onmiddellijk volledig
afstand van elk persoonlijk vermogen in die richting. Die gave heeft de ware
God hem geschonken. Dus laat hij Farao ronduit weten dat slechts ook God in
staat is om hem een betrouwbare uitleg te geven; daarbij tevens aangevend dat
die interpretatie voor Farao een antwoord van vrede zou zijn >> Ik hoef niet in aanmerking genomen te worden! God zal Farao
een antwoord van vrede geven.
Dát eenvoudige
vertrouwen in YHWH God was het geheim van het feit dat Jozef zulke openbaringen
van hem ontving. Bijgevolg interpreteerde Jozef ook zonder enige aarzeling
Farao’s dromen en begon hij hem uit te leggen dat de dromen slechts één waren! Waarmee gezegd wilde zijn dat de
tweede droom simpelweg een bevestiging was van de eerste. YHWH God liet Farao
tevoren zien wat Hijzelf in Egypte ging doen.
Bovendien
betekenden de zeven koeien zeven jaar, alsook de zeven
goede korenaren zeven jaar. Evenzo betekenden de zeven magere koeien en
de zeven uitgedroogde, door de Oostenwind verzengde korenaren elk zeven jaar.
De goed gevoede koeien en de goede korenaren gaven aan dat er zeven jaar sprake
zou zijn van een overvloedige opbrengst in het hele land Egypte. Daarentegen
waren de magere koeien en de dunne korenaren profetisch voor zeven jaar
hongersnood. Vanwege de ernst van de hongersnood zouden de goede jaren worden
vergeten alsof ze waren opgeslokt door de slechte jaren.
Het feit dat
de tweede droom een bevestiging was van de eerste, gaf aan dat de zaak door
YHWH God volledig was vastgesteld en dat Hij zijn voornemen dienaangaande vlug
zou volbrengen.
Zoals in het Bijbelboek Openbaring wordt
aangegeven zal een zelfde beginsel gelden voor de Eindtijd, cq de Zeventigste
Jaarweek voor Israël. Direct in Op 1:1 lezen we >> Openbaring van Yeshua Masjiach die God hem gaf om aan zijn
slaven de dingen te tonen die vlug moeten
geschieden.
In Op 3:11, gericht tot de Joodse
Eindtijdgemeenschap, voorgesteld door de gemeente Filadelfia >> Ik kom vlug. Houd vast
wat je hebt opdat niemand je kroon neemt.
En in het laatst hdst (22:6-7)
>> En hij zei tot mij: Deze woorden zijn
betrouwbaar en waarachtig. En de Heer, de God der geesten van de profeten, zond
zijn engel om aan zijn slaven de dingen te tonen die vlug moeten geschieden. En zie! Ik kom vlug. Gelukkig hij die de woorden van de profetie van dit boek
onderhoudt.
In Jesaja 65 wordt mbt de Eindtijdperiode voor Israël
profetisch hetzelfde, dan geldende beginsel vermeld >>
Daarom, dit heeft de Heer YHWH gezegd:
Ziet! Mijn knechten zullen eten, maar jullie zullen
honger lijden.
Ziet! Mijn knechten zullen drinken, maar jullie zullen
dorst lijden.
Ziet! Mijn knechten zullen zich verheugen,
maar jullie zullen beschaamd staan.
Ziet! Mijn knechten zullen een vreugdegeroep aanheffen
wegens de goede hartentoestand, maar jullie het uitschreeuwen wegens
de hartenpijn en jullie zullen jammeren wegens louter verbreking des
geestes.
En jullie zullen je naam bij mijn uitverkorenen
tot een eed achterlaten, en de Heer YHWH zal werkelijk individueel ter dood
brengen, maar zijn eigen knechten zal hij met een andere naam noemen, zodat wie
zich zegent op de aarde, zich zal zegenen bij de God der trouw, en wie een
beëdigde verklaring aflegt op de aarde, zal zweren bij de God der trouw; omdat
de vroegere benauwdheden vergeten zullen zijn en omdat ze voor mijn ogen
verborgen zullen zijn.
Uit Jesaja’s profetie
kunnen wij bovendien nog iets heel speciaals afleiden. Terwijl in Jozefs dagen
de zeven jaren van buitengewone voorspoed werden gevolgd door zeven jaren van
hongersnood, zullen in het tegenbeeld van de Eindtijd de twee periodes van
zeven jaren samenvallen. Dus tegelijkertijd eten,
maar ook honger lijden; tegelijkertijd drinken, maar ook dorst
lijden; etc.
Bovendien zal er dan sprake zijn van
nog een verschil >> In de Eindtijd van Israëls laatste (70ste)
Jaarweek zal er enerzijds sprake zijn van geestelijke overvloed [voor het
Joodse Overblijfsel], maar tegelijkertijd ook van grote geestelijke honger. Zie
dienaangaande hieronder de profetie van Amos >>
Zie! Er komen
dagen, luidt het woord van de Heer YHWH, en ik zal een hongersnood in
het land zenden, geen
honger naar brood, en geen dorst naar water, maar naar het horen van de woorden
van YHWH. En zij zullen wankelen van zee tot zee, en van het Noorden zelfs tot de opgang [der zon]. Zij zullen her- en derwaarts blijven gaan
op zoek naar het woord van YHWH, maar zij zullen [het] niet vinden (Amos
8:11-12).
Jozef gaf Farao vervolgens een goed
advies hoe hij zich het best op de toekomst kon voorbereiden. Hij moest een
wijze, betrouwbare man aanwijzen om het grote werk van het bijeenbrengen van
producten in pakhuizen in het hele land Egypte te beheren. Velen zouden nodig
zijn om hem daarin bij te staan. Gedurende de zeven jaren van overvloed zouden
zij slechts een vijfde van de opbrengst van het land nodig hebben om voor de
toekomst te reserveren.
Ook in dat opzicht voorschaduwde
Jozef de Masjiach, Yeshua, in de hoedanigheid van een wijze raadgever:
Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; en de
vorstelijke waardigheid zal op zijn schouder komen. En zijn naam zal
worden genoemd: Wonder van een Raadgever, Sterke Goddelijke, Vader voor eeuwig, Vredevorst (Jesaja
9).
De interpretatie van de droom was in
principe zó eenvoudig en passend dat Farao er geen moeite mee had Jozef gelovig
te aanvaarden en bijgevolg zijn advies goed te keuren.
Maar dat niet alleen, hij besefte
tegelijkertijd ook dat Jozef precies de gekwalificeerde persoon moest zijn voor
het ter hand nemen van het grote werk; zoals toezien op het opslaan van de
opbrengst in Egypte. Het was voor hem zonneklaar dat Gods geest in Jozef was.
En aangezien Die hem de interpretatie van de dromen had onthuld,
was er absoluut niemand die zo goed kon onderscheiden, maar ook wijs was als
Jozef.
Daarom is het zeker geen toeval dat
we over Jozefs Tegenbeeld lezen: De Masjiach in
wie alle schatten van wijsheid en van kennis zorgvuldig verborgen [aanwezig] zijn (Ks
2:2-3).
Om die reden ook maakten Yeshua’s
woorden tijdens zijn aardse bediening, temidden van zijn eigen Joodse volk, een
diepe indruk op allen die hem hoorden: Toen
Yeshua nu deze woorden had geëindigd, was de uitwerking dat de scharen versteld
stonden van zijn manier van onderwijzen; want hij onderwees hen als iemand
die autoriteit heeft, en niet zoals hun Schriftgeleerden (Mt
7:28-29).
En
nadat hij in zijn eigen gebied was gekomen, ging hij hen in hun synagoge
onderwijzen, zodat zij versteld stonden en zeiden: Waar heeft deze man die wijsheid
en deze krachtige werken vandaan?
(Mt 13:54).
Net zoals Farao en zijn dienaren
werden getroffen door Jozefs wijsheid, verwonderden eveneens degenen die in de
Eerste eeuw naar de Heer Yeshua luisterden zich over diens wijsheid.
Vergelijk ook 1 Korinthe 2:14-15
>>
De fysieke mens echter aanvaardt niet de dingen van de geest
Gods, want voor hem zijn ze dwaasheid en hij kan [ze] niet te weten komen omdat [ze] geestelijk worden onderzocht. De geestelijke [mens]
daarentegen onderzoekt alle dingen; zelf echter
wordt hij door niemand onderzocht.
Niet alleen onderscheidt de
spirituele mens spirituele dingen, maar ook onderscheidt hij terecht tijdelijke
zaken beter dan elke ongelovige, eenvoudig omdat
a.)
God de Schepper is van materiële dingen net zo goed als zaken die
spiritueel van aard zijn;
b.)
Elk lid van Yeshua’s Gemeentelichaam de geest van God bezit >>
Wij nu ontvingen niet de geest van de wereld maar de geest
die uit God [is]. Zie 1Ko
2:10-16.
In dat opzicht herinneren we ons
ook Yeshua’s eigen belijdenis:
Ik doe niets uit eigen beweging, maar deze dingen spreek ik
zoals de Vader mij heeft geleerd… Want ik heb niet uit mijzelf
gesproken, maar de Vader, die mij zond, heeft mij zelf een gebod gegeven met
betrekking tot wat ik zeggen en wat ik spreken moet (Jh 8:28 en
12:49).
Dus gebruikte YHWH de gevangenschap
van Jozef als een stap in de richting van een veel hogere waardigheid dan hij
had genoten in het huis van Potifar.
Hij was nu over het Huis van Farao
geplaatst. Door het woord van Jozef moest het hele volk van Egypte geregeerd
worden. Farao zou uiteraard niet zijn troon aan Jozef afstaan, maar hij zou op
Jozef steunen als de Beheerder van al zijn zaken. De waardigheid van Farao's
positie bleef overeind, maar hij droeg zijn autoriteit vrijwel geheel over aan
Jozef. Zoals hijzelf zei: Ik ben Farao, maar
zonder uw machtiging mag niemand zijn hand of zijn voet opheffen in het gehele
land Egypte.
Dus lezen we in Openbaring 3:21 dat
de verhoogde Masjiach over zichzelf zegt: Hem
die overwint zal ik geven om met mij op mijn troon plaats te nemen, gelijk ook
ik overwon en met mijn Vader plaats nam op zijn troon.
Al sinds zijn verhoging tot de
hemel in 33 AD, deelt onze Heer Yeshua Masjiach de troon van de Vader, zoals
ook Jozef eens de troon van Farao deelde. En zoals Jozef met zijn woord
regeerde over Farao's Huis, zó regeert onze Heer Yeshua over het huishouden van
de Vader, t.w. het huishouden van geloof, thans nog de Christelijke gemeente.
ter ondersteuning voor die gedachte verwijzen we naar Ef 1:9-11 >>
Hij heeft ons namelijk het geheimenis van zijn wil bekend
gemaakt, naar zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen in hem, voor een
huishoudelijk bestuur [een oikonomia; d.i. beheer] van de volheid der tijden, om alle dingen onder één Hoofd
samen te brengen in de Masjiach; de dingen met betrekking tot de hemelen en de
dingen op de aarde, in hem, in wie wij ook tot erfgenamen zijn gemaakt, waartoe
wij tevoren bestemd waren naar [het]
voornemen van hem die alle dingen tot stand brengt naar het raadsbesluit van
zijn wil.
Maar er is wat betreft type
en antitype nog veel meer sprake van analogie >>
YHWH God blijft uiteraard altijd in
de waardigheid van eeuwige heerlijkheid. Niettemin heeft hij zijn geliefde Zoon
– na diens dood, opstanding en hemelvaart - de plaats gegeven van hoogste
autoriteit over zijn schepping:
Alle macht in de hemel en op aarde is mij gegeven… En ziet!
ik ben met jullie alle dagen tot de voleinding der eeuw (Mt
28).
Dat hield wat Yeshua zelf betreft
beslist een gezegende verandering in, evenals ook het geval was met Jozefs
verhoging:
Van schaamte tot heerlijkheid; van de
gevangenis naar de plaats van heerschappij; van een slaaf in boeien tot hoog
verheven boven allen, slechts Farao uitgezonderd.
Hoe schitterend spreekt dit tot ons
met betrekking tot hem die Jozef voorafschaduwde! Hier op aarde verbleef Yeshua
in vernedering en schaamte, maar hij is nu eenmaal niet langer hier. YHWH God,
zijn Vader, heeft zijn Zoon hoog verheven:
Daarom ook verhief God
hem hoog en gaf hem goedgunstig de naam die boven elke naam is, opdat in de
naam van Yeshua elke knie zich zou buigen van hen die in de hemel en van hen
die op de aarde en van hen die onderaards zijn, en elke tong openlijk zou belijden dat Yeshua Masjiach
Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader (Fp 2:9-11).
Die verhoging werd ook afgebeeld
doordat Farao Jozef de eer verleende om in zijn tweede erewagen te rijden,
terwijl er voor hem uit werd geroepen >> Avrekh, wellicht
betekenend Buig de knie!
Neem ook nota van 1 Petrus 3:18,
22, om te constateren wat Yeshua Masjiach ervoer nadat
hij eens voor altijd was gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor
onrechtvaardigen:
Die [ná zijn opstanding] aan Gods rechterhand is, heengegaan naar de hemel, terwijl
engelen, machten en krachten aan hem onderworpen werden.
Ten bewijze dat Farao Jozef tot
Heerser verhief, trok hij zijn zegelring van zijn eigen hand en deed die
vervolgens aan Jozefs hand. Ook hulde hij hem in kleding van fijn linnen en
hing hem een gouden halsketting om de hals.
Sommigen veronderstellen dat de
ring - die uiteraard geen einde heeft - spreekt van Yeshua's eeuwige
identificatie met God, zijn Vader. Het fijne linnen zou ons herinneren aan zijn
volmaakte zuiverheid; terwijl de gouden halsketen zijn eenheid met de Vader zou
afbeelden.
Farao zei ook tegen Jozef: Ik ben Farao, en zonder jouw toestemming mag niemand zijn
hand of voet opheffen in heel het land Egypte.
Dat was een imperiaal decreet,
precies zoals YHWH God heeft bepaald dat buiten zijn Messiaanse Zoon om er in
de hele wereld geen sprake kan zijn van ware arbeid (de hand), cq
van echt wandelen (de voet) met God.
Vergelijk Gn 5:24 >> Henoch wandelde met God; daarna was hij niet, want God nam hem weg.
In Hb 11:5 wordt nog, als verklaring van
Gods handelen met hem, het volgende toegevoegd >> want vóór de overbrenging ontving hij
getuigenis dat hij aan God welgevallig was.
Buiten Henoch wordt nog slechts van
één andere, afzonderlijk persoon vermeld dat hij wandelde met God, namelijk Noach (Gn 6:10).
Farao gaf Jozef de naam Zafnath
Paäneach, wat in het Koptisch onthuller van geheimen betekent,
maar in het Egyptisch Verlosser van de wereld. Beide betekenissen
zijn toepasselijk op Masjiach Yeshua, want hij heeft de Vader en diens
raadgevingen geopenbaard. En voorts is hij, op grond van zijn grote offer op
Golgotha, inderdaad de Redder van de wereld.
Volgens Mt 1:21 liet YHWH God mbt Yeshua’s menselijke geboorte aan [een andere] Jozef weten >> Zij [Maria] zal
een zoon baren, en gij moet hem de naam Yeshua geven, want hij zal zijn
volk van hun zonden redden.
Yeshua’s eigen volk, Israël, is dus
ook begrepen in de redding die door hun voornaamste Joodse broeder mogelijk is
geworden! Op grond daarvan zou de apostel Paulus naderhand met grote nadruk in
Romeinen 11 het volgende schrijven >> Ik zeg
dan: Verstiet God zijn volk? Mag dat niet geschieden! Ook ik ben immers een
Israëliet, uit Abrahams zaad, van stam Benjamin. God verstiet zijn volk dat hij
tevoren kende niet.
Uiteraard een ernstige les voor die
‘christelijke’ denominaties die leren dat Israël bij God heeft afgedaan sinds
de nationale verwerping van hun Masjiach!
Wat betreft de vrouw die Jozef
kreeg, Asnath, wordt ons bijna niets verteld, behalve dat zij een
dochter was van Potifera, de priester van On. Maar als een van
origine Heidense bruid is ze zeer wel typologisch voor Yeshua’s
Bruidgemeente. Die Heidense vrouw, aan Jozef geschonken in de tijdspanne dat
hij van zijn broers was gescheiden, is prachtig typologisch voor Yeshua’s
Bruidgemeente in de (toch vrij lange) periode dat hij ‘verloren’ is voor zijn
broeders naar het vlees, de Joodse natie.
Rond die tijd, zo wordt ons in het
verslag verteld, had Jozef de leeftijd van 30 jaar bereikt, dezelfde als die
van Yeshua toen die, Jozefs Antitype, zijn openbare bediening begon (Lk
3:23).
Daaruit kunnen we overigens verder
afleiden dat de gecombineerde tijd - slaaf [van Potifar] en daarna een
gevangene - 13 jaar bedroeg.
Maar nu, na die moeilijke periode,
ging hij door heel het land Egypte om toezicht te houden op het plan om op veel
opslagplaatsen de enorme hoeveelheid graan te verzamelen die slechts een vijfde
was van de super overvloed die tijdens de vruchtbare eerste zeven jaren werd
verkregen. De hoeveelheden waren uiteindelijk zo groot dat het onmogelijk
was om ze nog te tellen.
Gedurende de zeven jaren van
overvloed werden door Asnath twee zonen aan Jozef geboren, de eerste genaamd Manasse,
wat vergeten betekent >> Want,
zoals hij zei: God heeft me al mijn moeite en het gehele huis van mijn vader
doen vergeten.
Tegenbeeldig beschouwd zouden we
wellicht mogen stellen dat Yeshua Masjiach - in zekere zin - het zwoegen
van zijn dagen in het vlees 'vergat', alsook de verdrietige ervaring dat hij
door het merendeel van zijn broeders werd verworpen. Oók nadat hij, vanaf
Pinksteren 33 AD, de heilige geest begon uit te storten op zijn gelovige Joodse
broeders die op die wijze verwekt werden – of >> opnieuw geboren
- tot nieuwe personen.
Iets dergelijks kan overigens ook
gezegd worden van het Christendom als geheel. De waarheden die we vanuit het
Evangelie vernemen - en trouwens vanuit het volledige profetische Woord -
hebben niet zelden op ons de uitwerking dat verdrietige ervaringen vanwege onze
Adamitische herkomst geleidelijk verbleken, of zelfs geheel naar een vaag
verleden worden verbannen. Er is bij ons iets veel beters geïntroduceerd
>> de nieuwe schepping, waarvan de
Masjiach het Hoofd is.
Vergelijk 2 Korinthe 5:14-17 >>
Want de liefde van de
Masjiach dringt ons, daar wij tot dit oordeel kwamen dat één voor allen stierf.
Allen stierven dus. En hij stierf voor allen, opdat de levenden niet langer
voor zichzelf zouden leven, maar voor hem die voor hen stierf en werd opgewekt.
Bijgevolg kennen wij van nu af niemand naar vlees; zelfs indien wij Masjiach
naar vlees gekend hebben, kennen wij [hem] nu toch niet meer. Nu dan,
indien iemand in Masjiach [is], [is hij] een nieuwe schepping. De dingen van oudsher
gingen voorbij; zie, nieuwe dingen ontstonden.
Zijn tweede zoon werd door Jozef Efraïm
genoemd, wat vruchtbaar betekent. Want
zei hij, God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ellende.
Hoewel onze Heer [volgens Daniël
9:26] ná de tweeënzestig weken, als Masjiach werd
afgesneden en (nog) niets had met betrekking tot het
koninkrijk, werd hij niettemin 'vruchtbaar' in de redding van menigten van zondaars
uit de Heidenen, zoals hierboven al werd gememoreerd.
Want binnen de nieuwe schepping is
er sprake van ware vruchtbaarheid voor YHWH God.
Zelfs in het land van Jozefs ellende,
maakte God hem vruchtbaar. Evenzo is het gesteld met een Christen. Zeker, hij
kan ellende ervaren, maar als de nieuwe schepping is hij niettemin geschikt om
vrucht te dragen voor YHWH God.
De zeven jaren van overvloed liepen
ten einde, zoals YHWH tevoren door Jozef had gewaarschuwd. De voorzegde
hongersnood kwam; niet alleen voor Egypte, maar eveneens voor alle andere
landen. Maar alleen Egypte had zich op de hongersnood voorbereid.
Het volk van Egypte deed een beroep
op Farao voor voedsel; maar hij zei tegen hen: Ga
naar Jozef en doe alle dingen die hij jullie zegt.
Hoewel de tegenbeeldige toepassing
van het verhaal over enerzijds overvloed en anderzijds hongersnood in de Eindtijd
komt, t.w. in de 70ste Jaarweek voor Israël, was er door de eeuwen heen toch
ook een les uit te trekken voor de Christelijke Gemeente: En wij hebben aanschouwd en wij getuigen, dat de Vader de
Zoon heeft gezonden [als] redder van de wereld (1Jh 4:14). Bijgevolg heef hij door
de eeuwen heen steeds de aandacht van ons allen gericht op de Heer Yeshua als
Degene die is aangesteld om in onze geestelijke behoeften te voorzien.
Maar als we in vers 56 van dit
hoofdstuk lezen dat Jozef alle pakhuizen van Egypte liet openen, moet toch in
het bijzonder aan de genoemde 70ste Week voor Israël worden gedacht.
Ook herinneren we de lezer aan vers
50: Voordat het jaar van de hongersnood aanbrak,
werden Jozef twee zonen geboren, die Asnath, de dochter van Potifera, de
priester van On, hem baarde.
Jozefs zonen werden dus geboren
voordat de jaren van hongersnood kwamen! En weer kunnen we denken aan de lange
tussenperiode vanaf 33 AD, welke gekenmerkt werd door het bijeenbrengen
(verzamelen) van alle leden van het lichaam van Yeshua. In Romeinen 11 genoemd de volheid der Heidenen, allen verbonden met de
olijfboom die zijn wortels heeft in het Abrahamitische Verbond. Zie Romeinen
11.
Bovendien verduidelijkt die
voorafbeelding van Jozefs zonen de waarheid dat voor Yeshua's Gemeentelichaam
de dag van gunst zal sluiten vóórdat de Grote Verdrukking [de tijd van benauwdheid voor Jacob]
aanbreekt, een waarheid trouwens die ook rechtstreeks wordt onderwezen in de
Joods Christelijke Geschriften. Dus beslist eerst nádat Yeshua, de Heer, zijn
Vrouwgemeente in de
Opname heeft weggenomen.
Hoofdstuk
42
1. Ten
slotte zag Jakob dan dat er in Egypte graan was. Toen zei Jakob tot zijn zonen:
Waarom blijven jullie elkaar aankijken?
2. En
hij voegde eraan toe: Ziet, ik heb gehoord dat er in Egypte graan is. Daalt
daarheen af en koopt vandaar voor ons, opdat wij in leven blijven en niet
sterven.
3. Bijgevolg
daalden tien broers van Jozef af om koren uit Egypte te kopen.
4. Maar
Jakob zond Benjamin, Jozefs broer, niet met zijn andere broers mee, want hij
zei: Anders overkomt hem misschien een dodelijk ongeluk.
Nadat zij hun broer Jozef in de
handen van de Heidenen hadden verkocht, was hij voor zijn verwanten, zijn
jaloerse broers, zo goed als dood. In het bijzonder ook voor hun vader Jakob
die in de overtuiging leefde dat een wild dier zijn lievelingszoon had gedood.
In die ervaring voorschaduwde Jozef
de geliefde Zoon van de Vader, YHWH God, die op zijn bestemde tijd zijn Zoon
uit sjeool (het graf) verloste en hem verhoogde tot aan zijn rechterhand in de
hemel.
Na die hemelvaart en verheerlijking
is Yeshua Masjiach aangeboden als de Verlosser van de wereld, het Brood
des Levens voor een mensheid die bezig is ten onder te gaan. Precies
zoals hijzelf tevoren had verzekerd:
Ik ben het brood des levens. Wie tot mij komt, zal geen
honger meer hebben; en hij die in mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.
(Vergelijk Johannes
6).
Tijdens het huidige aeon
(wereldtijdperk) - dat van de Christelijke gemeente, Yeshua’s Gemeentelichaam -
zijn de Joden echter opzijgezet. Sinds de Eerste eeuw heeft YHWH God een volk voor zijn naam uit de Heidenen genomen. Vergelijk
Handelingen
15.
Pas na vele eeuwen van verstrooiing
onder de natiën, en nadat het volledige aantal leden van Yeshua's
Gemeentelichaam ‘ingezameld’ zal zijn, zal God opnieuw zijn aangezicht wenden
tot zijn vanouds uitverkoren volk, precies zoals werd voorzegd door Amos, de
profeet:
Ziet! De ogen van de Heer YHWH zijn op het zondige
koninkrijk, en hij zal het wis en zeker van de oppervlakte van de aardbodem
verdelgen. Niettemin zal ik het Huis van
Jakob niet geheel en al verdelgen, luidt
het woord van YHWH.
