Voordat we
ons uitvoerig bezig houden met de antitype van het Trompetgeschal op 1 Tisjri –
het eerste ‘Najaarsfeest’ binnen Israëls feestenkalender – gaan we eerst wat
dieper in op de betekenis van een ander ‘trompet’ geluid; namelijk dat zal
klinken bij de Opname van Yeshua’s eigen Gemeente >>
Zie! Ik vertel jullie een geheimenis: Wij
zullen niet allen ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden,
in een ondeelbaar moment, in een knippering van [het] oog, bij de laatste
trompet. Want de trompet zal klinken en de doden zullen onverderfelijk
worden opgewekt en wij zullen veranderd worden. Want dit
verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen en dit sterfelijke [moet]
onsterfelijkheid aandoen.
1Ko 15:51-53
Het blazen van de laatste trompet – of
bazuin - is [eveneens] een eschatologisch signaal, maar dát markeert het punt
in de tijd waarop de Heer Yeshua, Israëls Masjiach, zelf vanuit de hemel
neerdaalt voor het op gang brengen van de beslissende Eindtijdgebeurtenissen;
aan te vangen met het tot zich nemen van zijn Bruidgemeente. De tweede
Gemeente in YHWH Elohims voornemen.
In 1Th 4:15-17 wordt dezelfde gebeurtenis, bekend geworden
als De
Opname van de Gemeente, in de volgende bewoordingen aangekondigd:
Want dit zeggen wij jullie op gezag van [een] woord
van [de] Heer: wij, de
levenden, die overblijven tot de paroesie van de Heer, zullen de ontslapenen beslist niet voorgaan. Want de Heer
zelf zal met een bevelend roepen, met [de] stem
van [de] aartsengel en met
Gods bazuin neerdalen vanaf [de] hemel en de
doden in [de] Messias zullen eerst opstaan. Daarop zullen wij, de levenden die overblijven, tezamen
met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen we altijd met [de] Heer zijn.
Dát signaal leidt tevens de manifestatie
van God in waarin hij zich op een allesbeslissende wijze kenbaar zal maken aan
een totaal van hem vervreemde mensenwereld die ten dien tijde haar climax van
goddeloosheid zal hebben bereikt. In de studie Pinksteren
en de Opname wordt aannemelijk gemaakt dat op een toekomstige
Pinksterdag die Bruid van de Masjiach door hem naar zich toegehaald zal worden
Met Shavuot, het Wekenfeest [Pinksteren],
werden de Voorjaarsfeesten afgesloten (Lv
23:15-22). Er volgde dan een (betrekkelijk) lange periode tot het eerste
Najaarsfeest, dat vooral gekenmerkt werd door het veelvuldig blazen op de
ramshoorn, de sjofar.
De tegenbeeldige vervulling van het trompetgeschal
- elk jaar op 1 Tisjri - zal voor Gods oude Verbondsvolk Israël
allerbelangrijkst zijn. Waarom?
Het tegenbeeldige sjofarblazen – de eerste
maal nadat de Christelijke Gemeente zal zijn opgenomen, lijkt immers tot doel te
hebben nederige Joden op te roepen tot bezinning, tot terugkeer en berouw. Voor
zover zij dit tot dan toe nog niet gedaan mochten hebben, zal het voor hen van
het hoogste belang zijn om dan alsnog tot inkeer te komen van hun hardnekkig
verzet tegen en hun ongeloof in hun ware Mashiach, Yeshua, Gods eigen
Zoon.
Kelly schreef
daarover ondermeer:
God is inaugurating a fresh testimony. The trumpet is
clearly a figure of His intervention to announce some signal change. It may be
for judgment, as we find in some cases; it may be a distinct testimony in
grace, as we know elsewhere. It is clearly a loud summons from God to people on
the earth. Here, as we read, it is not merely a blowing of trumpets, but
"a memorial" of blowing of trumpets. It is a recall of what had long
passed out of memory.
In de voorafbeelding der feesten leidde
het trompetgeschal tien dagen later tot de viering van Yom Kipur, de Grote
Verzoendag. Ook de tegenbeeldige vervulling daarvan komt voor Israël in de 70ste
Jaarweek, naar wij verwachten wanneer YHWH Elohim het deel van zijn volk dat in
berouw tot hem terugkeert, zal zuiveren van schuld.
Dat bij het aanbreken van de Eindtijd de aardse
Gemeente van Gods voornemen opnieuw zal worden bijeengeroepen hoeft ons -
indien die veronderstelling juist zou blijken te zijn - geenszins te verbazen,
omdat
• die Gemeente tezamen met de hemelse
Gemeente – Yeshua’s eigen Bruidgemeente - tot het ene Israël Gods zal worden
gemaakt dat - werkzaam vanuit de tempelstad Nieuw Jeruzalem – in het
Millenniumkoninkrijk van de Messias dienstbaar zal zijn tot zegen van de
Heidenvolken;
• in Rm
11:25-26 wordt onthuld dat de verharding van Israël jegens haar Messias
eindigt als de
volheid der Heidenen is ingegaan [in de hemelse Gemeente] en dat
langs die weg het hele Israël Gods zal worden gered;
• de loskoop van de beide Gemeenten
samenvalt, zoals vooraf werd getoond in het Ruthverhaal: Nadat de
'antichristelijke' Peloni Almoni had erkend dat hij niet in staat was te
lossen, ging Boaz – voorafbeelding van de Messias – er toe over door één daad
de beide vrouwgemeenten te 'lossen'.
Het Feest der Trompetten was in het oude Israël
een najaarsgebeurtenis:
In de zevende maand, op de eerste der maand, zult
gij een sabbat hebben, een gedenkdag van trompetgeschal, een heilige
samenkomst.
Lv 23:24
Moeten wij het tegenbeeld van dit bazuingeschal
eveneens in het najaar verwachten, op de gebruikelijke datum 1 Tisjri?
Wij zullen dit moeten afwachten, daarbij bedenkend
dat uit Lv 23:27 blijkt dat het trompetgeschal op de Eerste dag feitelijk de
opmaat was voor de Verzoendag Yom Kipur, op de Tiende dag van die zelfde maand:
Maar
op de tiende van die zevende maand is de Verzoendag;
een heilige samenkomst zult gij hebben en gij zult u verootmoedigen en
YHWH een vuuroffer brengen.
Zelfs nu
nog zijn de eerste tien dagen van de maand Tisjri, de zogenoemde Hoogheilige
Dagen, de belangrijkste dagen van het hele Joodse jaar, dagen die Joodse mensen tot bezinning
en inkeer moeten leiden met het oog op goddelijk oordeel. Maar vanzelfsprekend
zal de tegenbeeldige vervulling geen letterlijke tien dagen omvatten, zoals evenmin
het geval was/is wat betreft de tijdsduur van het tegenbeeld van Pesach
(Pascha).
In 1Ko 5:7-8 tekende de apostel Paulus het
volgende op met betrekking tot de tegenbeeldige betekenis van het Pascha en het
Feest der Ongezuurde broden:
Zuivert het oude zuurdeeg uit opdat jullie een
nieuw deeg mogen zijn, zoals jullie ongezuurd zijn. Want ook ons Pascha, [de] Messias werd geslacht. Laten wij bijgevolg het feest vieren, niet in oud
zuurdeeg noch in zuurdeeg van slechtheid en goddeloosheid maar in ongezuurde
broden van oprechtheid en waarheid.
Paulus’
aanleiding daartoe was het goddeloos handelen van een zekere Korinthische
christen. Diens immorele gedrag was als zuurdeeg, het zinnebeeld voor een
verderfelijke, onheilige invloed. Slechts een weinig daarvan doorzuurt de hele
massa, en precies dát was te Korinthe gebeurd.
Het zinnebeeld
van het zuurdeeg ontleende de apostel aan het jaarlijkse Feest der Ongezuurde
broden dat een week lang in aansluiting op het offeren van het Paschalam in
Israël werd gevierd. Vergelijk Lv
23:4-8.
Voor de Joodse
vierders gold dat zij bij de aanvang van dat octaaf al het oude zuurdeeg uit
hun huizen moesten verwijderen en enkel ongezuurd brood moesten eten, maar
volgens Paulus was dat vroegere feest typologisch voor het hele christelijke
tijdperk. De Messias, ons Pascha,
is geslachtofferd waardoor een grote verlossing in het vooruitzicht werd
gesteld, niet slechts voor één volk maar voor alle mensen die er geloof in
stellen, te beginnen met de leden van Jezus’ Gemeentelichaam. Het oude
zuurdeeg, kenmerkend voor de onheilige praktijken binnen het Heidendom, moest
daarom - als een belangrijk kenmerk van de viering in het tegenbeeld - uit hun
midden worden weggedaan.
Soortgelijke beginselen gelden voor de
tegenbeeldige Verzoendag.
In
Israëls Heiligdom, aanvankelijk de Tabernakel, en later in het Tempelheiligdom,
werd dienst verricht door een hogepriester die tot het Levitische huis van
Aäron behoorde. Andere mannelijke leden van Aärons huis waren onderpriesters,
en de overige mannelijke leden van de stam Levi verrichtten dienst als
assistenten.
Op de
jaarlijkse Verzoendag offerde de hogepriester twee dieren, en het bloed van elk
van deze dieren werd op Gods aanwijzing afzonderlijk in het Allerheiligste
aangeboden.
Eerst
werd door de Aäronische hogepriester een jonge stier geofferd voor zichzelf en voor zijn Huis, waarbij de gehele stam Levi inbegrepen was (Lv
16:11, 14). Vervolgens werd er een bok als zondeoffer aangeboden voor het volk, de
andere twaalf stammen (Lv
16:15). Bovendien werden de zonden van heel Israël over de kop van Azazel -
een levende bok – uitgesproken, waarna die bok de wildernis in werd geleid (Lv
16:21-22).