Want ziet! ik geef bevel, en ik wil het Huis van Israël
onder alle Heidenvolken schudden, net zoals men de zeef schudt, zodat er geen
steentje ter aarde valt. Door het zwaard zullen zij sterven — alle
zondaars van mijn volk, zij die zeggen: De rampspoed zal niet naderbij komen
noch tot aan ons reiken.
Op die dag zal ik de
hut van David, die vervallen is, weer oprichten, en ik zal zijn bressen herstellen. En haar puinhopen zal
ik oprichten, en ik zal haar opbouwen als in de dagen van weleer, opdat zij in
bezit mogen nemen wat er van Edom is overgebleven, en alle natiën waarover
mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van YHWH, die dit doet.
(Amos 9:8-12)
Het wereldtijdperk van de hemelse
Gemeente loopt thans nagenoeg teneinde; haar activiteit op aarde - de
Evangelieverkondiging - die YHWH God voor haar bestemde, zal binnenkort, bij
het aanbreken van de 70ste Jaarweek voor Israël, geheel voltooid zijn.
Voor de huidige mensenmaatschappij,
en met name voor Israël, zullen dan zware tijden aanbreken.
Vergelijk Twee Timotheüs, hoofdstuk
3.
Na de verwijdering van Gods heilige
geest van de aarde - als gevolg van de opname van die hemelse Gemeente - zal er
een zware tijd van geestelijke honger aanbreken. We lazen het al eerder in Amos
>> Ik zal een hongersnood in het
land zenden, geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar
naar het horen van de woorden van YHWH.
Met name in de tweede helft van die
bijzondere Jaarweek zal Israël de tijd van benauwdheid voor Jakob
ervaren (Jeremia 30), door Yeshua destijds zelf aangeduid als een weergaloos
Grote Verdrukking:
Want dit heeft YHWH gezegd: Het geluid van beving hebben wij
gehoord, angst, en er is geen vrede. Vraagt en ziet of een man baart.
Waarom dan heb ik iedere krachtige man
gezien met zijn handen op zijn lendenen als een barende vrouw, en zijn alle
aangezichten bleek geworden? Wee! Want groot is die dag, zodat geen andere
eraan gelijk is; het is de tijd van
benauwdheid voor Jakob. Maar hij zal zelfs
daaruit worden gered.
Niettemin zal YHWH God juist in die
ernstige wereldperiode zijn omgang met de Joden, de broeders van de Masjiach
naar het vlees, hervatten.
Hoe geheel juist blijkt dan ook de
voorafbeelding te zijn wat betreft Jozefs broers!
Ten eerste. Vanwege het geestelijk
vacuüm dat na de Opname van de Gemeente zal ontstaan, zal de geestelijke
hongersnood op aarde nijpend worden. Tot wie moeten de mensen, met inbegrip van
het Joodse volk, zich wenden? Voor hen is er niets anders dan het huidig
wereldbestel, afgebeeld door het land Egypte.
Voor Israël zal dat haar diepste
vernedering betekenen, afgebeeld door de tien broers die zich net als andere
mensen naar Egypte moesten begeven, waar echter 'Jozef' ontmoet zou worden; in
tegenbeeld de Hemelhoge Zoon van YHWH Elohim!
De les? Eerst vernedering om
teneinde alsnog de zegen van YHWH Elohim te ontvangen!
Bij het begin van de hongersnood
woonden ze echter in Kanaän, in een land waar geen koren was, en er wordt ons
verteld: Ze gingen graan kopen onder degenen die
reisden, want de schaarste aan voedsel was in het land Kanaän.
Er was niets in Kanaän om hen te
ondersteunen. Het zou de dood voor hen betekenen als ze zouden besluiten in dat
land te blijven. Daarom gebood Jakob zijn zonen naar Egypte te gaan en daar
koren te kopen: Opdat wij mogen leven en niet
sterven. Bijgevolg daalden tien broers van Jozef af om koren uit Egypte te
kopen.
Maar dát is nu juist de plaats
[toestand] waar profane toestanden overheersen! Vervreemd van het leven
van God, leven ze in een wereld die wordt getroffen door een geestelijke
hongersnood, in een wereld die de ziel geen voedsel verschaft; geheel
overeenkomend met de situatie en ervaringen van de
Verloren zoon in de parabel van Yeshua: En geregeld begeerde hij verzadigd te worden met de schillen
die de zwijnen aten, en niemand gaf hem [ook maar iets].
De
tien broers van Jozef daalden af om koren te kopen uit Egypte ...
Het woord "kopen" komt
niet minder dan vijf keer voor in de eerste tien verzen van dit hoofdstuk. Het
was duidelijk dat de broers niet anders in gedachte hadden dan het benodigde
voedsel te verkrijgen door het te kopen.
Iets dergelijks is voor de fysieke
mens van nature altijd diens opvatting en voor hem de natuurlijke gang van
zaken. Zijn eigen geest stijgt nooit naar het niveau alwaar men een geschenk
van God, de hemelse Vader, ontvangt. Veeleer veronderstelt hij dat hij de
goedkeuring van God moet verdienen; zijn gunst moet winnen;
zijn aanvaarding door Hem moet verdienen!
Zie 1 Korinthe 2:14-15 >>
De fysieke mens echter
aanvaardt de dingen van de geest Gods niet, want voor hem zijn ze dwaasheid en
hij kan [ze] niet te weten komen omdat [ze] geestelijk worden onderzocht. De geestelijke [mens] evenwel onderzoekt alle dingen; zelf echter wordt hij door
niemand onderzocht.
Zó immers was het ook gesteld met
Naäman toen hij naar Gods profeet ging om van zijn melaatsheid te worden
genezen.
Het was eveneens de instelling die
bij de de
Verloren zoon overheerste: Ik zal
opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik zondigde tegen de
hemel en voor jouw aangezicht, ik ben niet waard nog langer je zoon genoemd te
worden; maak mij als één van je dagloners. Dat wil zeggen, als iemand
die moest werken voor wat hij ontvangt.
En precies zó was het ook hier, bij
de tien broers van Jozef.
5. Israëls
zonen dan kwamen tegelijk met de anderen die kwamen kopen, want de hongersnood
heerste in het land Kanaän.
6. En
Jozef was de machthebber over het land. Hij was degene die aan al het volk van
de aarde verkocht. Dientengevolge kwamen Jozefs broers en bogen zich diep voor
hem met hun aangezicht ter aarde.
7. Toen
nu Jozef zijn broers zag, herkende hij hen dadelijk, maar hij maakte zich
onherkenbaar voor hen. Daarom sprak hij hun met hardheid toe en zei tot hen:
Waar komen jullie vandaan? Waarop zij zeiden: Uit het land Kanaän, om
levensmiddelen te kopen.
8. Aldus
herkende Jozef zijn broers, maar zij herkenden hem niet.
9. Onmiddellijk
herinnerde Jozef zich de dromen die hij met betrekking tot hen had gedroomd, en
hij zei verder tot hen: Jullie zijn verspieders! Jullie zijn gekomen om te zien
waar het land open en bloot ligt!
Jozef was intussen verheven om over
het gehele Huis van Farao te gaan, maar hoe konden Jakob en zijn zonen zoiets
weten; laat staan zelfs maar vermoeden!
Hetzelfde is
waar gebleken in het geval van Jakobs nakomelingen sinds de tijd dat zij hun
Masjiach verwierpen.
Om die reden zendt God hun
een werking van dwaling zodat zij geloof hechten aan de leugen, opdat allen
geoordeeld worden, zij die geen geloof stelden in de waarheid maar behagen
schepten in de ongerechtigheid, precies zoals ook het geval was met de goddeloze koning
Achab (1 Koningen 22:1-38).
In 1Kn 22:20-22 lezen we >>
En YHWH zei voorts: Wie zal Achab misleiden, dat hij optrekt
en valt bij Ramoth-Gi̱lead? …
Ten slotte trad een geest naar
voren en ging voor YHWH staan en zei: Ik zal hem misleiden. Daarop zei YHWH tot
hem: Op welke wijze? Hierop zei hij: Ik zal heengaan, en ik zal een bedrieglijke geest worden in de mond van al zijn
profeten.
Hij dan zei: Jij zult hem misleiden, en, wat meer is, je zult
als overwinnaar te voorschijn komen. Ga heen
en doe zo.
Door hun eigen schuld, omdat ze de
voorkeur gaven - en nog steeds geven - aan de leugen, weet de meerderheid van
het Joodse volk niet dat Elohim zijn Geliefde, de Heer Yeshua, uit de dood
heeft opgewekt. Door alle lange eeuwen van het christelijke tijdperk heen was
Yeshua wat hen betreft dood. Daarom is er eveneens al die tijd, een sluier over
hun hart geweest en daarom zullen ze bij het aanbreken van de
Eindtijdverdrukking nog steeds onwetend zijn wat betreft de verhoging en de
heerlijkheid van de Heer Masjiach Yeshua.
Ja, Jozef "zag" zijn
broers, zijn oog was op hen gericht, ook al herkenden zij hem niet. Evenzo -
als de vertegenwoordiger van zijn Vader - is het oog van Yeshua altijd op de
Joden gericht geweest: Want mijn ogen zijn op al
hun wegen; ze zijn niet verborgen geweest voor mijn gezicht, noch is hun
dwaling onttrokken geweest aan mijn ogen (Jr 16:17).
10. Toen
zeiden zij tot hem: Neen, mijn heer, maar uw knechten zijn gekomen om
levensmiddelen te kopen.
11. Wij
zijn allen zonen van slechts één man. Wij zijn oprechte mensen. Uw knechten
treden niet als verspieders op.
12. Maar
hij zei tot hen: Niet waar! Want jullie zijn gekomen om te zien waar het
land open en bloot ligt.
Het is waar dat Jozef nu vrij grof
met hen omging door hen streng toe te spreken, maar de hele tijd bij hun eerste
ontmoeting probeerde hij niets anders dan hun geweten wakker te schudden met
betrekking tot hun vroegere oneerlijkheid.
Merk echter hun ontkennende houding
op: We zijn betrouwbaar; uw dienaren zijn geen
spionnen.
Ze nemen nog steeds een
zelfrechtvaardige houding aan, zelfs terwijl ze voor de Heer van Egypte komen;
in dit geval Jozef die hen op de proef stelt.
Het is precies hetzelfde wanneer God
zijn werk begint in de zondige mens: Desnoods 'verwondt' Hij, om naderhand te
genezen. Door zijn geest zendt hij als het ware pijlen van overtuigingskracht
uit, dingen die de natuurlijke Adamitische mens veroordelen. En wat is meestal
het eerste antwoord van de zondaar? Hij verwerpt de beschuldigingen die tegen
hem worden ingebracht. Hij ontkent dat hij verdorven is als gevolg van zijn
Adamitische afstamming: dood in overtredingen en
zonden…, van nature kinderen des toorns, evenals de overigen…, toen óók wij doden waren in
de overtredingen (Ef 2:1-5).
Hij probeert zichzelf te
rechtvaardigen. Zelfingenomen beweert hij dat hij een waarachtig mens is!
13. Hierop
zeiden zij: Uw knechten zijn twaalf broers. Wij zijn de zonen van slechts één
man in het land Kanaän; en zie, de jongste is heden bij onze vader, terwijl de
andere er niet meer is.
14. Jozef
zei echter tot hen: Het is zoals ik tot jullie gesproken heb, toen ik
zei: Jullie zijn verspieders!
15. Hierdoor
zullen jullie getoetst worden. Zo waar Farao leeft, Jullie zullen van
hier niet weggaan, tenzij jullie jongste broer hierheen komt.
16. Stuurt
een van jullie om jullie broer te halen, terwijl jullie geboeid
blijven, opdat jullie woorden getoetst mogen worden als de waarheid
in jullie geval. En zo niet, zo waar Farao leeft, dan zijn
jullie verspieders.
Wanneer Jozef hen blijft
ondervragen, geven ze hem, stukje bij beetje, de informatie dat hun vader
twaalf zonen had. Eén van hen, de jongste, was thuis gebleven, bij zijn vader.
Van de andere zeggen zij slechts dat hij er niet
meer is.
Hoe weinig vermoedden zij dat die
gouverneur de feiten beter kende dan zijzelf!
Vervolgens gaat hij hen beproeven
jegens die andere, jongere broer, Benjamin. Hij zegt hun dat ze in de
gevangenis moeten worden gehouden terwijl één van hen naar huis terugkeert om
Benjamin met zich mee terug te brengen:
17. Daarop
stelde hij hen drie dagen lang tezamen in verzekerde bewaring.
Dit was geen onrechtvaardige actie
van Jozefs zijde; het was eigenlijk precies wat de broers verdienden. Hij wees
hen feitelijk hun juiste plaats toe, de plaats van schaamte en
veroordeling.
Naar verwachting zal YHWH Elohim
aldus ook met Yeshua's Joodse broeders van de Eindtijd handelen. Zij moeten tot
het besef worden gebracht wat hun rechtens verschuldigd is. Hun moet geleerd
worden dat ze niets anders dan straf verdienen; dat ze terecht thuishoren in de
plaats van veroordeling en schaamte.
Zij moeten vernederd worden vóórdat
ze verhoogd kunnen worden!
We zullen moeten afwachten hoe in
dat opzicht de zaken zich in de Tijd van het Einde zullen ontwikkelen, maar we
weten bijvoorbaat met zekerheid dat in de 70ste Week voor Israël het
Schriftwoord vervuld moet worden wat Daniël schreef (9:24):
Zeventig zevens zijn
vastgesteld met betrekking tot uw volk en betreffende uw heilige stad, om DE
OVERTREDING te doen eindigen.
Welke overtreding moet beëindigd
worden?
Het Hebreeuwse woord פשע staat in het enkelvoud bij
het bepaalde lidwoord: DE overtreding. Uiteraard hebben we het dan over
Israëls grote misstap met betrekking tot haar ware Masjiach, Jozefs tegenbeeld.
18. Daarna
zei Jozef op de derde dag tot hen: Doet dit en blijft in leven. Ik vrees de
God.
19. Indien jullie oprecht
zijn, laat dan één van jullie broers geboeid blijven in het huis
waar jullie in verzekerde bewaring zijn, maar de overigen
van jullie: Gaat, neemt graan voor de hongersnood in jullie huizen.
20. Dan
moeten jullie je jongste broer bij mij brengen,
opdat jullie woorden betrouwbaar bevonden mogen worden;
en jullie niet zullen sterven. Toen deden zij zo.
21. Nu
zeiden zij tot elkaar: Ongetwijfeld zijn wij schuldig met betrekking tot onze broer,
want wij zagen zijn zielsbenauwdheid, toen hij ons om mededogen smeekte, maar
wij hebben niet geluisterd. Daarom is deze benauwdheid over ons gekomen.
22. Toen
antwoordde Ruben hun en zei: Heb ik jullie niet gezegd:
Bezondigt je niet aan het kind, maar jullie hebben niet
geluisterd? En ziet, nu wordt zijn bloed beslist teruggeëist.
23. Zij
nu wisten niet dat Jozef luisterde, want er was een tolk tussen hen.
24. Dientengevolge
wendde hij zich van hen af en weende toen. Daarop keerde hij tot hen terug en
sprak tot hen en nam Simeon van hen weg en boeide hem voor hun ogen.
Door
Simeon te binden om de plaats van zijn broers in te nemen, werden zij
geconfronteerd met een voor hen nieuw principe; een beginsel overigens dat hun
tegenhangers, de Joden van de Eindtijd, zich nog altijd eigen moeten maken,
t.w. de leer van plaatsvervangend lijden voor de verzoening van zonden.
Een beginsel overigens dat nu reeds bijna twintig eeuwen binnen het ware
Christendom wordt onderwezen:
Want de liefde van de Masjiach
dringt ons, daar wij tot dit oordeel kwamen dat één voor allen stierf. Allen stierven dus. En
hij stierf voor allen, opdat de levenden niet langer voor zichzelf zouden
leven, maar voor hem die voor hen stierf en werd opgewekt (2Ko 5).
De apostel
Paulus, die deze goddelijk geïnspireerde waarheid opschreef, wist heel goed dat
Yeshua zijn ziel offerde voor de hele mensheid; een waarlijk bevrijdend offer
voor het verzoenen van zonden. En het was zijn diepe waardering voor die daad
van vervangende dood die hem voortstuwde in al zijn spirituele activiteiten.
In
Galaten 2:19-20 schreef hij eerder:
Ik ben met Masjiach aan een paal gehangen. Maar niet meer ik
leef, doch Masjiach leeft in mij. Voor zover ik nu in [het] vlees leef, leef ik in geloof jegens de Zoon van God die
mij liefhad en zichzelf voor mij overgaf.
Wij
allen, Adams afstammelingen, stierven fundamenteel met betrekking tot zonde, en
wel in de plaatsvervangende dood van Yeshua. Onze verlossing van het oordeel
over zonde kwam in die ene daad van Gods Zoon tot uitdrukking. Uiteraard
ervaren alleen degenen die echt geloof stellen in dat plaatsvervangend sterven
werkelijk het wegnemen van de straf voor zonde.
Het is
daarom een volkomen illusie van de zijde der Joden die menen dat door het onderhouden
van een steeds hogere vorm van Thorah zij bijgevolg ook een grotere mate van
heiligheid kunnen bereiken in de ogen van Elohim.
Het zou
voor hen veel beter zijn om diepe aandacht te schenken aan de goddelijk
geïnspireerde waarheden die door de profeet Jesaja werden opgetekend [in Jesaja
53] wat betreft de grootse effecten van het lijden van YHWH's meest prominente
Ebed, Yeshua de Masjiach:
Hij was veracht en werd door de mensen gemeden, een man bestemd
voor smarten en om vertrouwd te zijn met ziekte… Hij was veracht, en wij [de
Joodse voorouders in de Eerste eeuw] achtten hem
als van geen belang.
Waarlijk, onze ziekten droeg hij; en onze smarten torste hij…
Hij werd doorstoken om onze overtreding; hij werd
verbrijzeld om onze dwalingen.
De tuchtiging bedoeld voor onze vrede was op hem, en wegens
zijn wonden is er voor ons genezing gekomen. Als schapen hebben wij allen
rondgedoold; wij hebben ons ieder naar onze eigen weg gekeerd; en YHWH zelf heeft
hem de dwaling van ons allen doen ontmoeten.
Hij kreeg het zwaar te verduren, en hij liet zich kwellen;
toch placht hij zijn mond niet open te doen. Hij werd net als een schaap ter
slachting geleid; en als een ooi die voor haar scheerders stom is geworden,
placht ook hij zijn mond niet open te doen…
Wegens de
overtreding van mijn volk werd hij
dodelijk getroffen. Men zal zijn grafstede bij de goddelozen geven en bij
een Rijke in zijn dood… [Mt 27:57-60]
Maar het was YHWH die het behaagde hem te verbrijzelen…
Indien gij zijn ziel tot een schuldoffer zult stellen, zal
hij zijn nageslacht zien, zal hij dagen verlengen…
Door het kennen van hem zal de Rechtvaardige, mijn
Knecht, velen in een rechtvaardige positie brengen; en hun dwalingen zal hijzelf
torsen.
Om die reden zal ik hem een deel geven onder de velen, en
met de machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn ziel zelfs in de dood
heeft uitgestort en onder de overtreders werd geteld; en hijzelf droeg van velen
de zonde, en voor de overtreders ging hij bemiddelen.
Toen Jozef zijn broers tegen elkaar
hoorde zeggen:
Ongetwijfeld zijn wij
schuldig met betrekking tot onze broer, want wij zagen zijn zielsbenauwdheid,
toen hij ons om mededogen smeekte, maar wij hebben niet geluisterd. Daarom is
deze benauwdheid over ons gekomen.
moest hij zich afwenden. Het was
voor hem duidelijk dat YHWH God een werk in hun hart was begonnen door hen een
bewustzijn van veroordeling te geven. Maar Jozef zou zich nog niet aan hen
openbaren, want er was nog een dieper werk nodig dat meer tijd zou vergen. Toch
beloonde Elohim de wijsheid van Jozef tot dan toe door het kennelijke
zelfoordeel dat zich bij zijn broers begon te manifesteren.
25. Daarna
gaf Jozef bevel en men vulde toen hun zakken met koren. Ook moesten zij het
geld van de mannen in ieders zak terugleggen en hun mondvoorraad voor de reis
geven. Bijgevolg werd hun zo gedaan.
Waarom handelde Jozef op deze
manier? Wat was zijn beweegreden voor het betonen van deze gunst die de broers
zeker niet verdiend hadden? Kennelijk moeten we er een voorafschaduwing in zien
van de grootse waarheid die door de apostel Paulus veel later in Ef 2:8-9 werd
vastgelegd: Want door liefderijke gunst zijn
jullie geredde [mensen], door geloof;
en dat niet uit jullie, [het is]
de gave Gods; niet uit werken, opdat niet iemand zou roemen.
26. Zij dan laadden hun graan op hun ezels en gingen vandaar
op weg.
27. Toen
één zijn zak opendeed om in het nachtverblijf zijn ezel voer te geven, zag hij
prompt zijn geld, en zie, het was in de opening van zijn zak.
28. Daarop
zei hij tot zijn broers: Mijn geld is teruggegeven, en nu, ziet, het is in mijn
zak! Toen ontzonk hun de moed, zodat zij zich bevend tot elkaar wendden en
zeiden: Wat heeft God ons nu aangedaan?
29. Ten
slotte kwamen zij bij hun vader Jakob, in het land Kanaän, en zij vertelden hem
wat hun allemaal was overkomen, en zeiden:
30. De
man die de Heer van het land is, heeft ons met hardheid toegesproken, daar hij ons
hield voor mensen die het land kwamen verspieden.
31. Maar
wij zeiden tot hem: Wij zijn oprechte mensen. Wij treden niet op als
verspieders.
32. Wij
zijn twaalf broers, de zonen van onze vader. Eén is er niet meer, en de jongste
is heden bij onze vader in het land Kanaän.
33. Maar
de man die de Heer van het land is, zei tot ons: Hieraan zal ik weten
dat jullie oprecht zijn: Laat één van jullie broers bij mij
blijven. Nemen jullie vervolgens iets mee voor de hongersnood in jullie
huizen en gaat heen.
34. En brengt jullie jongste broer bij mij, opdat ik
weet dat jullie geen verspieders zijn, maar
dat jullie oprecht zijn. Jullie broer zal ik aan
jullie teruggeven, en jullie mogen zaken doen in het land. 35.
Het geschiedde dan toen zij hun zakken ledigden,
dat zie, ieders buidel met geld in zijn zak was. Zowel zij als hun vader zagen
nu hun buidels met geld, en zij werden bevreesd.
Het is waar dat er door de eeuwen
heen geen volk is geweest dat - noch enig andere natie die
- zoveel heeft geleden als de Joden. We hoeven alleen maar te denken aan de zes
miljoen van hen die zijn vermoord in de crematoria van Hitler. Niettemin zag
Elohim er altijd op toe dat zij als volk overleefden, noch
volledig assimileerden temidden van de volkeren onder wie zij in hun diaspora
situatie verbleven (Ez
20:32-38).
YHWH heeft hen gedurende al die
lange eeuwen - waarin zij afwezig waren van hun eigen land - ondersteund. Zelfs
meer dan dat! Door de dienst van zijn eigen Zoon heeft Hij ook echt voor hen
gezorgd, wat Deze trouwens ook alsnog zal doen voor zijn nu nog dwalende
Eindtijdbroers! Voor die wel zeer gekenmerkte periode in hun geschiedenis
inspireerde YHWH Jeremia om de volgende profetie vast te leggen:
En het moet geschieden op die dag, luidt het woord van YHWH
der legerscharen, dat ik het juk van hun hals zal verbreken, en hun banden zal
verscheuren, en vreemden zullen hen niet meer als knechten uitbuiten. En
zij zullen YHWH, hun God, dienen en [de tegenbeeldige] David, hun koning, die ik voor hen zal verwekken.
En wat u betreft, wees niet bevreesd, mijn knecht Jakob,
luidt het woord van YHWH, en word niet met verschrikking geslagen, Israël.
Want zie, ik red u uit verre streken en uw nageslacht uit
het land van hun gevangenschap. En Jakob zal zeker terugkeren en rust genieten
en onbezorgd zijn, en er zal niemand zijn die beving verwekt. Want ik ben met
u, luid het woord van YHWH, om u te redden. Maar ik zal een verdelging
aanrichten onder al de Heidenvolken waarheen ik u verstrooid heb. In uw geval
zal ik echter geen verdelging aanrichten. En ik zal u in de juiste mate moeten
tuchtigen, daar ik u geenszins ongestraft zal laten.
(Jr 30:8-11)
Kennelijk pas bij hun thuiskomst
ontdekten zij dat ieders buidel met geld in zijn
zak was.
Toen zij, en ook hun vader Jakob,
dát ontdekten wisten zij kennelijk met de situatie in het geheel ‘geen raad
meer’. Zij allen konden zich nog slechts bezorgd afvragen wat voor vreemde
zaken er aan de hand waren!