In het
tegenbeeld ging Gods Zoon Jezus, in het jaar 33 AD, als de tegenbeeldige
Hogepriester, met de waarde van het
bloed van zijn eigen, menselijke slachtoffer het hemelse Allerheiligste
binnen. In Hb 9:10-11, 24-28 lichtte de apostel Paulus dat als volgt toe:
Toen [de] Messias echter [publiekelijk] optrad als Hogepriester van de goede dingen die
geschied zijn, door de grotere en
volmaaktere Tent, niet met handen
gemaakt - dat is niet van deze schepping - ging hij, ook niet door bloed van
bokken en jonge stieren, maar door het
eigen bloed, eens voor altijd de meest
heilige plaats binnen, een eeuwige
verlossing verworven hebbend…
Want de
Messias ging niet binnen in een met handen gemaakte meest heilige plaats, kopie
van de ware, maar in de hemel zelf, om
nu ten behoeve van ons voor Gods aangezicht te verschijnen. Ook niet opdat hij zichzelf dikwijls [ten offer] zou opdragen,
zoals de hogepriester jaarlijks binnengaat in de meest heilige plaats met
vreemd bloed; anders moest hij dikwijls lijden sinds [de] grondlegging
der wereld. Maar nu is hij eens voor
altijd, bij de voleinding der eeuwen,
openbaar gemaakt voor terzijdestelling van de zonde door zijn
slachtoffer.
Sindsdien
hebben gelovige mensen de geestelijke, levengevende voordelen van dat ene
toereikende offer ontvangen. Vanaf Pinksteren 33 AD, met de uitstorting van de
heilige geest, en helemaal tot op heden, hebben de leden van de christelijke
Gemeente - degenen die ertoe geroepen zijn om met Gods Zoon erfgenamen te zijn
– als eersten die voordelen ondervonden.
Vergelijk:
Hn
2:32-33; Rm
8:14-17; Ks
1:13-14.
Maar nog
vele anderen zullen de voordelen van Jezus’ volmaakte offer ontvangen, maar te
allen tijde slechts op grond van geloof in dat ene toereikende offer, dus zonder
daarvoor zelf zwaar werk te
verrichten, zoals bijvoorbeeld
vermeende, verdienstelijke werken der Mozaïsche Wet (Lv
23:25-28).
In de 70steJaarweek,
ten tijde van Jezus’ paroesie (tegenwoordigheid), wanneer de laatste trompet klinkt, en nadat de Gemeente is weggerukt in de
Opname, de Heer tegemoet in de lucht, zullen de voordelen ook een gelovig Joods Overblijfsel
ten deel vallen. Maar ook de Heidenvolken komen op Gods bestemde tijd in het
beeld. Zoals Jezus zelf al aankondigde zullen de levengevende voordelen van
zijn offer ook hen bereiken, met name in zijn Millenniumrijk:
Want God had de wereld zozeer lief dat hij
zijn eniggeboren Zoon gaf, opdat een ieder die geloof oefent in hem
niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben
(Jh 3:16).
Conclusie:
Het tegenbeeldige bazuingeschal van de
laatste trompet hebben we tot op heden niet vernomen! Maar wat het
tegenbeeld van de Verzoendag betreft dat is
- wat de christelijke Gemeente betreft – al sinds 33 AD zichtbaar
geweest. Ná de Opname van de Gemeente zal, in de loop van de 70ste
Jaarweek, ook voor etnisch Israël het moment aanbreken dat zij de geestelijke
voordelen van die ‘Dag’ zullen gaan ontvangen.
Daarbij
kunnen we bedenken dat de ‘Voorjaarsfeesten’ in hun tegenbeeldige vervullingen
alle op exact dezelfde datums vielen als aangegeven voor het houden van die
‘feesten’ in typologische zin!
Zie de
studie Pinksteren
en de Opname.
Wat
betreft de tijd voor de Opname van Yeshua’s Germeentelichaam bezitten we
overigens nog een andere aanwijzing. Welke?
Nadat de
apostel in 1Th 4:15-17 de Wegrukking had beschreven, gaf hij direct daarop, in
1Th 5:1-3, dienaangaande de volgende indicatie:
Wat nu
de tijden en de tijdperken betreft, broeders, hoeft men jullie niet te
schrijven, want jullie zelf weten heel precies dat [de] dag van de Heer komt als een dief in de nacht. Wanneer zij zeggen "Vrede en Veiligheid" zal juist dan een plotseling verderf over hen komen zoals
het wee over een zwangere en zij zullen beslist niet ontkomen.
Zie hier
het commentaar op die uitspraak.
Zonder
ook maar in enige zin dogmatisch te zijn lijkt die passage te kennen te geven
dat de laatste generatie van de christenen, de 'levenden', vlak voor de
paroesie naar dat 'teken' kunnen uitzien, namelijk een opvallende manier waarop
er over vrede en veiligheid zal
worden gesproken.
Kijkend
naar de wereldsituatie van thans kunnen we gemakkelijk inzien dat de wereld der
mensen in het algemeen zich maar al te graag door stellige uitspraken
dienaangaande in slaap zal willen laten sussen, in plaats van er acht op te
geven als een (voor hen) onheilspellend signaal van Godswege.