Maar wellicht zal ook dát gebeuren
een overeenkomstige vervulling hebben binnen het Eindtijdvolk Israël. Misschien
in de zin dat zij voor geheel onverwachte gebeurtenissen komen te staan die
niemand onder hen ook maar in het minst had kunnen voorzien!
Eén ding is echter wél duidelijk.
YHWH Elohim zal de Joodse zielen
pas gerustheid gunnen wanneer zij het moment bereiken dat zij volmondig
erkennen dat slechts Yeshua, nota bene de door hen zo lang versmade broeder,
beslist hun ware Masjiach is.
Juist met het oog daarop
veroorzaakte YHWH destijds zulke ervaringen onder de tien broers! Elk gevoel
van valse vrede diende onder hen verdreven te worden.
Evenzo, op een manier die hijzelf
zal kiezen, zal de tegenbeeldige Jozef omgaan met het ontwaakte Overblijfsel
van Israël om hun verder zelfoordeel en herstel aan te moedigen. Hun Thorah,
met zijn strikte voorschriften en eisen, hoewel in staat de zonden van mensen
bloot te leggen, zal hen nooit tot berouw en ommekeer leiden. Nee, de gang van
zaken die succesvol zal blijken te zijn, wordt beschreven in Romeinen 2: 3-4,
waar de Jood Paulus (Saul van Benjamin) een denkbeeldig polemisch gesprek voert
met een hooghartige landgenoot wie het totaal ontgaat dat hij, net als alle
andere Adamieten, in een berouwvolle stemming tot Elohim dient te naderen >>
Denk jij soms, o mens, die hen oordeelt die zulke dingen
beoefenen, en ze zelf doet, dat jij aan het oordeel van God zult ontkomen? Of
veracht je de rijkdom van zijn vriendelijkheid, geduld en lankmoedigheid, terwijl je niet weet dat de mildheid van God je tot berouw
wil leiden?
36. Toen
riep hun vader Jakob uit tot hen: Mij hebben jullie van kinderen beroofd!
Jozef is er niet meer en Simeon is er niet meer, en Benjamin zullen
jullie nog wegnemen! Op mij is dit allemaal neergekomen! 37. Maar Ruben zei tot zijn vader: Mijn eigen twee zonen moogt
gij ter dood brengen indien ik hem niet bij u terugbreng. Geef hem onder mijn
hoede, en ík zal hem u teruggeven.
38. Hij
zei echter: Mijn zoon zal niet met jullie afdalen, want zijn broer is dood en
hij is alleen overgebleven. Indien hem een dodelijk ongeluk overkomt op de weg
die jullie zouden gaan, dan zouden jullie beslist mijn grijze haren
met droefheid in Sjeool doen neerdalen.
We kunnen ons
gemakkelijk voorstellen waarom Jakob uiting gaf aan zijn diepe bezorgdheid,
aangezien hij door al het gebeuren erg verontrust was geraakt. Hij beschuldigt
zijn zonen dat ze hem van Jozef hadden beroofd - wat overigens méér waar was
dan door hem zelfs maar vermoed kon worden - maar ook van Simeon, en dat ze
zowaar nu ook nog Benjamin met hen willen meenemen.
"Alles en
iedereen is tegen mij", roept Jakob in zijn wanhoop uit. Hoe kon hij op
dat moment ook maar enig idee hebben op welke wijze al die gebeurtenissen
geweldig voor hem zouden gaan uitwerken!
In dit alles worden beslist lessen
gevonden voor het berouwvolle Joodse Eindtijdoverblijfsel. In de Romeinenbrief
lezen we namelijk ook het volgende: Wij nu weten
dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen die
naar [zijn] voornemen geroepenen
zijn. Uiteraard doelde de apostel in die passage in het bijzonder
op de leden van Yeshua’s Gemeentelichaam, maar naar we mogen aannemen dat het
ook hier om een veel verder reikend beginsel gaat. Allen die in groot
geloofsvertrouwen naar God opzien zullen beslist veilig bij Hem zijn.
Overigens
stelt Ruben nog aan Jakob voor dat hij alle verantwoordelijkheid voor het
welzijn van Benjamin op zich zal nemen. Als zekerheid biedt hij Jakob de levens
van zijn eigen twee zonen aan. Maar dat aanbod was eigenlijk niets anders dan
gedachteloze dwaasheid. Als Benjamin van Jakob werd weggenomen, zou dan de dood
van zijn twee kleinzonen hem tot troost kunnen dienen?
Daarom weigert
Jakob botweg, zeggend dat zijn zoon niet met hen mee zal gaan naar Egypte, uit
angst dat iets Benjamin zou kunnen overkomen. Want in dat geval zou dat bij
Jakob zo'n verdriet veroorzaken dat het tot zijn eigen dood zou leiden.
Maar uiteindelijk is
er ook hier sprake van een diepere betekenis. Zonder het Benjamin-overblijfsel
zou Israël (Jakob), als Elohims uitverkoren volk ophouden te bestaan!
Zie voor
toelichting op die leerstellige zekerheid de studie Esther,
zij die zich verborgen hield.
Met name onder
het onderkopje Koning
Saul en Agag (Amalek).
Hoofdstuk 43
1. En
de hongersnood was zwaar in het land.
2. Nu
geschiedde het dat zodra zij het graan dat zij uit Egypte hadden meegebracht,
helemaal hadden opgegeten, hun vader voorts tot hen zei: Gaat terug, koopt ons
wat voedsel.
3. Toen
zei Juda tot hem: De man heeft ons uitdrukkelijk betuigd en gezegd: Jullie
mogen mijn aangezicht niet weer zien, tenzij jullie broer bij
jullie is.
4. Indien
gij onze broer met ons zendt, zijn wij bereid af te dalen en voedsel voor u te
kopen.
5. Maar
indien gij hem niet zendt, zullen wij niet afdalen, want waarlijk, de man heeft
ons gezegd: Jullie mogen mijn aangezicht niet weer zien,
tenzij jullie broer bij jullie is.
6. En
Israël riep uit: Waarom moesten jullie mij kwaad berokkenen door de man te
vertellen dat jullie nog een broer hadden?
7. Hierop
zeiden zij: De man informeerde rechtstreeks naar ons en onze bloedverwanten, en
zei: Leeft jullie vader nog? Hebben jullie nog een broer? En wij
hebben het hem toen overeenkomstig deze feiten verteld. Hoe konden wij nu weten
dat hij zou zeggen: Brengt jullie broer mee?
8. Tenslotte
zei Juda tot zijn vader Israël: Zend de jongen met mij mee, opdat wij kunnen opstaan
en gaan en opdat wij in leven mogen blijven en niet sterven, zowel wij als gij
en onze kleine kinderen.
9. Ik
zal borg voor hem staan. Van mijn hand moogt gij de straf voor hem eisen.
Indien ik hem niet bij u breng en vóór u stel, dan zal ik voor altijd tegen u
gezondigd hebben.
10. Maar
hadden wij niet zo getalmd, dan zouden wij nu al tweemaal heen en terug zijn
geweest.
11. Derhalve
zei hun vader Israël tot hen: Indien het zo gesteld is, doet dan dit: Neemt de
voortreffelijkste producten van het land in jullie zakken en brengt
ze de man als geschenk: Wat balsem, en wat honing, ladanum en harsrijke schors,
pistaches en amandelen.
12. Neemt
ook dubbel geld in jullie hand; en het geld dat in de opening
van jullie zakken werd teruggegeven, moeten jullie in jullie hand
terugbrengen. Misschien was het een vergissing.
13. En
neemt jullie broer en staat op, gaat terug naar de man.
14. En
mag God de Almachtige geven dat jullie medelijden vinden voor het
aangezicht van de man, opdat hij jullie beslist jullie andere
broer en Benjamin vrijlaat. Maar ik, ingeval ik van kinderen beroofd moet
worden, dan zal ik van hen beroofd zijn!
15. Bijgevolg
namen de mannen dit geschenk, en zij namen dubbel geld in hun hand, benevens
Benjamin. Toen stonden zij op en daalden af naar Egypte en kwamen voor Jozef te
staan.
Slechts vanwege de druk van
"zware tijden" stemt Jakob er uiteindelijk in toe dat Benjamin mee
reist naar Egypte, samen met zijn andere zonen. Niettemin tracht hij bij
voorbaat al het mogelijke te doen om de gouverneur van Egypte gunstig te
stemmen ten opzichte van hen. Hij meent dat te moeten doen door een uitgebreid
geschenk van balsem, honing, ladanum, harsrijke
schors, pistaches en amandelen mee
te sturen.
Evenzo zullen de Joden zelfs in de
periode van de Grote Verdrukking nog steeds geneigd zijn de gunst
van Elohim te zoeken door ijverige Thorah-onderhouding en een daarmee gepaard
gaande wettische geest aan de dag te leggen.
Aan de Galatische christenen met
een Thorah-achtergrond zag Saul van Benjamin zich ook al genoodzaakt te
schrijven:
O, onverstandige Galaten, wie betoverde jullie, voor wier
ogen Yeshua Masjiach als een aan een paal gehangene werd getekend? Dit alleen
wil ik van jullie te weten komen: Ontvingen jullie de geest ten gevolge van
werken der Wet of wegens gelovig horen?
Zijn jullie zó onverstandig? Na in geest begonnen te zijn
worden jullie nu voltooid in vlees? Ondervonden jullie zulke grote dingen
tevergeefs? Indien waarlijk ook tevergeefs!
Hij dan die jullie de geest verleent en die in jullie
krachtige werken teweeg brengt, [is dat]
ten gevolge van werken der Wet of wegens gelovig horen? Evenals Abraham geloof stelde in God en het hem tot
rechtvaardigheid werd gerekend.
Jullie weten heus wel: Zij die uit geloof [zijn], díe zijn zonen van Abraham.
Abraham stelde geloof in Elohim
toen Die de patriarch verzekerde - hoewel op dat moment nog steeds kinderloos -
dat voor hem een zoon als zijn erfgenaam zou worden geboren; en ook dat zijn
nakomelingen [zaad] net zo talrijk zouden worden als de sterren aan de hemel.
Wat bij YHWH Elohim verdienstelijk bleek te zijn waren niet Abrahams
‘vermeende’ werken, maar zijn onvoorwaardelijk geloof. En dat was des temeer
het geval omdat zijn geloofsvertrouwen in feite tegen
alle hoop inging (Genesis 15).
Zoals we eerder uit Romeinen 2
citeerden >> Of veracht je de rijkdom van
zijn vriendelijkheid, geduld en lankmoedigheid, terwijl je niet weet dat de
mildheid van God je tot berouw wil leiden?
Hoe weinig kenden de broers Jozef!
Wat moest hij als gouverneur over heel Egypte eigenlijk met hun geschenken!
16. Toen
Jozef Benjamin bij hen zag, zei hij terstond tot de man die over zijn Huis
ging: Breng de mannen naar het huis en slacht dieren en tref voorbereidingen,
want de mannen dienen vanmiddag bij mij te eten.
17. Onmiddellijk
deed de man juist zoals Jozef gezegd had. De man bracht de mannen dus naar
Jozefs huis.
18. Maar
de mannen werden bevreesd, omdat zij naar Jozefs huis waren gebracht, en zij
zeiden nu: Het is vanwege het geld dat in het begin met ons terugging in onze
zakken, dat wij hierheen worden gebracht, opdat zij ons kunnen overrompelen en
aanvallen en ons tot slaven kunnen nemen met onze ezels!
19. Derhalve
traden zij toe op de man die over Jozefs huis ging en spraken tot hem aan de
ingang van het huis,
20. en
zij zeiden: Neem ons niet kwalijk, mijn heer! Wij zijn inderdaad in het begin
hierheen gekomen om voedsel te kopen.
21. Maar
nu gebeurde het dat toen wij in het nachtverblijf kwamen en vervolgens onze
zakken opendeden, zie, daar was ieders geld in de opening van zijn zak, ons
geld naar het volle gewicht. Wij zouden het daarom graag met onze eigen handen
teruggeven.
22. En
wij hebben meer geld in onze handen meegenomen om voedsel te kopen. Wij weten
beslist niet wie ons geld in onze zakken gelegd heeft.
23. Toen
zei hij: Het is wel in orde met jullie. Weest niet bevreesd.
Jullie God en de God van jullie vader heeft jullie een
schat in jullie zakken gegeven. Jullie geld is eerst bij mij
gekomen. Daarna bracht hij Simeon bij hen.
De broers zagen niet alleen Jozefs
aangezicht, maar zij werden ook tot zijn favoriete gasten gemaakt. Maar bij hen
wekte die vriendelijkheid en genadige behandeling slechts angst en achterdocht
>> Zij zijn eropuit ons te overrompelen om ons tot slaven te kunnen
nemen; met onze ezels!
Dat nu is wat genade teweegbrengt
bij degenen die slechts willen dat zaken op een wettische grondslag worden
geregeld!
Ten diepste vreesden zij dat Jozef
hun een dergelijke vriendelijkheid slechts betoonde met een verkeerd motief:
Een voorwendsel vinden om alles wat zij hadden te stelen. Hoe weinig kenden zij
Jozefs hart!
Evenzo zullen veel Joden in de
Eindtijd achterdochtig reageren op de genade die Elohim hun in Masjiach Yeshua
zal willen betonen.
24. Vervolgens
bracht de man hen in Jozefs huis en gaf water opdat hun voeten gewassen konden
worden, en hij gaf voer voor hun ezels.
25. Daarop
maakten zij het geschenk gereed voor Jozefs komst op de middag, want zij hadden
gehoord dat zij aldaar brood zouden eten.
26. Toen
Jozef nu het huis binnenkwam, brachten zij voorts het geschenk dat in hun hand
was, tot hem in het huis en wierpen zich voor hem ter aarde neer.
27. Hierna
informeerde hij of zij het goed maakten en zei: Maakt jullie vader,
de bejaarde man over wie jullie spraken, het goed? Leeft hij nog?
28. Waarop
zij zeiden: Uw knecht, onze vader, maakt het goed. Hij leeft nog. Toen bogen
zij zich en wierpen zich neer.
Voordat ze in Jozefs huis gingen
eten, benaderden de broers eerst de man die over zijn huis ging om hem toch
maar vooral te laten weten dat zij na hun vertrek bij hun eerste bezoek, en
nadat zij al een afstand hadden afgelegd, in hun zakken het geld hadden ontdekt
dat zij juist hadden meegebracht om graan te kopen.
Geheel onbekend met het feit hoe
het geld daarin was terechtgekomen, verzekeren zij hem nu dat ze hem dat geld
graag terug willen geven, tezamen met het geld om verdere voorzieningen te
kopen.
Het
is in orde met jullie, antwoordde de man vriendelijk, hen
omtrent die zaak geruststellend.
Ze moesten slechts hun God, de God
van hun vader, bedanken; hen voorts uit de droom helpend door hun te vertellen:
Jullie geld kwam eerst bij mij.
En dat was waar: Hij had het ontvangen; maar… geen verdere details over het hoe,
wat en waarom! Daarop bracht hij Simeon bij hen
terug.
Alle mogelijke vriendelijkheid werd
hun betoond om zich maar gerust te voelen, zelfs tot aan het voeden van hun
ezels toe.
Op die typologische wijze werd hun
de goddelijke waarheid ingeprent dat Gods verlossing tot de mens komt in een
goedheid die onverdiend is. De mens wordt gered op grond van onverdiende
goedheid; gewoonlijk aangeduid met de term GENADE. Dus in het geheel niet
op grond van vermeende verdienstelijke werken. God komt in onverdiende goedheid
tot de mens. Hij wordt gered door genade, niet door verdienstelijke werken; een
waarheid overigens welke degenen die geneigd zijn tot legalisme, nog moeten
leren; vooral het Joodse volk.
Toen ze hoorden dat Jozef met hen
zou eten, maakten zij het geschenk gereed dat ze voor hem hadden meegebracht.
Toen hij binnenkwam, gaven ze het aan hem en wierpen zich voor hem neer ter
aarde.
Hoe weinig kenden deze mannen
Jozef! Wat moest hij, nota bene gouverneur over heel Egypte, aan met hun
geschenken! Evenzo, hoe weinig weet de niet wedergeboren mens van Gods genade
die hij ons betoont in zijn Messiaanse Zoon!
Jozef evenwel gaf zijn broers een voorproefje
van een dergelijke onverdiende genade; naar hij had bevolen: Deze mannen zullen 's middags met mij dineren
(vers 16). Vergelijk de parabel die Yeshua zelf sprak, volgens Lukas 14
>>
Een zeker mens rechtte een groot avondmaal aan en nodigde velen.
En hij zond zijn slaaf uit op het uur van het avondmaal om tot de genodigden te
zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed. En allen begonnen zich eenparig
te verontschuldigen.
Toen YHWH God ten tijde van de
Exodus de Israëlieten verkoos om zijn eigen volk te zijn, en Hij hen binnen een
verbond met zichzelf bracht, ontvingen zij in principe een invitatie voor een
plaats in het Messiaanse Rijk. Als het natuurlijke zaad van Abraham was YHWH
bereid om hen tot een koninkrijk van priesters te maken, in die positie in
staat om tot een zegen te worden voor alle andere naties, de
Heidenvolkeren.
Met de komst van Yeshua nam het
Messiaanse tijdperk een aanvang; de beoogde koning was toen immers in hun
midden aanwezig. En als de meest prominente dienaar van YHWH herinnerde hij
zijn Joodse broeders aan de oorspronkelijke uitnodiging. Bij de Sinaï hadden ze
de uitnodiging unaniem aanvaard: Alles wat YHWH
heeft gesproken, zijn wij bereid te doen (Ex 19:3-8).
Dat historische feit zou een
eventuele weigering - met de beoogde koning in hun midden - tot een vorm van
ongekende grofheid maken jegens hun hemelse Gastheer. Niettemin bleek in de
Eerste eeuw een dergelijke onbeleefde houding exact datgene te zijn wat Yeshua
ondervond van de zijde van zijn eigen Joodse familieleden, onmiddellijk nadat
hij in hun midden was gearriveerd.
In de Messiaanse kwestie brachten
zij zichzelf in koor in dezelfde positie als de genodigden in de parabel: Zij
lieten zich verontschuldigen op grond van betekenisloze excuses.
29. Toen
hij zijn ogen opsloeg en zijn broer Benjamin zag, de zoon van zijn moeder, zei
hij verder: Is dit jullie jongste broer, over
wie jullie tot mij gesproken hebben? En hij voegde eraan toe: Moge
God je zijn gunst betonen, mijn zoon.
30. Jozef
was nu gehaast, want zijn innerlijke gevoelens werden opgewekt jegens zijn
broer, zodat hij [een plaats] zocht om
te wenen, en hij ging een binnenkamer in en barstte daar in tranen uit.
31. Daarna
waste hij zijn gezicht en kwam naar buiten en bedwong zich en zei: Dient de
maaltijd op.
32. Toen
diende men voor hem afzonderlijk op en voor hen afzonderlijk en voor de
Egyptenaren die met hem aten afzonderlijk; want de Egyptenaren konden geen
maaltijd gebruiken met de Hebreeën, omdat dit iets verfoeilijks is voor de Egyptenaren.
33. En
zij zaten vóór hem, de eerstgeborene naar zijn eerstgeboorterecht en de
jongste naar zijn jeugd; en de mannen bleven elkaar verbaasd aankijken.
34. En
hij liet hun al maar porties van voor zijn aangezicht brengen, maar Benjamins
portie maakte hij wel vijfmaal zo groot als de porties van alle anderen. Zo
bleven zij feestmaal houden en volop met hem drinken.
Vanzelfsprekend was Jozef zeer
benieuwd om iets meer te vernemen over hun vader; leefde hij nog? Ja, vertellen
ze hem, hun vader leefde nog. En ja, hij verkeerde ook nog in redelijk goede
gezondheid.
Bezien vanuit typologisch
gezichtspunt vertelt dit ons dat tijdens de Grote Verdrukking de leden van het
Joodse overblijfsel ertoe gebracht zullen worden met hun gedachten stil te staan
bij de aard van hun relatie met YHWH, de levende God.
Wederom bogen de broers hun hoofd
in verering van Jozef, niet wetend dat hij de broer was die zij ooit hadden
verworpen. In tegenbeeld >> In de Eindtijd zal Gods levende Zoon zich al
met Israël bezig houden zonder dat zijzelf daarvan ook maar enig besef zullen
hebben. De Joden zullen zich voor een periode niet realiseren dat hij, die zich
bezig houdt met hun zieleroerselen, dezelfde is als Degene die zij ooit
verwierpen. Israël moet alsnog leren dat er een onbreekbaar verband bestaat
tussen een regerende Messias en een (eens) lijdende Messias.
Benjamin, echter, de jongere zoon
van Rachel is van vitaal belang voor Jozef, in veel meer opzichten dan de
broers zich ook maar in het minst konden voorstellen. Want hoe konden zij ooit
bedenken dat hij, Jakobs jongste zoon, als een voorafbeelding diende van het
Joodse Eindtijd overblijfsel dat zo vaak wordt aangekondigd in Gods profetisch woord, zoals in Jesaja 10:20-25
>>
En het moet
geschieden op die dag dat de Rest van Israël, en zij die ontkomen van het Huis
van Jakob, nooit meer zullen steunen op Degene die hen sloeg, maar in waarheid
zullen steunen op YHWH, de Heilige Israëls, in waarachtigheid.
Slechts een Rest zal
terugkeren, het Overblijfsel van Jakob, tot de Sterke God. Want al zou uw volk,
o Israël, als de zandkorrels der zee blijken te zijn, slechts een Rest
onder hen zal terugkeren. Een verdelging is vast besloten, overvloeiend van
gerechtigheid.
Want een verdelging
en een strenge beslissing zal de Heer, YHWH der legerscharen, voltrekken in het
midden van het gehele land.
Daarom heeft de
Heer, YHWH der legerscharen, dit gezegd: Wees niet bevreesd, o mijn volk
dat in Sion woont, wegens de Assyriër, die jullie slaat met de stok en zijn
roede tegen jullie opheft, zoals in Egypte geschiedde. Want nog een zeer korte
tijd — en dan is de gramschap teneinde, en mijn toorn zal zich richten op
hún vernietiging!
Het Benjaminoverblijfsel werd ook
tevoren afgebeeld door Hadassah (Esther).
Zie de studie Esther
zij die zich verborg.
Vanuit het Estherverhaal is op vele
manieren duidelijk dat Mordekai in antitype Masjiach Yeshua vertegenwoordigt.
Mordekai is immers degene die Esther voortdurend stuurt; een opvallende
voorafbeelding hoe Gods geest in de Eindtijd het Estheroverblijfsel zal
voortleiden door Yeshua Masjiach, in die setting de tegenbeeldige Mordekai.
Esther 10:3 is trouwens ook zeer
onthullend. Daar lezen we over de grootheid waartoe de koning Mordekai verhief:
Want de Jood Mordekai was de tweede in rang, volgend op
koning Ahasveros, en was groot onder de Joden en goedgekeurd door het grote
aantal van zijn broeders, terwijl hij voor het welzijn van zijn volk werkte en
vrede sprak tot heel hun nageslacht.
Zoals Jozef, afbeeldend Masjiach
Yeshua, direct na Farao kwam, was iets soortgelijks het geval met Mordekai. Ook
vernemen we dat Mordekai na zijn moedig optreden werd aanvaard en geliefd door
zijn Joodse broeders.
Een en ander leidt tot de conclusie
dat ook Yeshua uiteindelijk van harte zal worden aanvaard door de gelovigen
onder YHWHs oude Godsvolk.
Vandaar dat we Jozef tot Benjamin
horen zeggen >> Moge God je zijn gunst betonen, mijn zoon.
Het zien van zijn broer bracht
echter zo'n golf van emotie bij hem teweeg dat hij hen onmiddellijk moest
verlaten. We kunnen dit best begrijpen, want hij had Benjamin ongeveer 22 jaar
niet meer gezien. Na die emotie keerde hij terug tot zijn normale
zelfbeheersing, waste zijn gezicht en verscheen weer, maar nu om met zijn
broers een maal te gebruiken.
Maar zelfs in het huis werd zorgvuldig een zekere scheiding tussen hen
gehandhaafd. Jozef at afzonderlijk, de Egyptische dienaren zelf en ook de
broers.
Daarmee worden we herinnerd aan het feit dat de Heer Yeshua zich bevindt
in de door God zelf aan hem geschonken unieke positie waarvan Paulus getuigde
in onder meer Ef 1:10 >> Hij heeft ons namelijk het geheimenis van zijn wil bekend
gemaakt, naar zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen in hem,
voor een huishoudelijk
bestuur van de volheid der tijden, om alle dingen onder één Hoofd samen te
brengen in de Masjiach; de dingen met betrekking tot de hemelen en de dingen op
de aarde.
De broers waren verbaasd toen ze
vaststelden dat zij aan tafel geplaatst waren in de volgorde van hun
leeftijden. Evenzo zal Israël zich verbazen wanneer zij ontdekken dat de Heer
Yeshua hen net zo goed kent als zij zichzelf. In feite zelfs beter dan zij
zichzelf kennen.
Maar toen ze werden bediend, kreeg
- minstens even bijzonder - Benjamin vijf keer zoveel als alle anderen.