Hieronder
verschaffen we voor de geïnteresseerde lezer de gematriaresultaten van Lv
23:23-25 >>
En YHWH sprak tot
Mozes, zeggend:
|
||
Spreek tot de zonen van Israël, zeggend: In de zevende maand,
op de eerste van de maand, zult gij een sabbat hebben, een gedenkdag
van trompetgeschal, een heilige samenkomst.
|
||
Geen enkel soort van zwaar werk
moogt gij verrichten, en gij moet een vuuroffer aan YHWH
aanbieden.
|
Totaal GW 8205
Heel opmerkelijk kan het genoemd worden
dat die GW (Getalswaarde) correspondeert met die van 2 Thess 2, vers 6 >>
En nu weten jullie wat [hem - de
Mens der Wetteloosheid; de Antichristelijke figuur van de Eindtijd -] weerhoudt,
opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt.
De verschijning van die mysterieuze
figuur op het religieuze wereldtoneel van de Eindtijd hangt immers samen met de
Opname van Jezus’ Gemeentelichaam, aangezien dan wat
weerhoudt is weggenomen!
De vv 24-25 van Lv 23 hebben
tezamen GW 7310 (4766 + 2544), wat we terugvinden in het betekenisvolle hfdst
Jeremia 25, vers 20.
In dat hfdst
worden immers – vanaf vers 15 - de resultaten van het Eindoordeel opgesomd,
wanneer YHWH Elohim de beker wijn van zijn toorn uitstort over al zijn
vijanden.
Ook de GW
4766 blijkt betekenisvol te zijn! Zie daarvoor het
commentaar op de persoon van Jozef ten tijde dat hij als de
Voedselbeheerder in het land Egypte diende en de betekenis daarvan in tegenbeeld.
Slotopmerking
Rond het eerste ‘najaarsfeest’,
omschreven als een gedenkdag van trompetgeschal, kan nog vermeld worden dat er een waas van geheimzinnigheid omheen
hangt! Niet alleen omdat dit ‘feest’ alleen in dit Bijbelgedeelte wordt
genoemd, wat op zich reeds uitzonderlijk is, maar vooral ook omdat in het
geheel niet wordt vermeld met welk
doel die gedenkdag jaarlijks door Israël onderhouden moest worden!
In ieder
geval was die gedenkdag van trompetgeschal – zoals we hierboven al toelichtten – een opmaat naar de beide andere
‘Najaarsfeesten’; eerst de Verzoendag, op 10 Tisjri, en vervolgens, 5 dagen
verder, vanaf 15 Tisjri, het 7-daagse Loofhuttenfeest.
Wat de
Christelijke Gemeente betreft, lijken we in dit verband Yom Kipur, de
Verzoendag, buiten beeld te kunnen houden. Waarom? Omdat christenen zich al
sinds 33 AD mogen verheugen in hun verzoening met God op grond van hun geloof
in Yeshua’s vrijkopend slachtoffer. De Tweede Korinthebrief wijdt opvallend
breed uit over die ‘vroege’ verzoening die de leden van Yeshua’ Bruidgemeente
ten deel valt. Hieronder herhalen wij een gedeelte uit ons commentaar op 2Ko
5:1-3 >>
Paulus
kan zich niets groter voorstellen dan tezamen met [de] Messias te zijn, of
zijn intrek te nemen bij de Heer, zoals hij ook straks in de vv 6 tm 8 te
kennen zal geven. Uiteraard weet hij heel goed dat dit pas bij de paroesie kan
plaats vinden, bij de laatste trompet. Tot aan die tijd zou
hij, zonder enig bewustzijn van tijd, in het graf liggen; naakt; ontkleed,
zonder enig lichaam.
Maar in zijn situatie van gevangenschap te Rome had hij zich blijkbaar met zijn sterven verzoend.
Maar in zijn situatie van gevangenschap te Rome had hij zich blijkbaar met zijn sterven verzoend.
Als
de ‘levenden’ zijn Christenen thans dus nog ‘bekleed’ met een fysiek- of
zielenlichaam, door de apostel geduid als een kwetsbare tentwoning die zomaar
in elkaar kan klappen maar waarin wel Gods geest inwonend is. Zoals hij kort
hierna in Rm 8:11 zou schrijven: De geest van hem die Jezus uit doden opwekte woont in jullie.
Kennelijk
verbleven/verblijven alle christenen die sinds Shavuoth (Pinksteren) 33 AD tot
geloof werden geroepen in zulke tentwoningen op de wijze van het
Loofhuttenfeest. Toen Jezus in het najaar van 32 AD dát feest in Jeruzalem
bijwoonde legde hij immers een verband met die feestelijke viering en het
uitstorten van de geest:
Op
de laatste, de grote dag van het feest nu, stond Jezus daar en riep uit: Als
iemand dorst heeft, laat hij naar mij komen en drinken. Wie in mij gelooft,
zoals de Schrift heeft gezegd: Stromen van levend water zullen uit zijn
binnenste vloeien. Dit zei hij echter betreffende de geest, welke zij die in
hem zouden geloven, weldra zouden ontvangen; want er was er nog geen geest,
omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.
(Jh 7:37-39).
Op
alle voorafgaande zeven dagen werd water uit de poel van Siloam naar het
Voorhof van de tempel gebracht en daar uitgegoten in een zilveren bekken dat
zich aan een der zijden van het grote brandofferaltaar bevond, een ceremonie
overigens welke later werd toegevoegd en dus niet in de Torah wordt vermeld.
Omdat die procedure op de achtste dag niet meer werd gevolgd kan Jezus die
leemte ‘opgevuld’ hebben door te verwijzen naar een beter soort water dan dat
van Siloam.
Vermeldenswaard
in dit verband is de gematriawaarde 6-606 van Lv 23:36, waar de 8e dag van het feest
eveneens wordt gelinkt aan de christelijke Ruthgemeente. De GW van Ruth is
namelijk 606.
Vanaf
Shavuoth van het daaropvolgende jaar, bij de uitstorting van de geest, namen de
zwakke ‘tentwoningen’ van christenen, maar wel wedergeboren door de werking van
die geest in hen, in tegenbeeld de vorm aan van de sukkôth, de loofhutten.
Uit
de beschrijving van het verloop van het zevendaagse feest in Lv 23:36, kan
afgeleid worden dat de achtste dag heel bijzonder was, aangezien het feest van
sukkôth dan afgesloten werd met een heilige samenkomst, een zeer plechtige
vergadering, de ‘atsereth [of volgens de LXX εξοδιον:
slot; afsluiting], welke gehouden moest worden als een sabbat, de grote dag van het feest zoals Johannes
in Jh 7:37 te kennen gaf:
Zeven
dagen zult gij YHWH een vuuroffer aanbieden. Op de achtste dag zal er een
heilige samenkomst voor jullie zijn en zult gij YHWH een vuuroffer aanbieden;
het is een plechtige vergadering. Geen enkel soort werk zult gij verrichten.
De
getalswaarde van dit vers is ook al opmerkelijk, t.w. 6-606,
waarbij 6000 staat voor de periode welke de mens – in zijn zeer onvolmaakte toestand
– vergund is bezig te zijn met zijn steeds verdere ontwikkeling bij God
vandaan. Maar zoals opgemerkt vertegenwoordigt 606 de GW van Ruth, de
Moabitische, zij die een voorafbeelding werd van de christelijke Gemeente door
haar huwelijk met Boaz, voorafbeelding van Messias Jezus, de ware Losser (een
ga’al).
Waarom
aandacht voor die Joodse datum?
Antwoord:
Omdat 10 Nisan door YHWH Elohim zelf kennelijk als niet zomaar een gewone datum
wordt gezien. Beschouw:
* Toen
God zijn volk aanwijzingen gaf voor het houden van het eerste Pesach in relatie
tot de 10e plaag, de dood van Egypte’s eerstgeborenen, zei hij tot Mozes en Aäron:
Deze maand [Nisan] zal voor jullie het begin der maanden zijn; ze zal
voor jullie de eerste der maanden van het jaar zijn. Spreekt tot de gehele
vergadering van Israël en zegt: Op de tiende van deze maand
dient [elke] man een lam te nemen voor het voorvaderlijk huis, een
lam per gezin… En het moet bij jullie in bewaring blijven tot de veertiende
dag
van deze maand.
Hier is
voor de eerste maal, in Nisan van het jaar 2514 AM, sprake van 10 Nisan als een speciale datum. Op die
dag moesten er voorbereidingen getroffen worden voor het Pesach op de
veertiende. Voor de eerste maal ook wordt in verband met Israëls bevrijding
melding gemaakt van het offerlam, een beeld van de Masjiach, het Lam Gods dat ware
bevrijding (verlossing) brengt: Het Lam Gods dat
de zonden der wereld wegneemt (Jh
1:29).
Israël
leerde de les dat alle ware zegen hen slechts zou kunnen bereiken op basis van
diens te vergieten offerbloed. De apostel constateerde met betrekking tot het
Israël Gods dan ook: Want ook ons
Pascha, [de] Messias werd geslacht (1Ko 5:7).
* Nagenoeg
‘op de kop af’ stak Israël veertig jaar later, op 10 Nisan van het jaar 2554 AM, de rivier Jordaan over om het
Beloofde land binnen te gaan:
Het volk kwam op uit de Jordaan op de tiende der eerste maand en legerde zich te Gilgal, aan de Oostgrens van Jericho.
Jz 4:19
Wanneer
men het verslag van de ‘oversteek’ in Jozua 3 en 4 er op naleest, is het
onmiskenbaar duidelijk dat de priesterschap in het hele gebeuren een prominente
rol vervulde. Op die 10e Nisan droegen zij de Verbondskist met het
gouden troondeksel ongeveer 2000 el voor de Gemeente van Israël uit. Toen zij met
hun voeten in het water van de rivier traden, werden de wateren die van bovenaf
kwamen tegengehouden. Staande met de ark in het midden van de rivierbedding
kreeg de hele Gemeente de gelegenheid over te trekken.