Daardoor werd hun ingeprent dat een jongere broer meer erkenning kon krijgen
dan zij die ouder waren.
Eerder, in een niet zover verleden,
hadden zijzelf een jongere broer afgewezen, terwijl - wat zij uiteraard niet
konden weten - beide jongere broers (Jozef en Benjamin) betekenisvolle typen
waren; respectievelijk van de Heer Yeshua en van het Eindtijd Overblijfsel.
De speciale gunst die Jozef aan Benjamin
verleende, was bedoeld om de broers in te prenten dat YHWH Elohim - verre van
een jongere broer te verachten - hem daarentegen een ereplaats toekent.
Niet zelden
kijken ouderen neer op iemand die jonger is, maar YHWH Elohim blijkt ook in
zulke situaties anders van gedachten te zijn: Want jullie gedachten zijn niet mijn
gedachten, noch zijn jullie wegen mijn wegen (Jesaja 55).
Volgens
natuurlijke geboorte was de Heer Yeshua een jongere broer in Israël. Bijgevolg
moest ook in dat opzicht de trots der ouderen getemperd worden!
De laatste zin (in vers 34) van dit
hoofdstuk (43) - Zo bleven zij feestmaal houden en volop met
hem drinken - kan ook als volgt worden gelezen:
Aldus
bleven ze volledig met hem feesten en drinken.
Of: Aldus
feestten en dronken zij vrijelijk met hem.
Of: En
zij dronken en waren vrolijk met hem.
Of zelfs: Aldus
aten en dronken zij met Jozef totdat ze dronken waren.
Naar
aanleiding van de laatste geopperde mogelijkheid schreef Arthur Pink als
commentaar:
“Ah,
wat is de mens! Er was nog niets over zonde verteld. Nog geen juiste relatie
was tot stand gebracht. Niettemin konden ze 'vrolijk' zijn.
Een
oppervlakkige waarnemer zou geconcludeerd kunnen hebben dat alles nu wel in
orde was. Het herinnert ons aan de steenachtige grond in de parabel van de
zaaier: Die
op de rotsachtige plekken is gezaaid, dat is hij die het woord hoort en het
terstond met vreugde aanvaardt. Hij heeft echter geen wortel in zich, maar
blijft een tijdlang, en nadat er wegens het woord verdrukking of vervolging is
ontstaan, wordt hij terstond tot struikelen gebracht.
Gods
reddende werk gaat veel dieper dan het voortbrengen van vluchtige emoties”.
Hoofdstuk 44
1. Later gebood hij de man die over zijn huis
ging en zei: Vul de zakken van de mannen met voedsel, zoveel zij kunnen
dragen, en leg het geld van ieder in de opening van zijn zak.
2. Maar mijn beker, de zilveren beker, moet gij
in de opening van de zak van de jongste leggen, met het geld voor zijn graan.
Hij dan deed naar het woord van Jozef, dat hij gesproken had.
3. De morgen was aangelicht toen de mannen
werden heengezonden, zowel zij als hun ezels.
4. Zij gingen de stad uit. Zij waren nog niet
ver gekomen, toen Jozef tot de man die over zijn huis ging, zei: Sta op! Jaag
de mannen na, en gij moet hen inhalen en tot hen zeggen: Waarom hebben
jullie kwaad voor goed vergolden?
5. Is dit niet het voorwerp waaruit mijn
meester drinkt en waarvan hij zich met grote bedrevenheid bedient om voortekens
te lezen? Het is een slechte daad die jullie bedreven hebben.
6. Tenslotte haalde hij hen in en sprak deze
woorden tot hen.
7. Maar zij zeiden tot hem: Waarom spreekt mijn
heer met zulke woorden? Het is ondenkbaar dat uw knechten zo iets zouden
doen.
8. Zie, het geld dat wij in de opening van onze
zakken vonden, hebben wij u uit het land Kanaän teruggebracht. Hoe zouden wij
dan zilver of goud uit het huis van uw meester kunnen stelen?
9. Laat degene van uw slaven bij wie hij gevonden
moge worden, sterven en laat ook ons slaven worden van mijn meester.
10. Hij dan zei: Laat het nu precies zo zijn,
naar jullie woorden. Degene bij wie hij gevonden moge worden, zal dus
mijn slaaf worden, maar jullie zullen onschuldig zijn gebleken.
11. Daarop zette ieder van hen vlug zijn zak op
de grond neer en ieder opende zijn eigen zak.
12. Vervolgens stelde hij een zorgvuldig
onderzoek in. Hij begon bij de oudste en eindigde bij de jongste. Ten slotte
werd de beker in Benjamins zak gevonden.
13. Toen scheurden zij hun mantels en ieder
tilde zijn lading weer op zijn ezel en zij keerden terug naar de stad.
14. Zo kwamen Juda en zijn broers in Jozefs
huis, en hij was daar nog; en zij vielen voorts voor hem ter aarde.
15. Jozef zei nu tot hen: Wat is dat voor een
daad die jullie bedreven hebben? Wisten jullie niet dat een man
als ik bedreven is in het lezen van voortekens?
Inderdaad, hun
opluchting en vrolijkheid aan Jozefs tafel bleken beide van korte duur te zijn
geweest. Eerder dan ze zich hadden kunnen voorstellen was hun oppervlakkige
vrede verstoord. Jozef had de man van zijn huis bevolen hen in te halen en hen
te beschuldigen van het feit dat zij goed met kwaad hadden vergolden door het
stelen van Jozefs zilveren beker. De broers moesten kennelijk tot het uiterste
geschokt worden en diep geraakt in hun geweten! En inderdaad was het precies
dát wat er gebeurde.
Vanuit hun standpunt
bezien, kunnen we gemakkelijk begrijpen dat ze verontwaardigd waren over de
beschuldiging. Maar in hun zelfvertrouwen gingen ze wel heel ver; gevaarlijk
ver, door te verzekeren dat, als iemand van hen zou worden aangetroffen in het
bezit van de beker, hij zou moeten sterven en de overigen Jozefs slaven zouden
moeten worden!
De man die
over Jozefs Huis ging verklaarde zich akkoord met hun verzekering, maar bleek
toch ook veel milder te zijn in zijn antwoord aan hen. Uiteraard had Jozef hem
zorgvuldig geïnstrueerd zoals hij trouwens ook had gedaan bij al de vorige
ontmoetingen met de broers.
Daarom kan
deze speciale man - hij die voortdurend als Jozefs verlengstuk fungeerde - heel
goed Gods geest, zijn werkzame kracht typeren, precies zoals trouwens ook het
geval was met Abrahams dienaar Eliëzer die naar Charan werd gestuurd met de
missie om een vrouw te vinden voor zijn zoon Isaäk (commentaar
op Gn 24:10).
Zie ook de gematriastudie >> Genesis
44/45 – Jozef en zijn broers.
En vergelijk
Johannes 16:12-15, waar we Yeshua tegen zijn leerlingen horen zeggen:
Nog veel dingen heb ik jullie te zeggen,
maar jullie kunnen ze op het ogenblik niet dragen. Wanneer die [de door hem al genoemde Helper] echter
gekomen is, de geest der waarheid,
zal hij jullie in alle waarheid leiden, want hij zal niet uit
zichzelf spreken, maar zal spreken al wat hij hoort en jullie de
komende dingen bekendmaken. Die zal mij verheerlijken, want hij zal van het mijne ontvangen en het jullie
bekendmaken. Alles wat de Vader heeft, is van mij. Dáárom heb ik gezegd dat hij
van het mijne ontvangt en [het]
jullie bekendmaakt.
Dus deze man - geheel verkerend
onder Jozefs leiding - was toch heel wat milder dan de broers zelf. Hij zegt
tot hen dat de schuldige als een slaaf van zijn Meester (Jozef) zou worden
gehouden en dat de anderen vrij konden terugkeren naar Kanaän.
Wat een schok voor hen allen toen
Jozefs beker in Benjamins zak werd gevonden! Wat een traumatische ervaring ook
voor Benjamin die uiteraard voor zichzelf heel goed wist onschuldig te zijn!
Vanzelfsprekend begrepen de broers
dat zij Benjamin onder deze omstandigheden niet alleen konden laten en zelf
teruggaan naar huis.
Zeer bezwaard van hart keerden ze
dan ook terug naar de stad, waar Jozef nog steeds in zijn huis verbleef.
Nogmaals buigen zij zich voor hem neer, maar ook hij confronteert hen met
dezelfde beschuldiging: Wat is dat voor een daad die zij begaan hebben? Wisten
zij dan niet dat een man zoals hij bedreven was in het lezen van voortekens.
Op dit punt moeten de broers hebben
begrepen dat de God van hun vader Jakob tegen hen was, in die zin dat hij al
hun zogenaamde trouw en oprechtheid van de hand wees. Tot op dit moment hadden
ze nog steeds de ware feiten in ongerechtigheid ten onder gehouden, zoals
ook Saul van Benjamin [de apostel Paulus] zoveel later zou schrijven over
mensen die de ware feiten over Elohim en zijn schepping ontkennen:
Zijn onzichtbare hoedanigheden worden immers sinds de
schepping der wereld met het verstand duidelijk onderscheiden uit zijn werken,
namelijk zijn eeuwige kracht én goddelijkheid, zodat zij niet te
verontschuldigen zijn (Romeinen
1:18-20).
16. Hierop riep Juda uit: Wat kunnen wij tot
mijn meester zeggen? Wat kunnen wij spreken? En hoe kunnen wij bewijzen dat wij
rechtvaardig zijn? De God heeft de dwaling van uw slaven ontdekt. Zie, wij zijn
slaven van mijn meester, zowel wij als degene in wiens hand de beker werd
gevonden!
17. Hij zei echter: Het is voor mij ondenkbaar
dat te doen! De man in wiens hand de beker werd gevonden, die zal mijn slaaf
worden. Wat de overigen van jullie betreft, trekt in vrede
naar jullie vader op.
18. Nu trad Juda op hem toe en zei: Ik bid u,
mijn meester, laat uw slaaf alstublieft een woord ten aanhoren van mijn meester
spreken, en laat uw toorn niet tegen uw slaaf ontbranden, want gij zijt gelijk
aan Farao.
Het is niet Ruben, de oudste, die
namens de broers zich tot Jozef richt, maar Yehuda (Juda), degene die ook
oorspronkelijk de leiding had genomen in de verkoop van Jozef als slaaf. Hij
pleit voor geen enkel onderscheid maar ook. Hoewel hij zich niet persoonlijk
schuldig had gemaakt aan het stelen van de beker, realiseert hij zich nu dat
God hem op deze manier confronteert met hun eerdere schuld bij de verkoop van
Jozef.
Hij zegt daarom tegen de
gouverneur: De God heeft de ongerechtigheid van uw
dienaren ontdekt.
In feite veroordeelt hij Benjamin
niet, noch rechtvaardigt hij zichzelf. Daarentegen neemt hij zijn plaats in bij
Benjamin en zijn broers in een bereidheid om de eventuele slavernij bij Jozef
te aanvaarden.
Jozef antwoordt echter dat hij niet
eist dat de broers zijn slaven worden. Slechts Benjamin zal hij als slaaf
houden. Het wordt de overige broers toegestaan naar hun vader terug te keren.
Uiteraard was Jozef goed op de
hoogte van de genegenheid van zijn vader voor Benjamin; en eveneens dat de vermelding
van hun vader voldoende was om het verlangen van de broers om zonder hem terug
te keren teniet werd gedaan. Vooral Juda had zich borg gesteld voor Benjamin,
dus bevond hij zich in een zeer hachelijke situatie. Wat zou hij nu anders
kunnen doen dan bij de gouverneur pleiten voor het betonen van barmhartige
consideratie?
In de
Profeten treffen we diverse opvallende tekstdelen aan die licht werpen op de
tegenbeeldige betekenis van dit punt:
Ezechiël
20:42-43 >> En jullie zullen moeten weten dat
ik YHWH ben, wanneer ik jullie op Israëls bodem breng, naar het land
waarvoor ik mijn hand [in een eed] heb
opgeheven om het aan jullie voorvaders te geven. En jullie zullen aldaar terugdenken
aan jullie wegen en aan al jullie handelingen
waardoor jullie je verontreinigd hebben. En jullie zullen
werkelijk een walging voelen voor jullie eigen aangezicht wegens
al jullie slechte dingen die jullie gedaan hebben.
Ook
Hosea 5:15 >> Ik zal heengaan, ik wil naar mijn plaats
terugkeren totdat zij hun
schuld dragen; en mijn aangezicht zoeken.
Wanneer zij erg in
benauwdheid verkeren, zullen zij mij zoeken.
Zie:
Gematria van Hosea
5.
Terugkijkend op de gang van zaken
tot hiertoe, is het volkomen duidelijk dat Jozef de ene stap na de andere zette
teneinde de broers in hun geweten wakker te schudden. Zijn tegenbeeld in de
Eindtijd, Masjiach Yeshua zelf, zal zich slechts dan volledig aan zijn Joodse
broeders openbaren wanneer zij oprecht hun overtreding [DE overtreding bij uitstek;
Daniël
9:24] belijden.
Slechts wanneer Israël zich in echte en diepe boetvaardigheid tot Elohim zal wenden, zal zijn Zoon zich in alle goddelijke barmhartigheid weer met hen inlaten.
Slechts wanneer Israël zich in echte en diepe boetvaardigheid tot Elohim zal wenden, zal zijn Zoon zich in alle goddelijke barmhartigheid weer met hen inlaten.
Vergelijk ook wat Petrus kort na
Pinksteren zijn Joodse broers vertelde over hun Messias, die vanwege hun
aandrang door de Romeinse Overheid aan een paal was gehangen >>
En nu, broeders, ik weet dat jullie in onwetendheid
hebben gehandeld, evenals jullie regeerders. Maar op die wijze heeft God
datgene wat hij tevoren bij monde van alle profeten had aangekondigd, dat zijn
Masjiach zou lijden, in vervulling doen gaan.
Hebt daarom berouw
en keert je om, dat jullie zonden worden uitgewist, opdat
er tijden van verkwikking mogen komen van het aangezicht van de Heer.
Maar we luisteren verder naar Juda
die zich genoodzaakt ziet om voor Jozefs aangezicht de hele gang van zaken tot
dan toe gedetailleerd op te sommen >>
19. Mijn meester vroeg zijn slaven en zei: Hebben
jullie een vader of een broer?
20. Wij zeiden dus tot mijn meester: Ja, wij
hebben een bejaarde vader en een kind van zijn ouderdom, de jongste. Maar zijn
broer is dood, zodat hij de enig overgeblevene van zijn moeder is, en zijn
vader heeft hem werkelijk lief.
21. Gij hebt toen tot uw slaven gezegd: Brengt
hem naar mij toe, opdat ik mijn oog op hem kan richten.
22. Maar wij zeiden tot mijn meester: De jongen
kan zijn vader niet verlaten. Zou hij zijn vader wel verlaten, dan zou deze zeker sterven.
23. Daarop hebt gij tot uw slaven gezegd:
Indien jullie jongste broer niet met jullie meekomt, mogen
jullie mijn aangezicht niet meer zien.
24. Het geschiedde dan dat wij naar uw slaaf,
mijn vader, optrokken en hem vervolgens de woorden van mijn meester meedeelden.
25. Later zei onze vader: Gaat terug, koopt ons
wat voedsel.
26. Maar wij zeiden: Wij kunnen niet afdalen.
Indien onze jongste broer bij ons is, zullen wij afdalen, want wij
kunnen het aangezicht van de man niet zien wanneer onze jongste broer niet bij
ons is.
27. Toen zei uw slaaf, mijn vader, tot ons:
Jullie weten zelf heel goed dat mijn vrouw mij slechts twee zonen heeft
gebaard.
28. Later ging de ene uit mijn gezelschap weg,
en ik riep uit: Ach, hij is vast en zeker in stukken gescheurd! En ik heb hem
tot nu toe niet gezien.
29. Indien jullie ook deze van mijn
aangezicht zouden wegnemen en hem een dodelijk ongeluk zou overkomen, zouden
jullie zeker mijn grijze haren met rampspoed in Sjeool doen
neerdalen.
30. En nu, zodra ik bij uw slaaf, mijn vader,
zou komen zonder dat de jongen bij ons is, terwijl diens ziel zo nauw verbonden
is aan de ziel van deze,
31. dan staat het beslist te geschieden dat, zodra hij ziet dat de jongen er niet is, hij zonder meer zal sterven, en uw
slaven zullen werkelijk de grijze haren van uw slaaf, onze vader, met droefheid
in Sjeool doen neerdalen.
32. Want uw slaaf is borg geworden voor de
jongen zolang hij weg is van zijn vader, door te zeggen: Indien ik hem niet bij
u terugbreng, dan zal ik voor altijd tegen mijn vader gezondigd hebben.
33. Nu dan, laat alstublieft uw slaaf, in plaats
van de jongen, als slaaf van mijn meester achterblijven, opdat de jongen met
zijn broers kan optrekken.
34. Want hoe kan ik naar mijn vader optrekken
als de jongen niet bij mij is, uit vrees dat ik dan de rampspoed zou aanzien
die mijn vader zal treffen?
Volgens vers 16 had Juda al enkele
zaken erkend: God heeft de dwaling van uw slaven ontdekt.
In naam van al zijn broers belijdt
Juda nu hun gemeenschappelijke schuld.
De laatste woorden van Juda’s
pleidooi zijn vooral verfrissend wat betreft de wijze waarop de kern van de
hele zaak wordt aangeroerd. Hij vraagt Jozef immers om hem de gelegenheid te
geven de plaats van Benjamin als slaaf in te nemen, zodat Benjamin kan
terugkeren naar zijn vader. Wat een tegenstelling met de manier waarop Juda
zijn jongere broer Jozef eerder had behandeld!
Welnu, dit was het doel dat Jozef
stap voor stap had nagestreefd, om in Juda en diens broers sporen van oprecht
berouw te ontdekken, alsook de bereidheid om eventueel te lijden zoals hij in
het verleden zijn broer Jozef had doen lijden.
Die ommekeer op grond van waar
berouw bij Juda is uiteraard Gods oogmerk voor het hele Joodse volk, waarvoor
Juda door de eeuwen heen een prototype werd, zoals we al in hoofdstuk 38
constateerden.
Wat Petrus kort ná Pinksteren tot
zijn (ook voor hem) Joodse broeders zei, geldt ook thans >> Hebt daarom berouw en keert je om, dat jullie zonden
worden uitgewist, opdat er tijden van verkwikking mogen komen van het
aangezicht van de Heer.
Samengevat >> Wat een
verandering van hun eerdere houding tegenover Jozef, toen de broers nog hadden
beweerd dat ze betrouwbare mannen waren! Nu geven ze alle pogingen om zichzelf
te zuiveren op en nemen ze de plaats in van de schuldigen voor Jozefs
aangezicht. Dat resultaat was het doel dat Jozef al die tijd voor ogen had en
goddelijk doelmatig had nagestreefd!
En precies ook dát oogmerk zal het
centrale punt zijn wat betreft de activiteit van Elohims geest in diens relatie
met de Eindtijd-joden. Pas als zij ermee ophouden zichzelf te rechtvaardigen
en, geheel in tegenstelling daarmee, hun gemeenschappelijke schuld als natie
erkennen, kunnen zij verwachten wederom echte zegeningen te ontvangen.
Langs die [moeizame] weg zal Jozefs
'rentmeester' [de geest] de broeders terugbrengen in de gezegende
tegenwoordigheid van de tegenbeeldige Jozef, precies zoals we ook lezen in Ezechiëls
profetie:
En ik
wil jullie uit de Heidenvolken halen en jullie bijeenbrengen uit
alle landen en jullie brengen op jullie bodem. En ik wil rein
water op jullie sprenkelen, en jullie zullen rein worden; van
al jullie onreinheden en van al jullie drekgoden zal
ik jullie reinigen. En ik wil jullie een nieuw hart geven, en
een nieuwe geest zal ik in jullie binnenste leggen, en ik wil het
stenen hart uit jullie vlees wegnemen en jullie een hart van vlees
geven. En mijn geest zal ik in jullie binnenste leggen, en ik wil
dusdanig handelen dat jullie in mijn voorschriften zullen wandelen en
mijn rechterlijke beslissingen zullen onderhouden en werkelijk zullen volbrengen.
En jullie zullen wis en zeker wonen in het land dat ik aan jullie voorvaders
gaf, en jullie zullen mijn volk worden en ikzelf zal jullie God worden.
(Ez 36:24-28)
Op precies die wijze zal Israël uit
haar ongevoelige houding worden gehaald. En zoals we in het volgende hoofdstuk
zullen zien, werd de hindernis die Jozef in de weg stond om zich aan hen bekend
te maken, aldus verwijderd. Nu zijn broers hun schuld hadden erkend, bestond er
geen verdere noodzaak voor uitstel. Dat wat Jozef had verhinderd zich eerder te
openbaren, was nu verdwenen.
In deze fase van ons onderzoek
lijkt het nuttig om een tussentijdse evaluatie te maken van
enkele specifieke waarheden die we tot hier toe aan de hand van het
Genesisverslag konden vaststellen.
1. De door Jozef voorspelde hongersnood was niet beperkt tot het
land Egypte >>
De
hongersnood werd in alle landen voelbaar (Gn 41:54).
De
hongersnood heerste over de gehele oppervlakte der aarde (Gn
41:56).
De
hongersnood had de gehele aarde stevig in zijn greep.
Bijgevolg kwamen
mensen van heel de aarde naar Egypte om bij Jozef te kopen (Gn
41:57).
In Openbaring 3:10 worden wij
erover ingelicht dat die specifieke hongersnood van destijds typologisch lijkt
te zijn voor het uur der beproeving dat gaat komen over
heel de bewoonde aarde [oikoumenè], om
hen die op de aarde wonen op de proef te stellen.
In die boodschap - volgens Openbaring
3:7-13, gericht tot de Joodse Eindtijdgemeenschap; in dat Schriftdeel
vertegenwoordigd door de gemeente Filadelfia - wordt het
derde deel beschreven waarvan in Zacharia
13:8-9 wordt aangekondigd dat het in het land zal worden achtergelaten,
gelouterd en beproefd; als het ware door vuur.
Het betreft het volk
dat hun God kent, zij die met zijn hulp zullen zegevieren. Bij
Daniël gaat het om precies dat zelfde, ware volk van God dat door hem zal
worden geantwoord wanneer zij zijn naam aanroepen.
Zie Daniël 11 en 12.
Hun bedrieglijke broeders die voor
de valse Pseudo-masjiach kiezen, zijn om die reden geen echte Joden, zoals
gedefinieerd in Romeinen 2:28-29 >>
Want niet hij is
Jood die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het
vlees, geschiedt. Maar hij is Jood die het in het verborgene is, en besnijdenis
is die van het hart, in geest, niet naar de letter; wiens lof niet uit mensen
is, maar uit God.
Masjiach Yeshua heeft dat ware
(Benjamin) Overblijfsel lief en zal de leden daarvan veilig door de Grote Verdrukking leiden.
Omwille van hen, de uitverkorenen, zullen de
dagen van die verdrukking zelfs worden verkort, anders
zou geen vlees gered worden (Mt 24:22).
De verdrukking die (voor het
merendeel) over hen komt, dient een specifiek doel: Om de
inwoners van de bewoonde aarde op de proef te stellen.
Voor het bereiken van dát doel, wordt
aan hen de taak toevertrouwd om Mt 24:14 te vervullen >> Het goede nieuws van het [dan gevestigde] koninkrijk op de gehele bewoonde aarde
[oikoumenè] te prediken als een getuigenis voor alle
Heidenvolken.
Hun prediking zal de Heidenen
confronteren met een beslissende uitdaging: Zullen zij zich identificeren met
Gods volk waarop duidelijk zijn gunst rust? Zullen zij hen hulp bieden bij hun
bezoekingen?
2. Zoals hierboven al opgemerkt, worden we in Mattheüs 24:14
geïnformeerd over een toekomstige, wereldwijde prediking van het dan in werking
gekomen koninkrijk Gods; het zal de gehele oikoumenè bereiken.
Aangezien dat Messiaanse Rijk zal
worden opgericht op de helft van de 70ste Jaarweek voor Israël, zullen
de ‘goede tijdingen’ daaromtrent tijdens de tweede helft van die Week worden
aangekondigd. En dát nu betreft juist de periode waarin de spirituele hongersnood zo
zwaar zal zijn dat het blijkbaar samenvalt met het proces dat wordt
aangekondigd in Openbaring 3:10. Zoals hierboven al werd aangegeven >> Het uur der beproeving dat gaat komen over heel de bewoonde
wereld.
Destijds opende Jozef alle
pakhuizen voor de uitgehongerde volken.
Precies zó zal Masjiach Yeshua de rijke,
volle ‘voorraadkamers’ van Gods genade openen voor de Heidenvolken. Hij, de
Regeerder van het tegenbeeldige land ‘Egypte’, de gehele oikoumenè, zal het
getrouwe Joodse overblijfsel dan gebruiken om voedsel te verstrekken ten
behoeve van de geestelijk hongerige mensen. Zoals werd voorspeld in Zacharia 8
>>
Zo zegt YHWH der legerscharen: Veel volkeren en de inwoners
van veel steden zullen alsnog komen; en de inwoners van de ene [stad] zullen
naar [die van] een andere gaan
en zeggen: Laten we snel gaan om de gunst van YHWH af te smeken en YHWH der
legerscharen te zoeken. Ikzelf wil ook gaan. Ja, vele volken en machtige
naties zullen komen om YHWH der legerscharen in Jeruzalem te zoeken en de gunst
van YHWH af te smeken.
Zo zegt YHWH der legerscharen: In die dagen zullen tien
mannen uit alle talen der
Heidenvolken vastgrijpen, ja, zij
zullen werkelijk vastgrijpen de slip van een man die een Jood is,
zeggend: Wij willen met jullie gaan, want wij hebben gehoord dat God met
jullie is.
Daarom zien we
in de volken die naar Jozef stroomden om graan te kopen, een grote beweging
afgebeeld onder de naties van het Heidendom, gretig op zoek naar een plaats
waar geestelijk voedsel voor de ziel kan worden gevonden. Wij verwachten dat
deze beweging mede in gang zal worden gezet vanwege de verwijdering van
Yeshua's Gemeentelichaam, door de
Opname.
Die hemelse gemeente zal dan metterdaad
nauw verbonden zijn met haar hemelse Bruidegom. Oók dat gebeuren werd in het
Jozefverhaal afgebeeld doordat Farao de Egyptische Asnath als vrouw aan Jozef
gaf, toen hij 30 jaar oud was. Precies dus zoals ook Adam op dertigjarige
leeftijd Eva als zijn vrouw ontving.
Na die gebeurtenis, de Opname, zal
de geest van Elohim echter gedurende een bepaalde periode niet actief zijn
onder de mensheid. En het zou heel goed kunnen dat die situatie een wereldwijd
gebrek aan spirituele voeding zal veroorzaken.
3. Jozefs broers moesten door heel wat pijnlijke ervaringen gaan
voordat Jozef zich aan hen bekendmaakte. Maar ook die verdrietigheden waren
voorafbeeldingen naar de toekomst toe, met name datgene waar het Joodse
overblijfsel berouwvol doorheen moet gaan in de Laatste dagen, voordat
zij volledig worden aanvaard en erkend door hun ware Masjiach.
Hoofdstuk 45
1. Nu kon Jozef zich niet langer bedwingen
voor allen die bij hem stonden. Daarom riep hij uit: Laten allen van mij
weggaan! En er stond niemand anders bij hem toen Jozef zich aan zijn broers
bekend maakte.
2. Daarop verhief hij zijn stem met geween,
zodat de Egyptenaren het te horen kregen en Farao’s Huis het te horen
kreeg.
3. Ten slotte zei Jozef tot zijn broers: Ik ben
Jozef. Leeft mijn vader nog? Maar zijn broers waren volstrekt niet in staat hem
te antwoorden, want zij waren ontsteld wegens hem.
4. Daarom zei Jozef tot zijn broers: Komt
alsjeblieft dichter bij mij. Toen kwamen zij dichter bij hem. Vervolgens zei
hij: Ik ben Jozef, jullie broer, die jullie naar Egypte
verkocht hebben.
5. Maar jullie moeten je nu niet
diepbedroefd voelen en weest ook niet toornig
op jezelf dat jullie mij hierheen verkocht hebben; want tot
levensbehoud heeft God mij voor jullie uit gezonden.
6. Want het is nu het tweede jaar van de
hongersnood op aarde, en er komen nog vijf jaren waarin er geen ploegtijd of
oogst zal zijn.
7. Dientengevolge heeft God mij
voor jullie uit gezonden om een overblijfsel voor jullie op de aarde
te stellen en jullie door een grote ontkoming in het leven te
houden.
8. Nu dan, niet jullie hebben mij hierheen
gezonden, maar de God zelf, opdat hij mij kon aanstellen tot een vader voor
Farao en tot Heer over zijn gehele Huis en tot heerser over het gehele land
Egypte.
9. Trekt vlug op naar mijn vader,
en jullie moeten tot hem zeggen: Dit heeft je zoon Jozef gezegd: God heeft
mij tot Heer over heel Egypte aangesteld. Kom naar mij toe. Draal niet.
10. En gij moet wonen in het land Gosen, en gij
moet dicht bij mij blijven, gij en je zonen en de zonen van jouw zonen. Ook je
schapen en je runderen en al wat gij hebt.
11. En ik zal je daar beslist van voedsel
voorzien, want er komen nog vijf jaren van hongersnood; opdat gij met je huis
en al wat je hebt, niet tot armoede vervalt.
12. En ziet, jullie ogen en de ogen
van mijn broer Benjamin zien dat het mijn mond is die
tot jullie spreekt.
13. Jullie moeten mijn vader dus vertellen over
al mijn heerlijkheid in Egypte en over alles wat jullie hebben gezien;
en jullie moeten je haasten en mijn vader hierheen brengen.
14. Toen viel hij zijn broer Benjamin om de hals
en weende, en Benjamin weende aan zijn hals.
15. Voorts kuste hij al zijn broers en weende
aan [hun hals], en daarna spraken zijn broers met hem.
Merk op dat met name Jozef het
bevel gaf: Laat iedereen van me weggaan!
Precies zó zal het zijn wanneer Yeshua
zich zal openbaren aan zijn berouwvolle Joodse broeders tijdens zijn
tegenwoordigheid (paroesie). Niemand mag tussen hen en hun hemelse Loskoper
komen.
Weg daarom, jullie
ongelovige rabbijnen die altijd gewend waren om voor hun mede-Joden te beslissen
wat goed en toelaatbaar was, of (meestal) niet toegestaan!
Weg daarom, al die
religieuze betweters die zich altijd presenteerden als onmisbare bemiddelaars.
Weg ook met al die
ritualisten met hun zelf verzonnen verordeningen als voorwaarden voor redding: Laat iedereen van mij weggaan!
In die ontwikkeling zien we
duidelijk wat Yeshua al veel vroeger over die religieuze elite had gezegd in de
dagen van zijn vlees:
Toen kwamen er Farizeeën en Schriftgeleerden uit Jeruzalem
naar Yeshua, die zeiden: Waarom overtreden jouw leerlingen de overlevering
van de mannen uit vroeger tijden? Zij wassen bijvoorbeeld hun handen niet vlak
voordat zij een maaltijd gebruiken.
Hij gaf hun ten antwoord: Waarom overtreden
ook jullie het gebod van God terwille van jullie overlevering?
… Huichelaars, treffend heeft Jesaja over jullie geprofeteerd,
toen hij zei: Dit volk eert mij met lippen, maar hun hart is ver van mij
verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als
leerstellingen onderwijzen…
Toen kwamen de leerlingen naar hem toe en zeiden: Weet gij
dat de Farizeeën bij het horen van uw woorden er aanstoot aan hebben genomen?
Hij gaf ten antwoord: Elke plant die mijn hemelse Vader niet heeft geplant, zal
ontworteld worden. Laat hen maar begaan. Zij zijn blinde gidsen. Indien nu een blinde een blinde leidt, zullen beiden in
een kuil vallen.
Daarom ook weg met die blinde gidsen!
Maar wat zal dan bij de tweede
gelegenheid voor Israël het resultaat zijn wanneer hun grote Masjiach zich aan
de natie zal openbaren als de Heer Yeshua die zij vroeger aan een paal hadden
gehangen, maar dan wordt 'gezien' als levend?
Zacharia heeft ver van tevoren -
ja, zelfs lang voordat Yeshua zichzelf voor het eerst als hun Masjiach aan de
natie aanbood – al het profetische antwoord op die brandende kwestie gegeven:
En ik wil over het huis van David en over de inwoners van
Jeruzalem de geest van gunst en smekingen uitstorten, en zij zullen opzien naar degene die zij doorstaken, en zij zullen over hem weeklagen
zoals bij het geweeklaag over een enige [zoon]; en er zal een bittere jammerklacht
over hem zijn zoals wanneer er een bittere jammerklacht is over de eerstgeboren
[zoon]. Op die dag zal het geweeklaag in
Jeruzalem groot zijn…
Het is beslist opmerkelijk dat
Jozef onmiddellijk - toen hij zich aan zijn broers openbaarde - aan hen opnieuw
vroeg: Leeft mijn vader nog?
Volgens Genesis 43:7 en 27-28 had
hij die vraag immers al twee keer gesteld, en daarop een bevestigend antwoord
ontvangen!
Kennelijk moeten we dit als een
profetische verwijzing zien naar de onzekerheid of er aan het begin van de
Eindtijd binnen het Jodendom nog iets resteert van de oorspronkelijke
patriarchale gehechtheid aan hun Elohim, YHWH.
Is er binnen het huidige moderne Jodendom
nog iets te vinden van het diepe vertrouwen van Jakob-Israël in de zekerheid
van zijn beloften?
We kunnen daarbij vooral denken aan
die beloften welke verband houden met het Zaad der Belofte, maar ook aan hun
opdracht om als volk zelf tot een zegen te worden voor de hele Heidenwereld!
Kennelijk kent Yeshua thans de
juiste antwoorden op die indringende vragen, maar dat was op dát moment (nog)
niet aan de orde. De vragen van Jozef moeten blijkbaar in hun typologische
betekenis naar waarde worden geschat.
Zoals we in vers 4 zagen, waren de
broers niet in staat om ook maar enig antwoord op Jozefs vraag te geven. Bevend
stonden zij als het ware 'aan de grond genageld'.
Wat ontvingen zij daarom nu een
gezegende uitnodiging! Alle afstandelijkheid wordt door Jozef opzijgezet.
Zal het in de Eindtijd eveneens
precies zo gaan? Zal de tegenbeeldige Jozef dan genadig alle obstakels opzij
schuiven, zodat berouwvolle Joden hem vrijelijk kunnen benaderen?
Gezien de aard van het verhaal zal
dat alles ongetwijfeld het geval zijn!
Hij die op grond van het offer van
zijn eigen ziel tevens hun Redder is geworden, zal zonder enige aarzeling zijn
Joodse broers alle ruimte bieden om van hun berouwvolle gevoelens blijk te
geven.
Hij verkondigt hen immers
schitterende tijdingen: Elohim zond mij
voor jullie uit om voor jullie een overblijfsel op aarde te bewaren en jullie
in leven te houden door een grote verlossing.
Hoe gaarne toonde Jozef zich bereid
om hun angsten volledig weg te nemen! YHWH God had soeverein ten gunste van hen
gewerkt om het leven voor velen te behouden.
En als hij - Gods bemiddelend
werktuig - niet wilde dat ze boos bleven op zichzelf, dan was er alle reden om
aan die oproep gehoor te geven!
Wat een geweldige houding voor een
verheven Heerser!
Jozef informeert hen ook over de
ernst van de hongersnood, door hen te laten weten dat de twee jaar van
hongersnood die ze ondertussen hadden geleden, slechts een begin was. Er zouden
nog vijf jaar komen.
Uiteraard moeten zij zich hebben
afgevraagd hoe hij dergelijke feiten van tevoren kende, maar ze twijfelden niet
aan zijn woord.
En natuurlijk laat ook dit weer de
Joden van de Eindtijd zien dat hun ware Masjiach toegerust is met
bovennatuurlijke vermogens, belast met het beheer van al Elohims overheidszaken.
Vergelijk Efeziërs 1:9-11 >>
Hij heeft ons [de
leden van de Christelijke Gemeente] namelijk het geheimenis van zijn wil bekend gemaakt, naar
zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen in hem [de Masjiach],
voor een huishoudelijk
bestuur van de volheid der tijden, om alle
dingen onder één Hoofd samen te brengen in de Masjiach; de dingen met
betrekking tot de hemelen en de
dingen op
de aarde, in hem, in wie wij ook tot
erfgenamen zijn gemaakt, waartoe wij tevoren bestemd waren naar [het] voornemen van hem
die alle dingen tot stand brengt naar het raadsbesluit van zijn wil.
Volgens Jozefs instructies moeten
de broers zich nu naar hun vader haasten, met het opwindende nieuws dat Elohim
hem tot Heer van heel Egypte heeft gemaakt, en hem zeggen dat hij onmiddellijk
naar Jozef moet komen en al zijn familieleden en goederen mee moet nemen. Allen
kunnen leven in het land Gosen in Egypte.
In voorafbeelding onthult dit alles
wat er in het hart van de Grotere Jozef is! Hij wil dat zijn verlosten dicht bij
hemzelf zijn! Hij zal geen vreemdeling voor hen zijn, en bovendien belooft hij
hen te steunen.
In werkelijkheid een belofte aan
allen die geloven, zoals aangegeven in één van Paulus' Brieven (Fp 4:19) Mijn God daarentegen zal in al jullie behoefte voorzien naar
zijn rijkdom in heerlijkheid in Masjiach Yeshua.
Bovendien spoorde Jozef zijn broers
aan: Jullie moeten mijn vader dus vertellen over al mijn
heerlijkheid in Egypte en over alles wat jullie hebben gezien;
en jullie moeten je haasten en mijn vader hierheen brengen.
Bijgevolg zal Yeshua - in
wonderbare goedgunstigheid - evenzo zijn Joodse familieleden in de Eindtijd
opdracht geven om eropuit te gaan, op zoek naar anderen die hem nog niet
kennen.
Jozef drong er bij zijn broers op
aan om hun vader Jakob niet alleen te vertellen dat hij [nog] leefde, maar ook
dat YHWH Elohim hem Heer van heel Egypte had gemaakt, daarbij melding makend van
zijn heerlijkheid.
Ook spoorde hij zijn broers aan -
zelfs twee keer - dat ze zich onderweg moesten haasten (de verzen 9 en 13).
Evenzo geldt voor het gelovig Joods
Eindtijd-overblijfsel: Geen traagheid. De zaken van de koning vereisen spoed;
ware gelovigen zullen worden uitgezonden in geheel de bewoonde wereld
[oikoumenè]. Het goede nieuws betreft dan een opgericht Messiaans koninkrijk.
Het getuigenis daarvan moet door alle Heidenvolken vernomen worden voordat het einde (binnen 3½ jaar) komt (Mt 24:14).
Vergelijk Daniël 2:43-44.
Zie bovendien: Tussentijdse
evaluatie.
Jozef belooft ook voor hen te
zorgen tijdens de vijf jaren van honger die nog moeten komen.
Op die manier 'betaalde' Jozef zijn
broers veel goeds terug voor het kwaad dat zij hem hadden aangedaan.
Hoeveel groter nog zal de goedheid
van de Heer Yeshua zijn, die veel schandelijker is behandeld dan destijds
Jozef. Hij zal Israël - zijn broeders naar het vlees - in het komende
millenniumtijdperk zegenen in overvloedige genade!
Nu omhelsde Jozef zijn broer
Benjamin opnieuw en beide weenden. Jozef had natuurlijk een speciale band met
hem die de zoon van zijn moeder was. Blijkbaar, in voorafbeelding, verwijzend
naar de meer dan hartelijke relatie tussen Yeshua en het Benjamin overblijfsel
dat in de Eindtijd zal verschijnen.
Maar hij kuste ook al zijn andere
broers en weende over hen, en daarna spraken zijn broers met hem ...
Dat Jozef ook de andere broers
kuste, betekende dat hij hen had vergeven. Het bewees dat hij nu volledig met
zijn broers was verzoend. Het sprak eveneens van liefde.
Bedenk dat de verloren zoon aldus
werd begroet door zijn vader na zijn terugkeer uit het verre land en bekende
dat hij had gezondigd. Zie >> De
verloren Zoon.
Merk tevens op dat het Jozef was
die hen kuste, en niet de broers Jozef. Dus ook naar het patroon van de Vader
die zijn zoon kuste. YHWH Elohim neemt altijd het initiatief, een houding die
zorgvuldig wordt nagebootst door zijn Geliefde Zoon.
Hoe betekenisvol zijn ook de
woorden: En daarna spraken zijn broers met hem.
Hun angsten waren nu allemaal
verdwenen. Verzoend met Jozef konden ze nu genieten van zijn gemeenschap en met
hem praten. Zo zal het zijn wanneer de joodse broeders van Yeshua oprecht hun
schuld belijden; het zal ongetwijfeld leiden tot een compleet nieuwe relatie
met hun Messiaanse broer.
16. En het nieuws werd in het Huis van Farao
gehoord, doordat men zei: Jozefs broers zijn gekomen!
En het bleek goed te zijn in de ogen van
Farao en van zijn dienaren.
17. Bijgevolg zei Farao tot Jozef: Zeg tot uw
broers: Doet dit: Belaadt jullie lastdieren en trekt heen, gaat naar
het land Kanaän,
18. en neemt jullie vader
en jullie huisgezinnen en komt naar mij toe, opdat
ik jullie het goede van het land Egypte moge geven; en eet het vette
deel van het land.
19. En u wordt bevolen: Doet het volgende:
Neemt uit het land Egypte wagens mee voor jullie kleinen
en jullie vrouwen, en jullie moeten je vader erop tillen en
hierheen komen.
20. En laat jullie oog geen leed
gevoelen wegens jullie uitrusting, want het goede van het gehele land
Egypte is voor jullie.
Het nieuws over de komst van Jozefs
broers bereikt Farao, die daarmee erg ingenomen is; zoals we lezen >> En het bleek goed te zijn in de ogen van Farao en van zijn
dienaren.
Wij weten volgens Yeshua's eigen
verklaring dat God en de engelen, zoals Farao en zijn dienaren, zich verheugen
wanneer zondaars tot berouw worden gebracht.
Overal ontstaat vreugde: Jozef
verheugt zich; zijn broers verheugen zich; Farao verheugt zich; zijn dienaren
verheugen zich.
Farao bevestigt ook wat Jozef had
gezegd, dat de broers naar Kanaän moesten terugkeren om hun vader en hun
huishoudens mee terug te nemen naar Egypte, waar Farao hun het beste van het
land zou geven.
Uiteraard realiseerde Farao zich
heel goed dat hij veel aan Jozef te danken had en hij verheugde zich dat op
deze wijze blijk kon geven van zijn waardering.
Meer nog, hij beveelt hen wagens
mee te nemen uit Egypte om hun vrouwen en kinderen en hun vader op te halen.
Wat hun bezittingen betreft, zegt hij dat ze zich geen zorgen hoeven te maken,
want voor alles wat ze nodig hadden, zou in Egypte voor hen worden voorzien.
Natuurlijk zouden ze hun kuddes
meenemen, en ongetwijfeld zouden er veel dingen zijn die ze niet zouden willen
achterlaten, maar Farao wilde dat ze wisten dat hij zou voorzien in welke
goederen maar ook die zij nodig hadden.
21. Toen deden de zonen van Israël aldus, en
Jozef gaf hun volgens Farao’s bevel wagens en gaf hun mondvoorraad voor
onderweg.
22. Aan ieder van hen gaf hij, stuk voor stuk,
wisselmantels, maar aan Benjamin gaf hij driehonderd zilverstukken en vijf
wisselmantels.
23. En aan zijn vader zond hij het volgende:
Tien ezels, die goede dingen van Egypte droegen, en tien ezelinnen, die koren
en brood en proviand voor zijn vader voor onderweg droegen.
Jozef deed naar alles wat Farao had
toegezegd. Hij gaf de broers wagens - waaronder natuurlijk ook dieren om ze te trekken
- en voorzieningen voor hun reis, zelfs inclusief kledingwisselingen, maar aan
Benjamin gaf hij vijf kledingwisselingen en voegde daaraan nog driehonderd
zilverstukken toe.
Men zou zich kunnen afvragen of
Benjamin misschien een beetje moeite heeft gehad om te weten hoe hij met al die
extra begunstiging moest omgaan!
Hoe dan ook, Jozefs hart vloeide
over van gunst en hij stuurde naar zijn vader tien ezels, afgeladen met de
beste dingen van Egypte en tien ezelinnen met lasten van graan, brood en ander
voedsel, alles bestemd voor de reis die zijn vader zou moeten maken.
Kennelijk vond Jozef de wagens niet
voldoende om al dit voedsel te vervoeren.
24. Zo zond hij zijn broers weg, waarop zij
heengingen. Hij zei echter tot hen: Wordt onderweg niet verbitterd op elkaar.
25. Zij trokken nu op uit Egy̱pte en kwamen ten slotte in het land Kanaän, bij hun vader
Jakob.
26. Toen berichtten zij hem en zeiden: Jozef
leeft nog, en hij is heerser over het gehele land Egy̱pte! Maar zijn hart werd ongevoelig, want hij geloofde hen
niet.
27. Toen zij vervolgens al Jozefs woorden tot
hem spraken, die hij tot hen gesproken had, en hij voorts de wagens zag die
Jozef had gestuurd om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob
weer op.
28. Toen riep Israël uit: Het is genoeg! Mijn zoon Jozef leeft nog! Ah,
laat mij gaan en hem zien voordat ik sterf!
Toen Jozef zijn broers wegzond
vermaande hij hen om onderweg geen ruzie met elkaar te maken! Vanwaar die
aanmoediging? Omdat hij hun karakter te
goed kende, precies zoals Yeshua het natuurlijke karakter van Israël door en
door kent! Hij voorzag dat zij geneigd zouden zijn elkaar de schuld te geven,
of misschien (Ruben) zichzelf volledig vrij zou pleiten van hun schuld voor de
verdwijning van Jozef. De kennis dat Jozef leefde zou echter voor Jakob het
bedrog van zijn zonen verre overstijgen.
Daarnaast wist hij als geen ander
dat de Duivel er altijd op uit is om tweedracht te zaaien en een geest van
rivaliteit en jaloezie op te wekken.
Dus keerden ze tenslotte terug naar
hun vader met het onverwachte nieuws dat Jozef nog leefde en dat hij ook nog
eens Heerser was over heel Egypte. En uiteraard ook dat hij hun op het hart had
gedrukt om tot hun vader te zeggen: Kom naar mij toe,
draal niet.
Evenzo moet het Joodse overblijfsel
van de Eindtijd een missie vervullen jegens een door geestelijke hongersnood
getroffen wereld. Zij zullen moeten getuigen van de verhoging en glorie van hun
ware Masjiach; geheel naar het patroon in voorafbeelding: Yeshua is niet langer
Degene door mensen veracht en verworpen.
Zie Jesaja 53.
Integendeel: Hij is verheven en in
de hoogste eer geplaatst aan de rechterhand van de Majesteit in de hemelen.
Anderen moeten overtuigd worden: Ga naar Jozef!
Wat Jakob betreft, hij was verbluft
en aanvankelijk kon hij niet geloven wat zijn zonen hem vertelden. Maar telkens
weer bevestigden zij hem dat zij slechts al de woorden doorgaven die Jozef tot
hen had gesproken.
In die tijd moet ook wel de
waarheid zijn uitgekomen, dat de broers Jozef - zo'n 22 jaar eerder - naar
Egypte hadden verkocht en bijgevolg hun vader al die lange jaren hadden
bedrogen.
De kennis dat Jozef leefde zou
echter voor Jakob van veel groter gewicht zijn dan het bedrog van zijn zonen.
Vers 27
luidt dus: Toen zij vervolgens al
Jozefs woorden tot hem spraken, die hij tot hen gesproken had, en hij voorts de
wagens zag die Jozef had gestuurd om hem te vervoeren, leefde de geest van hun
vader Jakob weer op.
Dit vond plaats in het tweede jaar van de 7-jarige
hongerperiode. In het tegenbeeld is dat derhalve het jaar 6024 AM. En
natuurlijk is het geen toeval dat vers 27 de getalswaarde 6024 heeft (!)
Hoofdstuk 46
1. Bijgevolg brak Israël met al de zijnen op en
kwam te Berseba, waar hij vervolgens slachtoffers aan de God van zijn vader
Isaäk offerde.
2. Toen sprak God tot Israël in nachtvisioenen
en zei: Jakob, Jakob! Waarop hij zei: Hier ben ik! ik!
3. Voorts zei hij: Ik ben de God, de God van
je vader. Wees niet bevreesd naar Egypte af te dalen, want ik zal je daar tot
een grote natie maken.
4. Ikzelf zal met je naar Egypte afdalen en
ikzelf zal je ook beslist weer opvoeren; en Jozef zal zijn hand op je ogen
leggen.
5. Daarna ging Jakob uit Berseba op weg, en de
zonen van Israël bleven hun vader Jakob en hun kleinen en hun vrouwen vervoeren
op de wagens die Farao had gestuurd om hem te vervoeren.
6. Ook hun kudden en hun have, die zij in het land Kanaän vergaard hadden, namen zij mee. Ten slotte kwamen zij in Egypte, Jakob en zijn gehele nageslacht met hem.
7. Hij bracht zijn zonen en de zonen van zijn
zonen met zich, zijn dochters en de dochters van zijn zonen, ja, zijn gehele
nageslacht, met zich naar Egypte.
Op weg naar Egypte hield Jakob halt
bij Beërsheba, wat bron van de eed betekent, wat hem uiteraard
herinnerde aan Gods belofte waarvan hij zich geheel afhankelijk wist. Voor
Jakob was het derhalve een vanzelfsprekende zaak om aldaar de reis te
onderbreken. Niet alleen omdat die plaats het middelpunt was geweest van veel
van Isaäks activiteiten, maar ook omdat Beërsheba de laatste buitenpost van
Kanaän, het Beloofde Land, was. Daar had Elohim met zijn vader, Isaäk,
gesproken (Gn 26:24). Isaäk was naar Beërsheba gegaan omdat YHWH hem had gezegd
niet naar Egypte af te dalen (Gn 26:2). Elohims boodschap aan Jakob was echter
van een andere aard.
Later kwam Beërsheba te staan voor
het meest Zuidelijke punt van het Beloofde Land, tot uitdrukking komend in het
spreekwoordelijk gezegde van Dan tot
Beërsheba.
Zowel Dan als Beërsheba waren gelegen
aan de natuurlijke grenzen van het land, en Beërsheba werd een van de
belangrijkste steden van Juda, niet alleen omdat het een uitstekende
watervoorziening had, maar ook omdat belangrijke wegen er vanuit verschillende
richtingen samenkwamen. De plaats werd voor het eerst genoemd in verband met
Hagar, die met haar zoon Ismaël ronddoolde in de wildernis van Beërsheba toen
zij door Abraham was weggestuurd (Gen 21:14).
Uit Genesis 12 en 13 vernemen we
dat Abraham tijdens een hongersnood zo onverstandig was om Kanaän te verlaten
en naar Egypte te gaan. Daarom was het heel passend voor Jakob dat hij nu
volledig zeker wilde zijn van Elohims ondubbelzinnige goddelijke leiding.
Kanaän was immers in principe het land dat Elohim aan Jakob en zijn familie had
toegezegd. Dus verlangde hij ernaar gerustgesteld te worden omtrent de dingen
die hem te wachten stonden.
Die verlangde zekerheid kreeg Jakob
nog diezelfde nacht toen God tot hem sprak in een visioen, een herinnering aan
de droom die YHWH de patriarch te Bethel had gegeven toen hij voor Ezau naar
Charan vluchtte (Gn 28:10-15).
Maar hoe verschillend waren zijn
omstandigheden nu, toen God tot hem zei: Ik ben
Elohim, de Elohim van je vader, deze keer zijn volledige
goedkeurig gevend aan de reis naar Egypte.
In feite vertelt hij hem dat hij
voornemens is Jakob tot een grote natie te maken, daar in Egypte. Daarmee
bevestigde hij zijn woord aan Abraham volgens Genesis 15:13, dat Abrahams zaad
vreemdeling zou zijn in een vreemd land, waar zij - dan slaven zijnde -
verdrukt zouden worden!
YHWH Elohim belooft zijn eigen
aanwezigheid bij Jakob, en dat hij hem zeker terug zal brengen. Die terugkeer
verwees natuurlijk naar Jakobs nageslacht, de natie Israël. Want wat Jakob zelf
betrof, Jozef zou zijn ogen sluiten, dat wil zeggen bij zijn dood, hoewel hij
in het land Kanaän begraven moest worden. Hij zou het lijden van zijn
nageslacht niet persoonlijk ervaren.
En
de zonen van Israël vervoerden hun vader Jakob en hun kleinen en hun vrouwen op
de wagens die Farao had gestuurd om hem te vervoeren.
Zoals we uit hoofdstuk 45:21
vernamen, was er gezorgd voor vervoer, aangezien Jozef hun - volgens de
opdracht van Farao - wagens had gegeven.
In tegenbeeldige zin zouden de
wagens kunnen beantwoorden aan Elohims heilige geest, door de Vader
gezonden om de geestelijk hulpeloze Joden naar Jozefs Tegenbeeld, hun
glorierijke Messiaanse broeder, te leiden.
Voor de Eindtijdperiode wordt
immers Gods geest beloofd in samenhang met het Nieuwe Verbond dat dan - veel
betekenend - zal worden gesloten met het nageslacht van de Exodusgeneratie:
Zie! Er komen dagen, verzekering van YHWH, dat ik met het Huis
van Israël en met het Huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal; niet één gelijk het verbond dat ik met hun voorvaders heb
gesloten op de dag dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het land Egypte te
leiden, mijn verbond dat zij verbroken hebben, terwijl ik hen als echtgenoot bezat.
Voorzeker, dit is het verbond dat ik na die dagen met het Huis van Israël sluiten zal, spreekt YHWH: Ik zal mijn Wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot God zijn en zíj zullen mij tot volk zijn.
Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken YHWH, want zij allen zullen mij kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt YHWH. Want ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.
Voorzeker, dit is het verbond dat ik na die dagen met het Huis van Israël sluiten zal, spreekt YHWH: Ik zal mijn Wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot God zijn en zíj zullen mij tot volk zijn.
Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken YHWH, want zij allen zullen mij kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt YHWH. Want ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.
Let onder meer
op de toezeggingen: Ik zal mijn wet in hun
binnenste geven en zal die in hun hart schrijven.
Die belofte wordt ook in Ezechiël gegeven, maar daar met de extra vermelding dat Israël, door de werking van Gods geest, uit haar verharde houding gehaald zal worden:
Die belofte wordt ook in Ezechiël gegeven, maar daar met de extra vermelding dat Israël, door de werking van Gods geest, uit haar verharde houding gehaald zal worden:
Ik zal
jullie uit de Heidenvolken halen en jullie uit alle landen bijeenbrengen. Dan
zal Ik jullie naar je land brengen. Ik zal
rein water op jullie sprenkelen en jullie zullen rein worden. Van al jullie onreinheden en van al jullie stinkgoden zal
Ik jullie reinigen.
Dan zal Ik jullie een nieuw hart geven en een nieuwe geest in je binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit jullie lichaam wegnemen en jullie een hart van vlees geven. Ik zal mijn geest in jullie binnenste geven. Ik zal maken dat jullie in mijn verordeningen wandelen en dat jullie mijn bepalingen in acht nemen en ze houden.
Jullie zullen wonen in het land dat ik jullie vaderen gegeven heb. Jullie zullen een volk voor mij zijn en ik zal een God voor jullie zijn.
(Ez 36:24-28).
Dan zal Ik jullie een nieuw hart geven en een nieuwe geest in je binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit jullie lichaam wegnemen en jullie een hart van vlees geven. Ik zal mijn geest in jullie binnenste geven. Ik zal maken dat jullie in mijn verordeningen wandelen en dat jullie mijn bepalingen in acht nemen en ze houden.
Jullie zullen wonen in het land dat ik jullie vaderen gegeven heb. Jullie zullen een volk voor mij zijn en ik zal een God voor jullie zijn.
(Ez 36:24-28).
Elke Joodse
lezer thans kan in alle oprechtheid zelf wel bepalen in welk opzicht Israël
(als natie) sinds de Eerste eeuw blijk heeft gegeven van een niet aflatende
verharding jegens Elohim en zijn regeling voor verlossing! Zie ook de profetie
van Joël, in Jl 2:2-32.
8. Dit nu zijn de namen van Israëls zonen die
in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen: Jakobs eerstgeborene was Ruben.
9. En de zonen van Ruben waren Hanoch en Pallu
en Hezron en Karmi.
10. En de zonen van Simeon waren Jemuël en Jamin
en Ohad en Jachin en Zohar en Saul, de zoon van een Kanaänitische vrouw.
11. En de zonen van Levi waren Gerson, Kehath
en Merari.
12. En de zonen van Juda waren Er en
Onan en Selah en Perez en Zera. Er en Onan stierven echter in het land
Kanaän. De zonen van Perez dan waren Hezron en Hamul.
13. En de zonen van Issaschar waren Tola en Puva
en Job en Simron.
14. En de zonen van Zebulon waren Sered en Elon
en Jahleël.
15. Dit zijn de zonen van Lea, die zij Jakob in
Paddan-Aram gebaard heeft, benevens zijn dochter Dina. Alle zielen van zijn
zonen en van zijn dochters waren drieëndertig.
16. En de zonen van Gad waren Zifjon en Ha̱ggi, Suni en Ezbon, Eri en Arodi en Areli.
17. En de zonen van Aser waren Jimna en Jisva en
Jisvi en Beria, en dan was er Serah, hun zuster. En de zonen van Beria waren
Heber en Malkiël.
18. Dit zijn de zonen van Zilpa, die La̱ban aan zijn dochter Lea had gegeven. Mettertijd baarde
zij dezen aan Jakob: zestien zielen.
19. De zonen van Rachel, Jakobs vrouw, waren
Jozef en Benjamin.
20. En aan Jo̱zef werden in het land Egypte Manasse en Efraïm geboren,
die Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde.
21. En de zonen van Benjamin waren Bela en
Becher en Asbel, Gera en Naäman, Ehi en Ros, Muppim en Huppim en
Ard.
22. Dit zijn de zonen van Rachel, die aan Jakob
werden geboren. In het geheel veertien zielen.
23. En de zonen van Dan: Husim.
24. En de zonen van Naftali waren Jahzeël
en Guni en Jezer en Sillem.
25. Dit zijn de zonen van Bilha, die Laban aan
zijn dochter Rachel had gegeven. Mettertijd baarde zij dezen aan Jakob; in het
geheel zeven zielen.
26. Alle zielen die met Jakob naar Egypte
kwamen, waren degenen die uit zijn opperdij waren voortgekomen, afgezien van de
vrouwen van Jakobs zonen. In het geheel zesenzestig zielen.
27. En Jozefs zonen, die hem in Egypte geboren
werden, waren twee zielen. Alle zielen van het huis van Jakob die naar Egypte
kwamen, waren zeventig.
Jozef en zijn twee zonen waren al
in Egypte. De 70 mensen [zielen] in vers 27 omvatten ook hen evenals Jakob
zelf. Het getal 70 heeft in de Bijbel vaak een speciale betekenis; het betekent
dat iets volledig is. En dat is duidelijk de reden waarom precies dat getal
wordt vermeld.
De exacte opsomming is
raadselachtig en er zijn bepaalde aanpassingen nodig. Door het getal 70 te
vermelden, wilde de geïnspireerde schrijver blijkbaar aangeven dat een volledig
aantal van de Joodse Gemeenschap in de Eindtijd toevlucht en zorg zal zoeken in
het tegenbeeldige Egypte, de hele bewoonde aarde waar Masjiach Yeshua
dan de koninklijke scepter zal zwaaien:
En zijn naam zal
worden genoemd: … Vredevorst.
Aan de overvloed van
de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn
koninkrijk, om het stevig
te bevestigen en om het te schragen door middel van gerechtigheid en door
middel van rechtvaardigheid, van nu aan en tot onbepaalde tijd. Ja, de ijver
van YHWH der legerscharen zal dit doen.
(Jesaja
9)
28. En hij zond Juda+ voor zich uit naar Jozef om voor hem uit inlichtingen naar Gosen te zenden. Daarna kwamen zij in het land Go̱sen.
29. Toen liet Jozef zijn wagen gereedmaken en
trok op om zijn vader Israël in Gosen te ontmoeten. Toen hij voor hem
verscheen, viel hij hem dadelijk om de hals en barstte aan zijn hals in tranen
uit, telkens en telkens weer.
30. Ten slotte zei Israël tot Jozef: Ditmaal ben
ik bereid te sterven, nu ik je aangezicht heb gezien, daar gij nog leeft.
Israël kan nu sterven, want Jozef
leeft! Volgens dat beginsel beleed Johannes de Doper: Hij [Yeshua] moet
toenemen, maar ik moet afnemen (Jh 3:30).
Wanneer aan Masjiach Yeshua zijn
plaats van hoogste eer wordt gegeven, zal Israël, de natie naar het vlees,
zich erin schikken om tot niets te worden gereduceerd.
Uiteraard een les
die wij thans ook persoonlijk al ter harte kunnen nemen, verheugd om te ervaren
dat het vleselijke in ons wordt gedood, zodat de Messias kan worden verhoogd.
Binnen de nieuwe regeling der
dingen - een nieuwe fase met betrekking tot het
lange veelkleurige gewaad van Jozef - zal Israël wereldwijd
worden verheven tot het aardse deel van Gods Nieuwe Israël, door op aarde de
hemelse Tempelstad Nieuw Jeruzalem te vertegenwoordigen (Op
21:1-5). Vergelijk Galaten 6:15-16 >>
Want noch besnijdenis is iets noch voorhuid, maar een nieuwe
schepping.
En allen die volgens deze regel het spoor zullen houden,
vrede op hen en barmhartigheid; ja, op het
Israël Gods.
31. Toen zei Jozef tot zijn broers en tot het
huisgezin van zijn vader: Laat mij optrekken en het aan Farao berichten en tot
hem zeggen: Mijn broers en het huisgezin van mijn vader, die in het land Kanaän
waren, zijn hier bij mij gekomen.
32. En de mannen zijn herders, want zij zijn
veefokkers geworden; en hun schapen en hun runderen en alles wat van hen is,
hebben zij meegebracht.
33. En wat moet geschieden is, dat wanneer
Farao jullie zal roepen en werkelijk zal zeggen: Wat
is jullie beroep?
34. Jullie moeten zeggen: Uw knechten zijn van
onze jeugd af tot nu toe altijd veefokkers geweest, zowel wij als onze
voorvaders, opdat jullie in het land Gosen mogen wonen, want elke
schaapherder is voor Egypte iets verfoeilijks.
Geleid door goddelijke wijsheid
bereidt Jozef zijn broers en hun huishoudens nu voor op hun ontmoeting met
Farao. Om te beginnen zal hij hun komst aan Farao aankondigen. Oók is hij van
plan om Farao te vertellen dat zijn broers herders zijn, die hun kuddes hebben
meegenomen. En dat alles met de bedoeling dat Farao bereid zal zijn om hun een
deel van het land toe te wijzen dat goed afgezonderd is van gebieden der
Egyptenaren. Die waren er namelijk aan gewend een walging voor herders te
voelen.
Exact om die reden moesten de
broers ook zelf Farao laten weten dat ze vanaf hun jeugd herders waren geweest
en dat zij vanzelfsprekend die activiteit wilden voortzetten, ondanks de
houding die voor Egyptenaren tegenover herders gebruikelijk was.
Vanzelfsprekend kunnen wij in die
gang van zaken wederom een les in typologische zin ontdekken: Elohim verwacht
dat zijn eigen mensen een gezindheid hebben als die van 'herders', een noodzaak
om zorg te kunnen dragen voor de geestelijke behoeften van andere menselijke
zielen.
Thans is de situatie nog zo dat de
wereld (Egypte) niet alleen dergelijke zorg negeert, maar het ook niet op prijs
stelt dat anderen erbij betrokken raken.
In het nieuwe aeon echter - het
Millenniumrijk van de Masjiach - zullen mensen die door de millennia heen zijn
gestorven, in grote getale op aarde worden opgewekt om voor de Grote Witte
Troon van oordeel te verschijnen.
Niet met de bedoeling om
onmiddellijk verantwoordelijk te worden gehouden voor hun manier van leven in
het verleden. Voor dat oude Adamitische leven van zonde hadden zij immers al de
prijs betaald: hun fysieke dood.
In plaats daarvan wordt van hen
verwacht dat ze een programma van opleiding zullen gaan volgen. De kleinen en de groten - mensen die uit alle
lagen van de wereldbevolking afkomstig zijn - moeten vernemen wat het leven
voor de Millenniumperiode precies behelst. Daartoe zullen er boekrollen
van instructie worden geopend om hen te oefenen in de weg van rechtvaardigheid.
Hun reactie op die speciale vorm van onderwijs zal beslissend zijn voor het
oordeel van een ieder persoonlijk.
Zie: Openbaring 20:11-15.
Op aarde zal het Israël van God echter een volk van
priesters zijn, toegerust om in dit verband een herderlijke taak uit te
oefenen; een toewijzing overigens waarin zij zullen worden bijgestaan door
mensen uit de Goyim (Heidendom). Zoals we vernemen uit Jesaja 61:5-10 >>
En vreemden zullen werkelijk staan
en jullie kudden weiden, en de zonen van een vreemd land
zullen jullie landbouwers en jullie wijngaardeniers zijn.
Maar wat jullie betreft, de priesters van YHWH zullen
jullie worden genoemd; de dienaren van onze God zal
men jullie heten. Het vermogen der natiën zullen jullie eten, en
in hun heerlijkheid zullen jullie uitgelaten over jezelf spreken.
In plaats van jullie schaamte zal er een dubbel
deel zijn, en in plaats van schande zullen zij een vreugdegeroep aanheffen over
hun deel. Daarom zullen zij in hun land zelfs een dubbel deel in bezit nemen.
Verheuging tot onbepaalde tijd zal hun geworden. Want ik,
YHWH, heb gerechtigheid lief; ik haat roof met onrechtvaardigheid. En ik wil in
waarachtigheid hun loon geven, en een voor onbepaalde tijd durend verbond zal
ik jegens hen sluiten. En hun nageslacht zal werkelijk zelfs onder de
Heidenvolken bekend zijn, en hun nakomelingen onder de volken. Allen die hen
zien, zullen hen herkennen, dat zij het nageslacht zijn dat door YHWH gezegend is.
Zonder mankeren zal ik mij uitbundig verheugen in YHWH. Mijn
ziel zal blij zijn in mijn God. Want hij heeft mij bekleed met de klederen der
redding; in de schoudermantel der rechtvaardigheid heeft hij mij gehuld, zoals
de bruidegom die, naar priesterlijke wijze, een hoofdtooisel ombindt, en gelijk
de bruid die zich met haar sieraden tooit.
Hoofdstuk 47
1. Bijgevolg ging Jozef het aan Farao berichten
en zei: Mijn vader en mijn broers zijn met hun schapen en hun runderen en alles
wat van hen is, uit het land Kanaän gekomen, en zie, zij zijn in het land Gosen.
2. En van het gehele aantal van zijn broers nam
hij vijf mannen om hen aan Farao voor te stellen.
3. Toen zei Farao tot zijn broers: Wat is jullie beroep?
Zij dan zeiden tot Farao: Uw knechten zijn schaapherders, zowel wij als onze
voorvaders.
4. Daarna zeiden zij tot Farao: Wij zijn
gekomen om als vreemdelingen in het land te vertoeven, omdat er geen weide is
voor het kleinvee dat uw knechten hebben, want de hongersnood is zwaar in het
land Kanaän. Nu dan, laat uw knechten alstublieft in het land Go̱sen wonen.
5. Daarop zei Farao tot Jozef: Uw vader en uw
broers zijn hier bij u gekomen.
6. Het land Egypte staat tot uw beschikking. Laat
uw vader en uw broers in het allerbeste deel van het land wonen. Laat hen in
het land Gosen wonen, en indien gij weet dat er onder hen moedige mannen zijn, moet
gij hen aanstellen tot veeopzichters over wat het mijne is.
7. Toen bracht Jozef zijn vader Jakob binnen en stelde hem aan Farao voor, waarop Jakob Farao zegende.
Het juiste moment kwam voor Jozef
om zijn familie aan Farao voor te stellen. Dus koos hij vijf broers namens de
hele familie om Farao te ontmoeten; hij nam niet allen mee. Er wordt ons niet
meegedeeld op welke basis hij die vijf verkoos. Barnes licht toe: Five
men, a favorite number in Egypt. Volgens anderen zouden het ook de vijf
oudsten onder de broers geweest kunnen zijn.
Clarke heeft over vers 2 het volgende geschreven >>
"Er is iets heel vreemds in het origineel; letterlijk vertaald
betekent het van
het einde of uiterste (מקצה miktseh) van
zijn broeders nam hij vijf mannen.
Dit wordt op zes verschillende manieren begrepen.
1. Jozef nam vijf van zijn broers - willekeurig, zij die meteen
beschikbaar waren.
2. Vijf die er nogal gemeen uitzagen, uit angst dat Farao - in het geval
van vijf met de meest fraaie verschijning - die voor zichzelf zou nemen; dus
voor zijn eigen dienst, waardoor hun geloof en moraal gecorrumpeerd konden
worden.
3. Juist de vijf besten en fraaisten, zodat bij Farao een gunstige mening over de familie werd gewekt.
4. De vijf jongsten.
5. De vijf oudsten.
6. Letterlijk vertaald – zoals boven al aangegeven - vanuit een tekst die
op zich nogal merkwaardig is: De vijf van het uiteinde of einde van zijn broeders,
d.i. enkelen van de oudsten en enkelen van de jongsten, t.w. Ruben, Simeon,
Levi, Issachar en Benjamin (Rabbi Solomon).
Eerder, toen Jozef samen met zijn
broers at, had hij geregeld vijf porties aan Benjamin gegeven.
Hoe dan ook, in de Bijbel lijkt het
getal vijf te verwijzen naar een deel van geheel Israël naar het vlees,
zoals het geval is in
● Twee Koningen 7:13, waar we iets
lezen over de drastische maatregelen die bij een andere hongersnood werden
genomen tijdens de profetische dienst van Elisa >> Toen antwoordde een van zijn dienaren en zei: Laat men vijf van de overgebleven paarden nemen die er in
de stad zijn overgebleven. Zie! Ze staan gelijk met heel de menigte van Israël die daarin is overgebleven. Zie! Ze staan gelijk met heel de menigte van Israël die is
vergaan.
En laten wij [die]
uitzenden en zien.
● Twee van Yeshua’s parabels
>>
1.) Mt 25; de vijf wijze, en de vijf dwaze ‘maagden’. Zie link.
2.) Lk 16; de vijf broers in het sektarische huis van de
Rijke man en de arme Lazarus.
Overigens is er tussen de vijf dwaze maagden en de
vijf broers van de Rijke man veel overeenkomst:
Vanwege hun
ongeloof in Yeshua zijn hun Messiaanse verwachtingen verkeerd gericht. Op het
cruciale moment ervaren ze afwijzing en buitensluiting.
Misschien waren de vijf die Jozef
koos zij die zich goed konden uiten namens hun andere broers. Zij beantwoordden
de vraag van Farao over hun bezigheid precies zoals Jozef hen eerder in de mond
had gelegd (in Genesis 46:33-34). Zij bevestigden het woord van Jozef dat zij
herders waren zoals hun vaders geweest waren, en dat zij in Egypte wilden
verblijven, aangezien er niet langer weiden beschikbaar waren in Kanaän vanwege
de hongersnood. Ze vroegen daarom dat ze zich mochten vestigen in het land
Gosen.
Farao bleek uiterst vriendelijk
jegens hen te zijn. Tegenover Jakob en diens familie gedroeg hij zich niet
alsof zij vreemden waren. Klaarblijkelijk had hij die houding vanwege Jozef.
Jozef had Farao gezegend. Op zijn beurt wilde Farao Jozefs familie zegenen.
De ligging
van Gosen is niet precies bekend. Waarschijnlijk moeten we de regio in het
Oostelijke deel van de Nijldelta situeren, nabij de Wadi Tumilat, de eigenlijke
toegang tot Egypte. Dit wordt aangegeven door het feit dat Jozef - toen hij
zijn Egyptische verblijven verliet - zijn vader (die vanuit Kanaän kwam) in
Gosen ontmoette (Gn 46:28, 29).
Farao hield
vee in Gosen, en het werd de broers toegestaan aldaar hun kudden te weiden.
De
beschrijving van de regio als de allerbeste van het land Egypte, is blijkbaar
een relatieve term. Kennelijk doelend op het meest vruchtbare, beschikbare
pastorale land, geschikt voor de specifieke behoeften van Jakobs familie.
Gosen is
misschien hetzelfde geweest als het land Rameses.
Later, na
215 jaar in de regio te hebben doorgebracht, bij de aanvang van de vierde plaag
[pest], liet YHWH Elohim het gebied "Gosen"
bewust 'buiten schot', zodat Jakobs nakomelingen aldaar ongedeerd bleven (Ex
8:22; 9:26).
De
getalswaarde van Gosen is 353. Daarom is Micha 5:7, met zijn waarde 4-353 [4000
verwijst naar aardse omstandigheden] van belang:
En
het overblijfsel van Jakob moet in het midden van vele volken worden als dauw
van YHWH, als overvloedige regenbuien op het gras, dat niet hoopt op de mens,
noch wacht op de mensenzonen.
In plaats van de broeders direct te
antwoorden, spreekt Farao tot Jozef, wat ons eraan herinnert dat YHWH Elohim
alle zegeningen verleent door tussenkomst van Yeshua, Degene in wie hij groot
behagen schept (Mt 3:13-17).
Door Jozef wordt daarom alles wat zij
verlangen vrijelijk aan hen verleend, want Farao zegt Jozef dat zij het beste
van het land mogen hebben. Pure genade derhalve!
Maar ook op grond van bekwaamheid
kon aan sommigen van hen de positie worden gegeven om leiding te hebben over
het vee van Farao. Daar hij Jozef kende, verwachtte hij dat ten minste enkele
van zijn broers capabele mannen zouden zijn.