De priesters nu, die de ark droegen, bleven midden in de Jordaan staan,
totdat alles volbracht was, wat YHWH Jozua bevolen had tot het volk te
spreken, naar alles wat Mozes Jozua geboden had; en het volk trok met haast
over (Jz 4:10).
In de
Eerste Eeuw bracht de apostel Paulus het gouden verzoendeksel, volgens het
Grieks hilastèrion, in verband met de rechtvaardigheid die verkregen
wordt door geloof in Gods Zoon: Hem
stelde God als verzoendeksel door het geloof in zijn bloed (Rm
3:25).
Aangezien God zelf in de
Tabernakel geacht werd boven die Verbondskist te tronen, nam dat gouden verzoendeksel
als het ware de betekenis aan van Gods troon, zijn Genadetroon.
Welnu, die voorstelling
van zaken - dat Tabernakeltafereel, maar dan op de schouders van de
priesterschap - zien we zinnebeeldig ook terug in Openbaring, de hoofdstukken 4
en 5. De visionair Johannes raakte zelf bij het hemelse tafereel
betrokken:
Na deze dingen zag ik en zie een deur die geopend was in de hemel; en de
eerste stem die ik als een trompet [bij aanvang van de Dag des Heren] met
mij had horen spreken, zei: Stijg op
hierheen [beeld
van de Opname], en ik zal je de dingen tonen
die na deze dingen moeten geschieden.
Onmiddellijk geraakte ik in geest; en zie een troon rustte in de hemel, en op de troon [iemand] zittend. En hij [God] die op de troon is gezeten van
aanzien gelijk een jaspis- en sardissteen… En rondom de troon
vierentwintig tronen, en op de tronen zittend vierentwintig Oudsten [de
opgenomen Gemeente] gekleed in witte
bovenklederen, en op hun hoofden gouden kronen... En in het midden van de
troon… zag ik een lam staande als zijnde
geslacht, hebbend zeven horens en zeven
ogen, welke zijn de zeven geesten Gods die uitgezonden zijn tot geheel de
aarde.
Zie de
commentaren op Openbaring 1:9-11,
waar we eveneens de laatste trompet
horen klinken bij de aanvang van de Dag die de
Heer toebehoort, teneinde de Joodse
Eindtijdgemeenschap bijeen te roepen.
Matthew Henry merkte ten aanzien van 10 Nisan als de datum van overtocht
op: “He so ordered things here that Israel entered Canaan four days before the
annual solemnity of the Passover, and on the very day when the preparation for
it was begun, for He would have them enter into Canaan graced and sanctified
with that religious feast, and would have them to be reminded of their
deliverance from Egypt that, combining the two together, God might be glorified
as the Alpha and Omega of their blessing" .
* Na op
9 Nisan van het jaar 33 AD zijn triomfantelijke intocht in de Stad van de Grote
Koning te hebben gemaakt, reinigde Jezus de volgende dag, dus op 10 Nisan,
Jeruzalems tempel:
Ook spreidden
velen hun kleren op de weg uit en anderen hakten twijgen van de bomen en
spreidden ze op de weg uit. En zij die vooropliepen en zij
die volgden, riepen: Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer! Gezegend het Koninkrijk van onze vader David…
En de volgende dag, toen zij uit
Bethanië gingen…
kwamen zij in Jeruzalem; en toen Jezus de tempel binnengegaan was, begon hij
hen die in de tempel verkochten en kochten, naar buiten te drijven; en de
tafels van de wisselaars en de stoelen van hen die de duiven verkochten, keerde
hij om… en hij zei tegen hen: Staat er
niet geschreven: Mijn Huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle
volken? Maar u hebt er een rovershol van gemaakt.
Waarom
maakt de tempelreiniging ook hier de datum 10
Nisan zo speciaal?
Omdat bij
de Opname van de Gemeente eigenlijk niet veel anders plaats vindt. Wanneer
immers de laatste generatie van christenen in
wolken is weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht - overigens tezamen met alle vroegere, opgewekte leden van
Jezus’ Lichaam - zal de Heer aldus eveneens een grondige scheiding veroorzaakt
hebben: Al wat op aarde aan ‘Christendom’ achterblijft blijkt dan van het
onwaarachtige soort te zijn, en zij die het aanhingen worden ontmaskerd als
zijnde ‘namaakchristenen’.
Daarnaast
is het van het hoogste belang om op te merken dat met de vorige dag, 9 Nisan -
bij Jezus’ zegepralende intocht - de 69ste Jaarweek ten einde kwam.
We leiden dat af uit Lukas’ verslag van dat gebeuren:
Terwijl
hij nu voorttrok, spreidden zij hun kleren op de weg. Toen hij dan reeds nabij
de afdaling van de Berg der Olijven kwam, begon de hele groep der leerlingen
vol vreugde God met luider stem te loven voor alle krachtige daden die zij
gezien hadden, zeggend:
Gezegend hij die komt,
de
koning, in naam van de Heer!