Overigens kan het
beste van het land een verwijzing zijn naar Gan Eden, het
oorspronkelijke paradijsachtige deel van de aarde. Een en ander kan heel goed
afbeelden hoe Yeshua Israël gaat herstellen om tot grote zegen te worden voor
de Heidenvolken, daarbij zelf onderworpen aan zijn autoriteit. Hoe geweldig zal
het voor Israël in het Millennium zijn om blijvend gesetteld te zijn, terwijl
er overvloedig in haar behoeften wordt voorzien!
Tijdens het Millennium-koninkrijk
van de Masjiach zal de aarde blijkbaar geleidelijk worden gecultiveerd tot een
paradijsachtige omgeving, waar de opgestane mensheid zich voor de Grote Witte
Troon zal bevinden tijdens het 1000-jarige oordeel. Zoals Yeshua trouwens
persoonlijk [volgens Lukas 43] aan de berouwvolle crimineel beloofde:
Eén van de gehangen misdadigers nu hoonde hem: Ben jij niet
de Messias? Red jezelf en ons. Ten antwoord zei de andere echter bestraffend
tot hem: Vrees zelfs jij God niet, daar je in hetzelfde oordeel bent? En wij
zeker terecht, want wij ontvangen terug wat onze daden verdienen. Maar deze heeft
niets verkeerds gedaan.
Voorts zei hij: Yeshua, denk aan mij, wanneer gij in uw koninkrijk gekomen bent. En hij zei tot hem: Voorwaar, ik zeg je: Heden zal jij met mij in het paradijs zijn.
Voorts zei hij: Yeshua, denk aan mij, wanneer gij in uw koninkrijk gekomen bent. En hij zei tot hem: Voorwaar, ik zeg je: Heden zal jij met mij in het paradijs zijn.
Met die belofte bedoelde Yeshua
uiteraard niet dat deze man diezelfde dag nog in de hemel zou zijn. In feite
werd Yeshua zelf pas op de derde dag opgewekt en zijn terugkeer naar de hemel
vond 40 dagen daarna plaats.
Hier is helemaal geen sprake van de
hemel. Yeshua sprak met de gelovige rover binnen een Joodse setting. Bijgevolg
verwees hij naar een paradijs dat tijdens het Millennium wordt hersteld; een
verwachting die zelfs bij de Joden leefde. En Yeshua zal samen met die
voormalige crimineel in het paradijs zijn in de zin dat
hij hem tot leven zal wekken, en ervoor zal zorgen dat er voorzien wordt in zowel
zijn fysieke als spirituele behoeften.
Als Elohims koning van het
Messiaanse Koninkrijk zal Yeshua niet alleen bij deze man zijn, maar bij de
hele mensheid die op aarde zal zijn gedurende het Millennium. Zijn koninklijke
aandacht zal aan iedereen worden besteed.
7. Toen bracht Jozef zijn vader Jakob binnen en stelde hem aan Farao voor, waarop Jakob Farao zegende.
8. Farao zei nu tot Jakob: Hoeveel zijn de
dagen van uw levensjaren?
9. Jakob dan zei tot Farao: De dagen van de
jaren van mijn inwonende vreemdelingschap zijn honderd dertig jaren. Weinig en
rampspoedig zijn de dagen van mijn levensjaren gebleken, en ze hebben niet de
dagen van de levensjaren van mijn vaderen bereikt, in de dagen van hun
inwonende vreemdelingschap.
10. Daarna zegende Jakob Farao en ging van voor
Farao heen.
11. Zo zorgde Jozef ervoor dat zijn vader en
zijn broers konden wonen, en hij gaf hun een bezitting in het land Egypte, in
het allerbeste deel van het land, in het land Rameses, juist zoals Farao
geboden had.
12. En Jozef bleef zijn vader en zijn broers en
het gehele huisgezin van zijn vader van brood voorzien, naar het getal van de
kleinen.
Samengevat >> In de situatie van het volk werd het terrein waarop de Overheid actief is zichtbaar, terwijl de priesters de sfeer overbrachten van de vrije werking van Elohims geest. Als priesters van YHWH Elohim zijn alle leden van Yeshua's Gemeentelichaam nooit in slavernij geweest aan de Israëlitische Thora, aangezien zij zich het gehele aeon door ten volle verheugden in de geestelijke voorzieningen die voor hen waren getroffen op grond van onverdiende liefdevolle gunst.
Opmerkelijk is dat we vernemen dat
Jakob Farao zegende voordat Farao met de patriarch sprak. Kennelijk vond dit
plaats volgens het beginsel waarover we lezen in Hebreeën 7:7 >> Nu wordt ontegenzeglijk het mindere gezegend door het
betere.
In dat Bijbeldeel verwees de
geïnspireerde schrijver naar Melchizedek die Abraham zegende na diens terugkeer
van het verslaan van de vijandige koningen, waardoor hij aantoonde dat hij
de grotere was en Abraham de mindere.
Uiteraard gold dat beginsel ook
voor Abrahams nageslacht, zijn Zaad, vooral met het oog op de stam Levi.
Zoals
kan worden afgeleid uit Psalm
110, zal het priesterschap van Yeshua, de Masjiach, naar de orde van
Melchizedek zijn. Om die reden zal zijn priesterschap ook superieur zijn aan
dat van Levi, wiens priesterlijke orde in de Thora uitvoerig was beschreven!
Een les overigens waarmee het Joodse volk het nog moeilijk zal krijgen!
Maar hier zegent Jakob [de grotere]
Farao [de mindere] een beeld van de komende Millennium dag, wanneer de Heidenen
gezegend zullen worden door Israël. De grote en machtige monarch van het
toenmalige wereldrijk Egypte werd gezegend door de arme oude Jakob, een
voorafbeelding van wat Israël nog moet worden voor de naties der aarde.
In antwoord op de vraag van Farao
over zijn leeftijd, spreekt Jakob over zijn jaren als weinigen en kwaad, en ook
achterblijvend bij de leeftijd van zijn vaderen, Abraham en Isaäk.
Tijdens zijn 130-jarige
'pelgrimage' had hij veel grote problemen gehad en veel verdriet ervaren;
overigens precies zoals geldt voor zijn afstammelingen, de Joodse natie, die
gedurende een periode van eeuwen meer verdrukking heeft ervaren dan enig ander
volk. Daarna zegende Jakob Farao opnieuw voordat hij hem verliet.
13. Nu was er in het gehele land geen brood, want
de hongersnood was zeer zwaar; en het land Egypte en het land Kanaän raakten
uitgeput ten gevolge van de hongersnood.
14. En Jozef ging voort al het geld op te
zamelen dat in het land Egypte en in het land Kanaän werd gevonden, voor het
graan dat men kocht; en Jozef bleef het geld in Farao’s Huis brengen.
15. Na verloop van tijd was het geld uit het
land Egypte en het land Kanaän verbruikt, en alle Egyptenaren kwamen toen naar
Jozef toe en zeiden: Geef ons brood! En waarom zouden wij in uw bijzijn sterven
omdat er geen geld meer is?
16. Waarop Jozef zei: Geeft jullie vee
en ik zal jullie brood geven in ruil voor jullie vee,
indien er geen geld meer is.
17. Toen brachten zij hun vee tot Jozef; en Jo̱zef bleef hun brood geven in ruil voor hun paarden en de
levende have van kleinvee en de levende have van rundvee en de ezels, en hij
bleef hen dat jaar van brood voorzien in ruil voor al hun vee.
18. Geleidelijk liep dat jaar ten einde, en toen
kwamen zij in het volgende jaar naar hem toe en zeiden tot hem: Wij zullen het
voor mijn heer niet verbergen, maar het geld is op en de veestapel der
huisdieren is aan mijn heer gekomen. Er blijft niets meer over voor mijn heer
dan ons lichaam en ons land.
19. Waarom zouden wij voor uw ogen sterven,
zowel wij als ons land? Koop ons en ons land voor brood, en wij zullen met ons land slaven van Farao worden; en geef ons zaad, opdat wij leven en niet
sterven en ons land niet woest komt te liggen.
20. Zo kocht Jozef al het land van de
Egyptenaren voor Farao, want elk van de Egyptenaren verkocht zijn veld, omdat
de hongersnood hen stevig in zijn greep had gekregen; en het land werd van
Farao.
21. Wat het volk aangaat, hij verplaatste hen
naar steden, van het ene einde van het gebied van Egypte tot het andere einde
daarvan.
22. Alleen het land van de priesters kocht hij
niet, want de rantsoenen voor de priesters [kwamen] van Farao en
zij aten hun rantsoenen, die Farao hun gaf. Daarom verkochten zij hun land
niet.
23. Toen zei Jozef tot het volk: Ziet, ik heb heden jullie en jullie land
voor Farao gekocht. Hier hebben jullie zaad, en jullie moeten het
land ermee bezaaien.
24. Wanneer het opbrengst heeft geleverd, dan
moeten jullie een vijfde aan Farao geven, maar vier delen zullen
van jullie worden, tot zaad voor het veld en tot voedsel
voor jullie en voor wie in jullie huizen zijn, en
opdat jullie kleinen kunnen eten.
25. Dientengevolge zeiden zij: Gij hebt ons in
het leven gehouden. Laat ons gunst vinden in de ogen van mijn Heer, en wij
willen slaven van Farao worden.
26. Toen maakte Jozef het tot een verordening
tot op de huidige dag met betrekking tot het grondbezit van Egypte, dat aan
Farao een vijfde zou behoren. Alleen het land van de priesters als
afzonderlijke groep werd niet van Farao.
De hongersnood bleek inderdaad zo
ernstig als Jozef had voorspeld. Egypte en Kanaän werden beide zwaar getroffen.
De mensen bleven voedsel van Jozef kopen zolang ze geld hadden. Toen ze echter
alles hadden uitgegeven en nog steeds voedsel nodig hadden, zei Jozef dat ze
hun vee moesten brengen om in te ruilen voor voedsel.
Die regeling duurde een jaar en het
volk kwam opnieuw naar Jozef en zei hem dat er niets anders was overgebleven
dan hun lichamen en hun land. Dus vragen ze Jozef: Koop ons en ons
land voor brood, en wij zullen met ons land slaven van Farao worden; en geef
ons zaad, opdat wij leven en niet sterven en ons land niet woest komt te
liggen.
Ja, zij zijn zelfs bereid slavernij
te aanvaarden, als zij maar in leven kunnen blijven.
Uit die gang van zaken in de
oudheid zal de hele wereldbevolking alsnog – maar dan ten tijde van de Grote
Verdrukking - de les moeten leren dat alle mensen zijn gekocht met een
zeer kostbare prijs. Uiteraard werd die prijs door Yeshua voor hen 'betaald'
door het loskoopoffer van zijn ziel. Zoals we in Mt 20:28 lezen>>
Evenals de
Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn
ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen.
Door die goddelijke ‘transactie’ is
de hele mensheid het eigendom geworden van YHWH Elohim.
Destijds, in Egypte, onderscheidde
het volk dat zij, voor het behoud van hun leven, volledig afhankelijk waren van
het leven onderhoudende regime dat Jozef, met Farao's toestemming, had opgezet.
Ze gaven uiting aan hun bereidheid om volledig zijn bezit te worden; ja, zelfs
zijn slaven.
In samenhang met die regeling
bracht Jozef de mensen over naar steden. Het land van de priesters was echter
uitgesloten van dat decreet, omdat zij al door de Farao werden ondersteund.
Voor hen hoefde in dat opzicht niets gewijzigd te worden.
Hoewel dezen geen priesters waren
die ook maar enige ordinatie hadden van de zijde van YHWH Elohim, beeldden zij
niettemin duidelijk de priesterlijke leden van Yeshua's Gemeentelichaam af,
sedert Pinksteren 33 AD.
Sindsdien hebben zij gedurende het
hele christelijke aeon ware, geestelijke vrijheid ervaren.
In Galaten 5:1 worden deze
priesters dan ook aldus aangemoedigd: Voor de vrijheid
maakte [de] Messias ons vrij;
staat dan vast en laat je niet opnieuw een juk van slavernij opleggen.
Uiteraard
was die Egyptische priesterschap geheel van Heidense origine. Hetzelfde is
nagenoeg ook gebleken in de roeping van Yeshua’s priesterlijke Gemeentelichaam.
Zoals we lezen in Romeinen 11 >>
Indien echter hun misstap [van de Joden] rijkdom van de wereld [betekent] en hun
vermindering rijkdom der Heidenvolken, hoeveel te meer hun volheid! Maar tot
jullie, de Heidenen, zeg ik: Voor zover ikzelf dan waarlijk een apostel van de
Heidenvolken ben, mijn bediening maak ik heerlijk, of ik wellicht mijn vlees
tot jaloezie zal prikkelen en enigen uit hen zal
redden.
Interessant is nog dat we aan de hand van het totaal der gematriawaarden van Genesis 47:20-22, t.w. 13003, bevestigd krijgen dat de Egyptische priesterschap van destijds mede als voorafbeelding diende van Yeshua’s priesterlijk Gemeentelichaam. Markus 14:14 heeft namelijk ook GW 13003. >> En waar hij ook naar binnen gaat, moeten jullie tot de heer des huizes zeggen: De Leraar [Yeshua] zegt: Waar is het logeervertrek voor mij, waar ik met mijn leerlingen het Pascha kan eten?
Interessant is nog dat we aan de hand van het totaal der gematriawaarden van Genesis 47:20-22, t.w. 13003, bevestigd krijgen dat de Egyptische priesterschap van destijds mede als voorafbeelding diende van Yeshua’s priesterlijk Gemeentelichaam. Markus 14:14 heeft namelijk ook GW 13003. >> En waar hij ook naar binnen gaat, moeten jullie tot de heer des huizes zeggen: De Leraar [Yeshua] zegt: Waar is het logeervertrek voor mij, waar ik met mijn leerlingen het Pascha kan eten?
Samengevat >> In de situatie van het volk werd het terrein waarop de Overheid actief is zichtbaar, terwijl de priesters de sfeer overbrachten van de vrije werking van Elohims geest. Als priesters van YHWH Elohim zijn alle leden van Yeshua's Gemeentelichaam nooit in slavernij geweest aan de Israëlitische Thora, aangezien zij zich het gehele aeon door ten volle verheugden in de geestelijke voorzieningen die voor hen waren getroffen op grond van onverdiende liefdevolle gunst.
Jozef was geen wrede dictator die
zijn eigen rijkdom zocht door het volk te verarmen. Vreemd genoeg hebben
sommigen het plan dat hij uitvoerde bekritiseerd, maar de mensen zelf bleken
het juist te waarderen. Hij had zowel henzelf als hun land gekocht. In ruil
daarvoor gaf hij hun zaad om het land te bezaaien. Voor hun arbeid ontvingen
zij vier vijfde van de oogst. Deze regeling zou opmerkelijk goed werken, echter
alleen dan
a.) wanneer de heersers
rechtvaardig waren en zich attent jegens het volk opstelden; en
b.) als het volk verantwoord op de
regeling zou reageren.
Het is duidelijk dat dit alles op
treffende wijze de komende heerschappij van de Heer Yeshua in zijn koninkrijk
weergeeft. Zoals al het geld van de Egyptenaren door Jozef werd verzameld,
worden wij evenzo profetisch in Haggai 2:8 geïnformeerd dat YHWH in verband met
zijn voornemen verklaart: Het zilver is van
mij, en het goud is van mij.
En precies zoals door de regeling
van Jozef ook het vee het eigendom van Farao werd, zegt YHWH: Al het wild gedierte van het woud is van mij, en de beesten
op duizend bergen (Psalm 50:10).
En zoals Jozef het hele land Egypte
voor Farao kocht, zo kocht de Heer Yeshua door het offer van zijn eigen leven het veld, dat is de hele wereld der mensheid
(Mt 13:38).
Daarom zal in het
Millenniumtijdperk worden verkondigd: Aan YHWH behoort de
aarde en dat wat haar vult (Psalm 24:1).
Meer nog, Jozef kocht
de mensen zelf, en om die reden zegt YHWH Elohim tot ons in Ezechiël 18:4
>> Zie! Alle zielen, mij behoren ze toe.
Onze natuurlijke zelfzucht, tot
uitdrukking komend in het idee dat hetgeen wij bezitten strikt van onszelf is,
is door de jaren heen erg schadelijk gebleken voor ons eigen geluk. Niets is
namelijk echt van ons, een waarheid welke Israël op een zeer praktische manier
nog zal moeten leren in het Millennium.
Laten wij, gelovigen, daarom steeds
onthouden dat wij slechts rentmeesters zijn, belast met wat YHWH Elohim
toebehoort, en verantwoordelijk om hem wat terug te geven voor alle goedheid
die hij ons in Masjiach Yeshua betoont. Alleen die houding zal echt geluk
geven.
En precies zoals de hongersnood in
Egypte ertoe leidde dat de mensen eigendom werden van Farao, zo zal de grote
hongersnood tijdens de komende Verdrukking ertoe leiden dat Joden en Heidenen
zich zullen realiseren dat zij werkelijk het eigendom zijn van de Heer Yeshua;
hij die in Openbaring 17:14 wordt aangeduid als de Heer der heren en de Koning
der koningen.
Vanwege hun grote problemen thans
zullen velen in de wereld der mensheid meer tevreden en gelukkig worden dan
ooit tevoren, net zoals allen van het volk Egypte zegen ervoeren door de wijsheid
en vriendelijkheid van Jozef. Het bestuur van Jozef zou voor meer gelijkheid
onder de mensen zorgen, waarbij iedereen op zijn minst voldoende zou hebben
voor hun behoeften.
De huidige regeringen in de wereld
hebben zeker geen reputatie zoals die destijds van Jozef! Enorme aantallen
lijden tot het punt van uithongering, terwijl het aantal miljardairs in de
wereld verbazingwekkend toeneemt. Het volk van Egypte zei bereid te zijn om de
slaven van Jozef te worden, maar nochtans behandelde Jozef hen niet louter als
zodanig.
27. En Israël bleef in het land Egypte wonen, in
het land Gosen; en zij vestigden zich daarin en waren vruchtbaar en werden tot
zeer velen.
28. En Jakob leefde in het land Egypte nog
zeventien jaar, zodat Jakobs dagen, de jaren van zijn leven, honderd
zevenenveertig jaar bedroegen.
29. Geleidelijk naderden de dagen dat Israël
moest sterven. Hij riep derhalve zijn zoon Jozef en zei tot hem: Indien ik nu
gunst in je ogen heb gevonden, leg dan je hand alsjeblieft onder mijn dij, en
je moet liefderijke goedheid en trouw jegens mij betrachten. Begraaf mij
alsjeblieft niet in Egypte.
30. Ik moet bij mijn vaderen liggen, en jij moet
mij uit Egypte vervoeren en mij in hun graf begraven. Bijgevolg zei hij: Ikzelf
zal doen naar uw woord.
31. Toen zei hij: Zweer mij. Hij dan zwoer hem.
Daarop boog Israël zich neer over het hoofdeinde van het rustbed.
Jakobs eerste zorg was ervan
verzekerd te zijn dat zijn eigen beenderen niet in vreemde grond zouden rusten,
zelfs niet tijdelijk. ‘Israel’ moest rusten in het Land der Belofte!
Jakob vertrouwde erop dat YHWH
Elohim de familie terug zou brengen naar Kanaän en door Jozef aan hem te laten
zweren, herinnerde Jakob zijn familie er krachtig aan dat Elohim precies ook dát
zou doen.
Egypte was niet werkelijk hun echte
thuis. Elohim had gezworen het land Kanaän te geven aan Abrahams zaad (Gn 15:7),
wat naderhand werd bevestigd aan Isaäk (26:3) en ook aan Jakob zelf (28:13).
De laatste zin van dit hoofdstuk - Daarop boog Israël zich neer over het hoofdeinde van het rustbed - kan in het
Hebreeuws betekenen dat de patriarch op het hoofd van zijn stok leunde. Het was
misschien niet het hoofdeinde van het bed. We weten immers dat Jakob toen een
zwakke oude man was.
Hoofdstuk 48
1. Nu geschiedde het na deze dingen dat men tot
Jozef zei: Zie, uw vader wordt zwak. Daarop nam hij zijn twee zonen, Manasse en
Efraïm, met zich mee.
2. Toen werd aan Jakob gemeld en gezegd: Zie,
uw zoon Jozef is tot u gekomen. Israël dan verzamelde zijn krachten en ging
overeind zitten op zijn rustbed.
3. En Jakob zei nu tot Jozef: God de Almachtige
is mij te Luz in het land Kanaän verschenen om mij te zegenen.
4. Vervolgens zei hij tot mij: Zie, ik maak je
vruchtbaar, en ik zal je zeker tot velen maken en je tot een verzameling van
volken doen worden, en ik zal dit land aan jouw zaad na jou geven als
een bezit tot onbepaalde tijd.
5. En nu, je twee zonen die je in het land
Egypte geboren zijn voordat ik hier bij jou in Egypte kwam, die zijn van mij. Efraïm
en Manasse zullen van mij worden zoals Ruben en Simeon.
6. Maar jouw kroost waarvan je na hen
vader zult worden, zal van jou worden. Tezamen met de naam van hun broers
zullen zij genoemd worden in hun erfdeel.
7. En wat mij aangaat, toen ik uit Paddan kwam,
is Rachel aan mijn zijde gestorven in het land Kanaän, onderweg, terwijl er nog
een flinke uitgestrektheid land was om tot Efrath te komen, zodat ik haar daar
op de weg naar Efrath, dat wil zeggen Bethlehem, begraven heb.
Hier claimt Jakob de twee zonen van
Jozef als de zijnen, en de geschiedenis heeft bewezen dat dit geen
onbelangrijke zaak was. In die tijd had Jakob twaalf zonen, het exacte aantal
van bestuurlijke volledigheid. En nu, zonder twijfel volledig geleid door
Elohim's wijsheid, gaf hij Jozef een extra plaats onder de stammen door ze naar
zijn twee zonen te noemen.
Want later bemerken we dat Levi
geen onderscheidend erfdeel onder de stammen werd gegeven (Nm 1:47-53) omdat
die stam werd afgescheiden voor Elohims dienst in de Tabernakel te midden van
alle (overige) stammen.
Aldus kregen de twaalf stammen elk
hun eigen onderscheiden erfdeel in het land Kanaän, terwijl de Levieten
verspreid werden onder de stammen. Alle zonen echter die Jozef daarna zou
hebben, zouden worden beschouwd als verbonden met hetzij Efraïm, hetzij
Manasse.
Vers 7 is de enige vermelding die we van Jakobs lippen horen over de dood van zijn favoriete vrouw, Rachel. Weliswaar staat hij niet uitvoerig stil bij die geliefde vrouw - kennelijk bedwong hij zijn gevoelens daaromtrent - maar de herinnering aan haar, Jozefs moeder, was echt en aangrijpend, als hij Jozef vertelt over de exacte locatie van haar dood en de plaats van haar begrafenis. Dit waren dingen die hij zeker niet zou vergeten.
8. Toen zag Israël Jozefs zonen en zei: Wie
zijn dit?
9. Jozef dan zei tot zijn vader: Dit zijn mijn
zonen, die God mij op deze plaats gegeven heeft. Hierop zei hij: Breng hen
alsjeblieft bij mij, opdat ik hen moge zegenen.
10. De ogen van Israël nu waren dof van
ouderdom. Hij kon niet zien. Bijgevolg bracht hij hen dicht bij hem, en toen
kuste hij hen en omhelsde hen.
11. Vervolgens zei Israël tot Jozef: Ik had
nooit gedacht dat ik je aangezicht nog zou zien, maar zie, God heeft mij ook je
nageslacht laten zien.
12. Daarna nam Jozef hen van tussen zijn knieën
weg, en hij boog zich neer met zijn aangezicht ter aarde.
13. Jozef nam nu hen beiden, Efraïm met zijn
rechterhand links van Israël, en Mana̱sse met zijn linkerhand rechts van Israël, en bracht hen
dicht bij hem.
14. Maar Israël stak zijn rechterhand uit en
legde die op Efraïms hoofd, ofschoon deze de jongste was, en zijn linkerhand op
Manasses hoofd. Hij legde zijn handen opzettelijk zo, want Manasse was de
eerstgeborene.
15. En hij ging ertoe over Jozef te zegenen en
zei: De God, voor wiens aangezicht mijn vaderen Abraham en Isaäk gewandeld
hebben, de God, die mij mijn leven lang tot op deze dag heeft geweid;
16. de engel die mij tot nu toe uit alle
rampspoed heeft verlost, zegene de jongens. En moge mijn naam over hen
uitgeroepen worden en de naam van mijn vaderen, Abraham en Isaäk; en mogen zij
toenemen tot een menigte in het midden der aarde.
Om de
zegen van Jakob te ontvangen, bood Jozef Manasse aan Jakobs rechterhand aan en
Efraïm aan zijn linker. Maar Jakob kruiste zijn armen en legde zijn rechterhand
op het hoofd van Efraïm en zijn linker op het hoofd van Manasse. Voordat hij
echter de twee zonen zegende, vernemen we dat Jakob eerst Jozef zegende en
vervolgens Elohims zegen opriep over zowel Efraïm als Manasse, de God van zijn
vaders, Abraham en Isaäk, Degene die hem zijn hele leven [als zijn Herder] had ‘geweid’.