In de
hemel vrede, en heerlijkheid in de hoogste plaatsen…
En toen
hij naderbij kwam, de stad zag, weeklaagde
hij over haar, zeggend: Indien gij, ja
gij, op deze dag de dingen
onderscheidde tot vrede – nu echter
zijn ze voor je ogen verborgen. Want er zullen dagen over je komen en je
vijanden zullen een palissade tegen je oprichten, en je omsingelen en je van
alle kanten insluiten; en zij zullen jou en je kinderen in jou tegen de grond
verpletteren; en zij zullen in jou geen steen op de andere laten, omdat je de tijd waarin naar je werd omgezien, niet
onderscheidde.
Lk
19:36-44
Wat is
dit voor "zegevierende" intocht? De aanstaande koning weent over zijn
hoofdstad en heft een klaagzang aan over zijn onderdanen, en dat terwijl hij
een schitterend gezicht op de stad moet hebben gehad, in het bijzonder op het
glorierijke, door Herodes gerestaureerde tempelheiligdom.
Maar
terwijl de menigte in extase verkeert, breken Jezus de tranen uit. Zijn
gedachten waren in werkelijkheid bij Daniëls leringen over de Jaarweken. In de
parabel die hij kort daarvoor had verteld, die over de tien minen, maar die bij
Lukas onmiddellijk voorafgaat aan diens verslag over de intocht, was dat ook al
het geval.
Voor de volledigheid voegen we hier nog aan toe dat de datums 9 en 10
Nisan van het jaar 33 AD, wat onze huidige kalender betreft overeenkomen met
Zondag 29, en Maandag 30 Maart. Jezus
stierf op Vrijdag, 3 april 33 AD.
Jezus
wist dan ook precies wat er volgens de Jaarwekenprofetie na afloop van de 69ste
Week zou plaats vinden:
En na de tweeënzestig weken zal Messias worden
afgesneden en niets voor hem. En de stad en het heiligdom zullen door
het volk van een vorst die [nog] komt,
verwoest worden.
(Dn 9:26)
De Koning
komt tot zijn koninklijke hoofdstad, maar de stad met haar bevolking, onder
aanvoering van haar leiders, heeft geen oog voor hem noch voor de dingen die met
vrede en redding te maken hebben. In de persoon van zijn Zoon ziet God in gunst
naar hen om, maar dat wordt niet door hen onderscheiden.
Integendeel,
nog maar enkele dagen en dan zal de huidige euforie omslaan en zal het volk, op
aandringen van de religieuze elite, Jezus’ dood eisen. Hij zal worden afgesneden, zonder ook maar iets te ontvangen wat op grond van zijn
koninklijke intocht verwacht mocht worden:
• de scepter die
niet van Juda zou wijken;
• installatie als Gods koning, op
Sion, zijn heilige berg;
• de gehoorzaamheid der volken.
Maar op die Dag, 9 Nisan van het jaar 33 AD, de
Dag die Israël niet onderscheidde, eindigde dus de 69ste Jaarweek
voor de natie en direct daarna, op de volgende dag (10 Nisan 33 AD) reinigde
Yeshua de tempel.
Conclusie:
Op basis
van de verdienste van het ware Pesachlam Gods staat de hemelse priesterschap
tijdens de volle duur van de Week bemiddelend in het midden van de
drooggevallen ‘Jordaan’ waardoor Israëls Rest, tezamen met de mensen uit de
Heidenvolken die zich in geloof bij hen voegen, de ‘oversteek’ naar het
Millenniumrijk van de Messias kunnen maken.
Daarna
zullen de Adamitische ‘wateren’ - die bij de plaats ‘Adam’ tijdelijk werden
tegengehouden - onbelemmerd afvloeien naar het dode milieu van de zee der
Araba, de Zoutzee.
Vergelijk:
Op
4:4-5 met Op
5:6. En zie: Jz
3:14-17; Ez
47:8.
Een en
ander zou tevens zeer in overeenstemming zijn met het ‘Eliawerk’,
respectievelijk het ‘Elisawerk’, waardoor de 70ste Week op een in
een het oog lopende wijze gekenmerkt zal worden. Wij behoeven slechts terug te
denken aan het scheiden van de Jordaanwateren waarover wij in 2
Koningen 2:1-15 lezen. Zowel Elia als Elisa waren bij die wonderen van
diepe profetische betekenis betrokken.
Zie: Elia-
en Elisaperiode in de Studie Elia,
een mens van dezelfde gevoelens als wij.
Volgens Ez
40:1-2 werd de profeet Ezechiël op 10
Tisjri in visioenen van God overgebracht naar de stad Jeruzalem, waar God hem neerzette op een zeer hoge berg, alwaar hij een visionaire tempel te zien kreeg. Volgens
hemzelf: iets als het bouwsel van een stad.