Omdat hij
beide zonen voor zichzelf had opgeëist verzoekt hij God dat zijn naam op hen
zou zijn, alsook de namen van Abraham en Isaäk, daarmee de voortgang van Gods
zegen op die speciale familie benadrukkend: Mogen
zij uitgroeien tot een menigte in het midden van de aarde.
17. Toen Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand
op Efraïms hoofd liet rusten, mishaagde hem dit, en hij trachtte de hand van
zijn vader te grijpen om die van Efraïms hoofd naar Manasses hoofd te
verplaatsen.
18. Derhalve zei Jozef tot zijn vader: Zo niet,
mijn vader, want dit is de eerstgeborene. Leg je rechterhand op zijn hoofd.
19. Maar zijn vader bleef weigeren en zei: Ik
weet het, mijn zoon, ik weet het. Ook hij zal tot een volk worden en ook hij
zal groot worden. Maar dat neemt niet weg dat zijn jongere broer groter zal
worden dan hij, en zijn nageslacht zal de volheid van natiën worden.
20. En hij ging voort hen op die dag te zegenen en
zei Moge Israël door bemiddeling van jou herhaaldelijk een zegen
uitspreken en zeggen: God make u als Efraïm en als Manasse. Aldus bleef hij Efraïm
vóór Manasse plaatsen.
21. Daarna zei Israël tot Jozef: Zie, ik ben
stervende, maar God zal beslist met jullie blijven en jullie naar het
land van jullie voorvaders terugbrengen.
22. Wat mij aangaat, voorwaar, ik geef jou één
stuk [land] meer dan aan je broeders, een bergrug, die ik door mijn
zwaard en door mijn boog uit de hand der Amorieten heb genomen.
De aanneming van Jozefs zonen is
zowel interessant als leerzaam. Als de nakomelingen van de Heidense vrouw
Asnath liepen ze het gevaar om in het Heidendom op te gaan en zodoende het Huis
van hun vader te vergeten. Door beide zonen te adopteren verijdelde Jakob die
(eventuele) geneigdheid. Het was van zijn kant een daad van geloof.
Zoals veel
later in de Hebreeën Brief door Paulus werd vastgelegd: In
geloof zegende een stervende Jakob elk der zonen van Jozef en hij bracht hulde [leunend]
op het uiteinde van zijn staf (Hb 11:21).
Opnieuw
had de jongere zoon de voorkeur. Denk aan Perez / Zerah en Jakob / Ezau.
Vervuld
van hoop voorspelde de stervende Jakob tenslotte ook nog de terugkeer van zijn
nakomelingen naar het land Kanaän.
Hoofdstuk 49
1. Later riep Jakob zijn zonen en zei:
Vergadert je, opdat ik jullie moge vertellen
wat jullie in het laatst der dagen zal geschieden.
2. Komt bijeen en
luistert, jullie zonen van Jakob, ja, luistert naar Israël, jullie vader.
Dit
hoofdstuk (49) is algemeen bekend komen te staan als Jakobs sterfbedprofetie.
Vanzelfsprekend
allerbelangrijkst voor die leden van Jakobs familie die de Eindtijd, of Laatste
dagen, gaan meemaken. De oprechten en (werkelijk) godvruchtigen binnen
de huidige Joodse wereldgemeenschap zouden dan ook - eigenlijk als
vanzelfsprekend - hiervoor de grootste belangstelling moeten hebben!
In
hoofdstuk 38 constateerden we eerder het onderstaande >>
“Het verhaal
over Jozef wordt hier onderbroken, en dat uiteraard met een goddelijke
bedoeling. Welke? Blijkbaar om de schaamte van een belangrijk deel van Israëls
geschiedenis bloot te leggen in samenhang met de stam Juda.
Juda wordt hier
immers getoond als degene die zijn broers verlaat, terwijl niettemin juist zijn
wederwaardigheden gedetailleerd worden verhaald, in tegenstelling tot die van
de overige tien broers.
En inderdaad is
Israëls lange geschiedenis - met als kernpunt hun verwerping van hun ware
Masjiach – vrijwel uitsluitend die van de stam Juda gebleken”.
In zijn sterfbedprofetie liet ook Jakob zelf dat punt
krachtig uitkomen:
8. Juda, jou zullen je broeders loven. Jouw hand zal op de
nek van je vijanden zijn. De zonen van je vader zullen zich voor je neerwerpen.
9. Een leeuwenwelp is Juda.
Van de prooi, mijn zoon, zal je omhoog komen. Hij kromde zich, hij strekte zich
uit als een leeuw en, als een leeuw, wie durft hem opjagen?
10. De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf
van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en
hem zullen de volken gehoorzamen.
Op de helft van de 70ste Jaarweek,
wanneer de Tijden
der Heidenen eindigen, zal
Silo
- de
Mensenzoon van Daniël 7 - op Sion het koninkrijk van YHWH Elohim, de Oude
van dagen, in ontvangst nemen.
En zoals we kunnen lezen vindt dat
precies plaats in de tijd dat ook de demonische Kleine Horen zich
op de kop van het Romeinse Beest verheft, om Israëls heiligen 3½ tijd te
belagen (Dn
7:8-14, 26).
Ongeveer 236 jaar nadat Jakob in
zijn sterfbedprofetie met betrekking tot Juda had geprofeteerd dat uit diens
stam de Masjiach zou voortkomen, die hij aanduidde als Silo,
maar ook als een leeuwenwelp, schreef ook
Mozes profetisch over een concurrerende leeuwenwelp,
maar dan voortkomend uit de stam Dan:
Dan is een leeuwenwelp; uit Basan stormt hij tevoorschijn (Dt 33:22).
Basan was destijds het
gebied van de Refaïeten. Uit de Bijbel kunnen we afleiden dat het daarbij om
een reuzengeslacht ging dat met de stam Juda wedijvert wat betreft de
aanspraken in de Masjiachkwestie.
In Psalm 68 lezen we volgens de NBV
aangepast :
Machtige berg, berg van Basan, veeltoppige berg, berg van
Basan, waarom afgunstig, veeltoppig gebergte, op de berg die God als zetel koos? YHWH woont daar voor eeuwig.
Basan kijkt dus met afgunst
naar Sion,
waar de ware Masjiach zal zetelen in het langverwachte koninkrijk Gods. Met die
afgunst, welke voor Elohims volk steeds weer de vorm van vijandschap aannam,
belanden we bijgevolg bij zaken die een toekomstig hersteld Israël in de
‘laatste dagen’ nog te wachten staan.
Demonisch ‘Basan’ zal daarin
wederom een voorname rol spelen, precies zoals in het verre verleden het geval
was.
Alvorens Israël immers het Land der
Belofte kon binnentrekken moest er worden afgerekend met de twee reuzenvolken
onder respectievelijk Sihon, de koning van Hesbon, en Og,
de koning van Basan (Nm
21:31-35; Dt
3:1-11).
Toen Jakob dan ook tijdens zijn
sterfbedprofetie bij de stam Dan arriveerde, vergeleek hij Dan
met een verraderlijke demonische ‘slang’
16. Dan zal
zijn volk richten als één der stammen van Israël.
17. Dan blijke een
slang aan de kant van de weg te zijn, een hoornslang aan de kant van het
pad, die het paard in de hielen bijt, zodat zijn berijder achterover
stort.
Vandaar Jakobs
smeekbede:
18. Op uw redding wacht ik, o YHWH.
In verband met de stam Dan valt nog
een interessant opmerking te maken.
Dan was een zoon van
Jakobs bijvrouw Bilha, en zij baarde hem twee zonen Dan en Naftali
(Gn 30:1-8).
Welnu, hun gematriawaarden zijn
respectievelijk 42 + 54 + 570 = 666. Dus het getal van het demonische Beest.
Zie Openbaring 13:18.
-----------------------------------
Opmerkelijk is ook nog dat in de
twee andere Bijbelboeken met een hoofdstuk 49, Jesaja en Jeremia, aanvullende
informatie gevonden wordt in verband met Israëls Eindtijdsituatie.
1.) Jesaja 49:6; een profetie van
de wederoprichting der twaalf stammen na een eeuwenlange periode van diaspora
>>
En
hij zei vervolgens: Het is meer dan een onbeduidende zaak geweest dat gij mijn
knecht zijt geworden om de stammen van Jakob op te richten en zelfs de
beveiligden van Israël terug te brengen; ik heb je ook tot een licht der
Heidenvolken gegeven, opdat mijn redding mag reiken tot het uiteinde der aarde.
2.) Jeremia 49:34-39, dat een
oordeelsprofetie bevat over Elam, dat in het huidige, jegens Israël
zeer vijandig gezinde Iran (Perzië), bekend is geworden door de aldaar gebouwde
Busher
kernreactor >>
Het
woord van YHWH dat tot de profeet Jeremia kwam betreffende Elam,
in het begin van het koningschap van Zedekia, de koning van Juda, luidde: Dit
heeft YHWH der legerscharen gezegd: Zie, ik verbreek de boog [in modern jargon raketinstallatie] van Elam, het begin van hun
macht.
En
ik wil de Elamieten verbrijzelen voor het aangezicht van hun vijanden en voor
het aangezicht van degenen die hun ziel zoeken, en ik wil een rampspoed over
hen brengen, mijn brandende toorn, luidt het woord van YHWH. En ik wil hun het
zwaard achterna zenden totdat ik hen uitgeroeid zal hebben. En ik wil mijn
troon in Elam zetten en ik wil daaruit de koning en de vorsten verdelgen, luidt
het woord van YHWH.
En
het zal stellig geschieden in
het laatst der dagen, dat ik de gevangenen van Elam zal
vergaderen luidt het woord van YHWH.
We verwijzen naar een commentaar
door Bill Salus >>
The Elamites were warlike people and expert
archers, according to Genesis 14:1–9 and Isaiah 22:6. Jeremiah
predicts that Iran will suffer the fate of a broken bow, which might imply that
the Iranian Revolutionary Guard Corps will be unable to launch scores of its missiles at its
enemies. Additionally, he declares that Iran will be struck at the foremost place
of its might, which today could infer an attack upon its nuclear program. One
of Iran’s most strategic and vulnerable nuclear targets is the Bushehr nuclear
reactor, located in the heart of ancient Elam.
Jozefs begrafenis
Over het einde van Jozef zelf lezen we in hoofdstuk 50 het
volgende:
22. En Jozef bleef in Egypte wonen, hij en het
huis van zijn vader; en Jozef leefde honderd tien jaar.
23. En Jozef kreeg Efraïms zonen te zien tot het
derde geslacht, ook de zonen van Machir, Mana̱sses zoon. Zij werden op Jozefs knieën geboren.
24. Ten slotte zei Jozef tot zijn broers: Ik ben
stervende; maar God zal zonder mankeren zijn aandacht op jullie richten, en
hij zal jullie beslist uit dit land opvoeren naar het land dat hij aan Abraham,
Isaäk en Jakob onder ede beloofde.
25. Bijgevolg liet Jozef de zonen van Israël
zweren, terwijl hij zei: God zal zonder mankeren zijn aandacht op jullie richten.
Bijgevolg moeten jullie mijn gebeente van hier opvoeren.
26. Daarna stierf Jozef op de leeftijd van
honderd tien jaar; en zij lieten hem balsemen, en hij werd in Egypte in een
doodkist gelegd.
Met een verwijzing naar dit
Schriftdeel schreef de apostel Paulus (Saul van Benjamin): In geloof maakte Jozef, toen zijn einde
naderde, melding van de Uittocht van de zonen van Israël, en hij gaf bevelen
betreffende zijn gebeente (Hebreeën 11:22).
En inderdaad, uit Exodus 13:19 en
Jozua 24:32 weten we dat ten tijde van Israëls Exodus de beenderen van Jozef
metterdaad werden ‘rondgedragen’ en daarna begraven in het veld dat Jakob had
gekocht van de zonen van Hamor in het land Kanaän.
De vraag kan echter rijzen waarom
Jozef voor zijn eigen begrafenis van zijn Israëlische broeders niet dezelfde
procedure verlangde als die hij zelf, 54 jaar eerder, namens zijn vader had
geregeld.
Over de ceremonie die bij Jakobs
begrafenis werd gevolgd lezen we in Gn 50:7-14 >>
7. Jozef trok dus op om zijn vader te
begraven, en met hem trokken op al Farao’s dienaren, de oudsten van zijn
huis en alle oudsten van het land Egy̱pte,
8. en het hele huisgezin van Jozef en zijn
broers en het huisgezin van zijn vader.Alleen hun kleine kinderen en hun
schapen en hun runderen lieten zij in het land Gosen achter.
9. Ook trokken met hem op zowel wagens als
ruiters, en het kamp werd zeer talrijk.
10. Toen kwamen zij aan de dorsvloer van Atad, die
in de Jordaanstreek is, en daar hielden zij een zeer grote en zware weeklacht,
en hij liet de rouwplechtigheden voor zijn vader zeven dagen duren.
11. De bewoners van het land, de Kanaänieten,
dan zagen de rouwplechtigheden op de dorsvloer van Atad, en zij riepen uit: Dit
is een zware rouw voor de Egyptenaren! Daarom gaf men daaraan de naam Abel-Mizraïm,
dat in de Jordaanstreek ligt.
12. Voorts deden zijn zonen voor hem precies
zoals hij hun geboden had.
13. Derhalve vervoerden zijn zonen hem naar het
land Kanaän en begroeven hem in de grot van het veld van Machpela, het veld dat
Abraham tot een grafstede in eigendom had gekocht van Efron de Hethiet,
tegenover Mamré.
14. Later, nadat hij zijn vader begraven had,
keerde Jozef naar Egypte terug, hij en zijn broers en allen die met hem
opgetrokken waren om zijn vader te begraven.
Met zijn uitdrukkelijk verzoek om
begraven te worden in Kanaän, in de grot Machpelah nabij Hebron, gaf Jakob
uiting aan zijn geloof in Elohims belofte dat Kanaän definitief het thuisland
van zijn zaad zou worden, de Israëlieten. Jozef werd gekenmerkt door hetzelfde
geloof en het zou kunnen dat het - gezien zijn positie die hij aan het hof van
de Farao had ingenomen - voor hem moeilijk was om een soortgelijke procedure te
regelen als die voor Jakob.
De nationalistische gevoelens van
de Egyptenaren hebben zich mogelijk verzet tegen een begrafenis in het land
Kanaän.
Afgezien daarvan lijkt de Schrift
aan te geven dat God, met de dode Jozef, absoluut andere bedoelingen had dan
met zijn vader Jakob. En dat zou ons niet moeten verbazen, vooral als we
bedenken dat Jozef, zoals we duidelijk vaststelden, in veel opzichten een
profetisch beeld was van de Masjiach, Yeshua.
Dat de regeling van Jakobs
begrafenis paste binnen de voorzienigheid van Elohim, blijkt uit het feit dat
hij die gebeurtenis tot een beeld heeft gemaakt van Israëls toekomstige 'exodus' vanuit de
wereld, het tegenbeeldige Egypte. De zeer grote en zware klaagzang bij de
dorsvloer van Atad - letterlijk bij de dorsvloer
van de doornachtige struik - was blijkbaar typologisch voor de
weergaloze Grote Verdrukking waar Israël nog steeds doorheen moet om de
Millenniumrust binnen te gaan. Vergelijk Rechters 9:14-15.
In de Bijbel is de dorsvloer, waar
de tarwe wordt gescheiden van het kaf, vaak een afbeelding van de scheiding die
het oordeel van Elohim veroorzaakt tussen de rechtvaardigen en de goddelozen.
In Ezechiël 20: 34-38 wordt een
dergelijk beeld opgeroepen in samenhang met Israels toekomstige 'exodus' van
Israël uit de volkeren.
Wederom zullen zij zowel in een
wildernis- als in een oordeelsituatie geraken, opdat YHWH Elohim degenen onder
zijn volk kan uitziften die zich, zelfs binnen de gezegende toestand van het
Nieuwe Verbond, nog steeds zullen verharden en weerstand zullen bieden aan
Elohim in de Messiaskwestie.
In het geval van de dood en
begrafenis van Jozef had Elohim echter duidelijk iets heel anders in gedachten.
Het is zeker niet onwaarschijnlijk dat Jozef na zijn dood in een Egyptische
piramide begraven had kunnen worden, maar in plaats daarvan wenste hij te
worden gebalsemd en in een doodskist bewaard, zodat zijn beenderen later - ten
tijde van Israëls Exodus - door zijn broeders konden worden meegenomen en
begraven in het Land van Belofte. Met het oog op Genesis 15:13-16
en de verzekering van Jakob in deze zaak, had Jozef alle reden om een
dergelijke Uittocht te verwachten.
Achteraf bleek de wil van Jozef voor
Jakobs zich uitbreidende familie in Egypte grote geestelijke voordelen te
hebben. Daardoor bleven zij namelijk gefocust op een toekomstige uittocht van
bevrijding uit de slavernij waarin zij waren geraakt. Later, onder een nieuwe
Farao die niet bekend was geweest met Jozef, werden zij zwaar onderdrukt en
zelfs tot diens slaven gemaakt. Doch ooit zou de tijd aanbreken voor hun
vertrek uit Egypte, en daarmee de gelegenheid om de beenderen van Jozef mee te
nemen naar het Beloofde land.
Daar zijn lichaam tot die dag in
hun midden verbleef - waarschijnlijk in het land Gosen, onder de hoede van
enkele leden van zijn nakomelingen - werd die belofte onder hen levend
gehouden.
Tenslotte, in het jaar 2514 AM -
144 jaar na Jozefs dood - brak in Elohims tijdschema de dag aan voor het
vertrek van Israël uit Egypte:
En Mozes nam het gebeente van Jozef mee, want deze had
de zonen van Israël plechtig laten zweren, door te zeggen: God zal zonder
mankeren zijn aandacht op jullie richten, en jullie moeten mijn gebeente van hier met jullie opvoeren.
Vervolgens vertrokken zij uit Sukkoth en legerden zich te Etham, aan de rand van
de wildernis (Ex 13:19-20).
De volgende veertig jaar werd de
doodskist met het gebalsemde lichaam van Jozef in de wildernis rondgedragen, terwijl
het volk van de ene tussenstop naar de volgende verhuisde. En mogelijk ook nog
enige tijd daarna, toen het onder leiding van Jozua toch nog bijna zes jaar
duurde om het land grotendeels te veroveren. Want pas aan het einde van het
boek Jozua wordt Jozefs laatste begrafenis vermeld (Numeri 33 en Jozua 14:7-10;
24:32).
Wanneer we er rekening mee houden
dat Jozef op opmerkelijke wijze de Masjiach op vele manieren tevoren heeft
afgebeeld, kunnen we ons afvragen waar precies in Gods Woord, en onder welke
omstandigheden, we de tegenbeeldige betekenis van dat specifieke feit kunnen
vinden, namelijk dat Israël het lijk van Jozef gedurende minstens veertig jaar
ronddroeg in de wildernis, voordat hij met Israël rust vond in het land van
typologische Rust (Hebreeën 4:8).
Het lijkt erop dat de sleutel tot
die kwestie ons in 2 Korinthiërs 4:10 wordt aangereikt:
Altijd in het
lichaam ronddragend het sterven van Yeshua, opdat ook het leven van Yeshua in
ons lichaam openbaar wordt gemaakt.
Tot op heden is die situatie
toepasselijk geweest op de leden van Yeshua's Gemeentelichaam, het hemelse
deel van het Israël Gods (Gl 6:15-16 >> Want
noch besnijdenis is iets noch voorhuid, maar een nieuwe schepping. En allen die
volgens deze regel het spoor zullen houden, vrede op hen en barmhartigheid; ja,
op het Israël Gods).
Met die verklaring maakte de
apostel in de eerste plaats melding van zijn eigen beproevingen en
verdrukkingen tijdens zijn bediening: Te allen tijde droeg hij in zijn lichaam
het sterven [of: het doden] van Masjiach Yeshua rond.
Maar wanneer het Nieuwe Verbond
wordt gesloten met de Hebreeën - Israëls heiligen in de Eindtijd - en zij hun gewaden hebben gewassen, wit gemaakt in het bloed
van het Lam, zullen ook zij zich in die situatie bevinden
(Openbaring 7).
Aangezien zij dan geconfronteerd
zullen worden met bittere tegenstand, vervolging en veel dingen zullen moeten
lijden tijdens de Grote Verdrukking van de 70ste Jaarweek, zullen ook zij de dood van hun
Messias in hun lichaam rond dragen. Uiteindelijk zullen echter ook zij
leven in de ware zin van het woord. Dankzij hem, het echte leven: Het leven van
hun Masjiach zal in hen worden gemanifesteerd in de vorm van een
nieuwe schepping.
Vergelijk >> Op 7:13-15 en Gl
6:15-16.
Tijdens zijn turbulente leven
toonde de patriarch Jozef in veel opzichten zijn geloof; het is daarom des te
opmerkelijker dat de apostel precies dát facet van zijn geloof noemde: Door geloof maakte Jozef, toen zijn einde nabij was, melding
van de Exodus van de zonen van Israël, en hij gaf bevelen betreffende zijn
beenderen.
Minstens veertig jaar droegen zijn
broers zijn gebalsemde lichaam in de wildernis rond, een 'teken' dat
voortdurend bij de hand was, namelijk Elohims belofte dat Hij hen gegarandeerd
naar het Beloofde land Kanaän zou brengen.
Dát kenmerk van de Exodus werpt
echter ook een speciaal licht op hun rebellie en ongeloof ten tijde van de
terugkeer van de twaalf verspieders. Vanwege het demoraliserende verslag dat
door tien van hen werd uitgebracht, weigerde het volk om nog verder te trekken;
in hun ongelovige opvatting hun ondergang tegemoet!
Ja, in hun opstand wilden ze zelfs
de twee getrouwe verspieders, Jozua en Kaleb, doden en Mozes als hun hoofd
vervangen om onder een nieuwe leider naar Egypte terug te keren!
Rijst de vraag: Wat hadden zij in
dat geval dan willen doen met de doodskist waarin zij het gebeente van Jozef
meedroegen? Wilden ze dat bijzondere teken mee terug nemen naar Egypte? Let
wel, het teken dat hun goedgunstig verleend was door YHWH Elohim als waardeloos
beschouwen; van geen enkele betekenis? Blijkbaar waren ze in hun ongeloof
bereid precies dat te doen!
In werkelijkheid zou een dergelijk
handelen echter het verbreken van een eed betekenen; nota bene de eed die aan
de stervende Jozef was afgelegd, en zelfs meer: Niets minder dan het tonen van
ontrouw aan YHWH hun Elohim (Nm 13:17 tot 14:10).
Hierboven wezen we al op Ezechiël
20:34-38, waar de bijeenbrenging van Israël uit hun diaspora in de Eindtijd
wordt vergeleken met de Exodus uit Egypte. Zelfs dan zullen er opstandelingen
zijn onder het volk en overtreders. Bijgevolg zal zich voor God opnieuw de
noodzaak voor doen om die Joden te oordelen.
In die dagen van oudsher was een
van de redenen dat Israël weigerde om hun reis voort te zetten de zogenaamde
‘reuzen’, de Nefilim, zoals de verspieders meldden:
En zij bleven
tegenover de zonen van Israël een slecht bericht uitbrengen over het land dat
zij hadden verspied, door te zeggen: Het land dat wij zijn doorgetrokken om het
te verspieden, is een land dat zijn bewoners verslindt; en al het volk dat wij
in het midden ervan hebben gezien, bestaat uit mannen van buitengewone
afmetingen. En wij hebben daar de Nefilim gezien, de zonen van Enak, die van de
Nefilim afkomstig zijn, zodat wij in onze eigen ogen als sprinkhanen werden, en
dat werden wij ook in hun ogen (Nm 13:32-33).
Desalniettemin verleende YHWH
Elohim veertig jaar later Israël de overwinning op twee van deze ‘Giganten’
naties: Sihon, koning van Hesbon en Og, de koning van Basan (Nm 21:31-35; Dt
3:1-13).
Soortgelijke dingen wachten de
Hebreeën van de Eindtijd. Zij zullen uit het ‘Egypte’ van deze wereld worden
geleid. En ook zij zullen worden geconfronteerd met reuzen: De demonische
sprinkhanen tijdens het Eerste Wee, op het moment dat de Vijfde engel op de
trompet blaast.
Die 'sprinkhanen' zullen opstaan te
midden van een roetige duisternis uit de put van de
afgrond (Op
9:1-12).
Vergelijk: Gn 6:1-4; Judas 1 5-7;
2Pt 2:4; en 2Tm 3:1-6.
Bijgevolg
zullen de Eindtijd Joden hard worden getroffen. Echter, in een teken dat een
zekere overwinning hun deel zal zijn – althans voor een gelovige Rest - zullen
zij in hun eigen lichaam het sterven ronddragen van de Grotere Jozef. Met welk
doel? Zodat het leven van Yeshua ook in hun eigen lichaam mag worden
gemanifesteerd! Zoals geschreven staat >> Altijd in het lichaam ronddragend het sterven van Yeshua, opdat ook het leven van Yeshua in
ons lichaam openbaar wordt gemaakt.
-.-.-.-