Volgens
de NBG-versie lezen we in Ez 40:1-2 het volgende:
In het vijfentwintigste jaar van onze
ballingschap, in de aanvang van
het jaar, op de tiende der maand, in het
veertiende jaar, nadat de stad was gevallen, op diezelfde dag, was de hand van
YHWH op mij en Hij bracht mij daarheen: in gezichten Gods bracht Hij mij
naar het land van Israël en zette mij neer op een zeer hoge berg; daarop was
iets als een stad gebouwd aan de zuidzijde (aangepast).
Ook hier
is sprake van de 10e dag, en naar velen menen van de maand Tisjri,
aangezien in het Hebreeuws van de M-tekst de aanvang van het jaar wordt weergegeven met rosj
hasjanah, de aanduiding die in het
Jodendom nog steeds gebruikt wordt voor het joodse Nieuwjaar, te beginnen op 1
Tisjri, wanneer het trompetgeschal klinkt, zoals hierboven al uitvoerig werd
beschreven.
Zie: Inleiding
Ezechiël
vertelt ons verder wat hij ziet en hoort:
In de poort stond een man die eruitzag alsof hij van brons
was. Deze man had een linnen koord en een
meetstok in zijn hand. Hij zei tegen
mij: ‘Mensenkind, kijk nauwkeurig toe, luister aandachtig en let goed op bij
alles wat ik je zal laten zien. Want je bent hierheen gebracht om dit te zien
te krijgen. Alles wat je ziet moet je aan de Israëlieten vertellen (Ez 40:3-4, nbv).
Wanneer
de profeet inderdaad toekijkt, ziet hij dat de man met het meetriet het
Heiligdom – gelijk het bouwsel van een stad - begint te meten, ongetwijfeld de Tempelstad Nieuw
Jeruzalem, maar dan beschreven vanuit een joods gezichtspunt.
Zie de overeenkomst in het beeld van de Levenswaterstroom van
respectievelijk Op
22:1-2 en Ez
47:1-12.
De LXX
heeft voor meetriet καλαμος μετρου [kalamos metrou], en dat is precies ook de term die we in
Op 11:1-2 aantreffen, wanneer de visionair Johannes de opdracht krijgt die
zelfde Tempelstad te meten:
En mij werd een
meetriet [kalamos] gegeven gelijk een staf, zeggend: Sta op en meet het tempelheiligdom van God en het altaar en hen die
daarin aanbidden. En het voorhof dat
buiten het tempelheiligdom is moet je er buiten houden en niet meten want het
is aan de Heidenen gegeven, en zij zullen de heilige Stad tweeënveertig maanden
vertreden.
Zie: Het
commentaar bij Openbaring 11:1-2, waarin beredeneerd wordt
dat de hemelse Gemeente van de Tempelstad bij de aanvang van de 70ste
Jaarweek voor Israël gemeten kan worden; de Opname heeft dan plaats gevonden. Bij het
begin van de 70e Week bevinden de leden van de christelijke Gemeente zich,
zoals we al zagen, onder het zinnebeeld van de 24 Oudsten rondom de troon van
God, ook zelf zittend op tronen en gekroond met gouden kronen (Op 4:4).
Niets
staat Johannes daarom in de weg die hemelse Gemeente te 'meten', dat wil zeggen
het vaststellen van haar geestelijke dimensies, de staat waarin ze verkeert.
Zij is
gereed voor haar aandeel in de taak om binnen het koninkrijk voor
Israël tot een zegen voor de Heidenvolken te worden (Gn
22:17-18).
Met de
aardse Joodse Gemeente ligt de zaak anders. Voorlopig kan die Gemeente niet
gemeten worden. Althans volgens Openbaring 11, maar onderzoeken wij zorgvuldig de hdst 40 tm 48 in Ezechiël, dan blijkt dat het gehele
Heiligdom reeds gereed is voor meting.
In Openbaring 21, de vv 15 tm 17, lezen we:
En hij die met
mij spreekt hanteerde als maatstaf een gouden meetriet [kalamos] om de Stad en
haar poorten en haar muur te meten. En de stad ligt [als een] vierkant, even
lang als breed. En hij mat de Stad met de meetriet op twaalfduizend
stadiën; haar lengte, breedte en hoogte zijn gelijk. En hij mat haar muur:
honderd vier en veertig el, mensenmaat, welke is van een engel.
Zowel In
Ezechiël 40 als in Openbaring 21 lijken we ons voorbij het einde van de 70ste
Week te bevinden, alsmede bij het einde van Yeshua’s paroesie welke na afloop van de Week alsnog tot een
climax moet komen.
Het
Heiligdom, waarvan YHWH Elohim in Ez 37:26-27 aankondigt dat hij het te midden van
hersteld Israël zal plaatsen, zien we na de [mislukte] aanval door Gog van
Magog volledig opgericht in 40:1-2.
Evenzo de
Tempelstad Nieuw Jeruzalem; óók die Stad zien we, ná de ondergang van het
antichristelijk duo Beest en Valse profeet in Op
19:19-21, uit de hemel neerdalen in de fase dat er sprake is van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, in Op 21:1-4.
-.-.-.-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten