Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

donderdag 11 april 2013

De Eerste Korinthebrief - Hoofdstuk 16

 
 
1   Περι δε της λογειας της εις τους αγιους, ωσπερ διεταξα ταις εκκλησιαις της Γαλατιας. ουτως και υμεις ποιησατε.
Wat nu de inzameling betreft die voor de heiligen [is]: Zoals ik het voor de gemeenten van Galatië regelde, doen ook jullie evenzo.
2   κατα μιαν σαββατου εκαστος υμων παρ εαυτω τιθετω θησαυριζων ο τι εαν ευοδωται, ινα μη οταν ελθω τοτε λογειαι γινωνται.
Laat een ieder van jullie op elke eerste dag van de week thuis iets naar vermogen wegleggen en opsparen, zodat er niet pas inzamelingen gehouden worden wanneer ik kom.
3   οταν δε παραγενωμαι, ους εαν δοκιμασητε, δι επιστολων τουτους πεμψω απενεγκειν την χαριν υμων εις Iερουσαλημ∙
Wanneer ik dan kom, zal ik hen die jullie daarvoor geschikt achten, door middel van brieven naar Jeruzalem zenden om jullie liefdegave af te dragen.
4   εαν δε αξιον η του καμε πορευεσθαι, συν εμοι πορευσονται.
Als het echter passend zou zijn dat ook ik de reis maak, zullen zij met mij reizen.
 
Wat een bijna niet te begrijpen overgang van zulk een groots thema als de opstanding naar de praktijk van het 'gewone' leven van alledag! Terwijl het geluid van de laatste bazuin bij wijze van spreken nog in onze oren naklinkt, gaat de apostel 'doodleuk' over geld spreken: Wat nu de inzameling betreft die voor de heiligen [is].
Beide thema’s verdienen blijkbaar de aandacht van christenen. Trouwens, als we nog even verwijlen bij het voorgaande vers (58), dan kunnen we toch wel een zeker verband ontdekken. De Korinthiërs werden daar immers aangemoedigd om altijd overvloedig te zijn in het werk van de Heer, aangezien hun harde arbeid niet vruchteloos zou zijn in de Heer. Welnu, iemand die hard werkt moet ook eten!
 
Maar de curieuze aanhef doet toch vooral vermoeden dat Paulus betreffende de inzameling voor de arme broeders te Jeruzalem hier eveneens een door de gemeente gestelde vraag beantwoordt.
Tijdens zijn bezoek aan de apostelen rond het jaar 46 AD was hij met Jakobus, Kèfas en Johannes - zij die pilaren schenen te zijn – overeengekomen om de armen te gedenken (Gl 2:9-10). En nu, negen jaar verder, is de apostel er nog steeds druk mee bezig zijn toezegging gestand te doen. De voedselsituatie in Judea was kennelijk onveranderlijk precair gebleven.
 
Paulus’ inspanningen om de nood van de 'heiligen' aldaar te lenigen, komen vrij vaak in zijn Brieven aan de gemeenten voor het voetlicht. Hij, de apostel der Heidenvolken, bekommerde zich toch bijzonder om zijn noodlijdende joodse broeders. In niet minder dan drie Brieven geeft hij zijn volle aandacht aan die kwestie. Zie 2Ko 8:1-6, maar ook Rm 15:25-28 waar hij zijn beroep op zijn heidenbroeders motiveert: Zij zijn het ook jegens hen verplicht, want indien de heidenen aan hun geestelijke goederen deel hebben gekregen, behoren zij ook met hun stoffelijke goederen hén te dienen (nbg).
 
Daarin volgde Paulus het beginsel dat Jezus reeds verordende: In welk huis jullie ook binnengaan, zegt eerst: Vrede voor dit huis. En indien daar een zoon des vredes mocht zijn, zal jullie vrede erop rusten, maar zo niet, [dan] zal ze op jullie terugkeren. In dat huis nu moeten jullie blijven, terwijl je eet en drinkt wat men je aanbiedt, want de arbeider is zijn loon waard (Lk 10:5-7). Zie ookGl 6:6.
 
Opvallend is weer dat Paulus alle eventuele verdachtmakingen van de zijde der Korinthiërs uit de weg gaat door henzelf de gelegenheid te bieden boden uit hun eigen midden te kiezen om die met het overbrengen van het geld te belasten. Paulus nam die verantwoordelijkheid niet van hen over. Vergelijk 2Ko 8:16-24.
Zij moesten zelf betrouwbare, beproefde broeders uitkiezen die er blijk van hadden gegeven geestelijk kwaliteiten te bezitten.
Vergelijk het gebruik van het werkwoord δοκιμαζω [beproeven; goedkeuren] in 1Ko 3:13 ›› Hoedanig ieders werk is zal het vuur uitwijzen[of: beproeven].
1Ko 11:28 ›› Maar laat een mens zichzelf beproeven en laat hij aldus van het brood eten en van de beker drinken, 
 
Niettemin houdt Paulus zichzelf ook beschikbaar om samen met die geselecteerde broeders de reis te ondernemen: Als het echter passend zou zijn.
Ook daarmee beklemtoont hij slechts de noodzaak dat de liefdegave - de bijeengebrachte geldelijke middelen - op een verantwoorde wijze bij de broeders in Judea terecht zal komen.
 
5   Eλευσομαι δε προς υμας οταν Mακεδονιαν διελθω, Mακεδονιαν γαρ διερχομαι∙
Maar ik zal naar jullie toe komen wanneer ik Macedonië ben doorgetrokken, want ik ga door Macedonië,
6   προς υμας δε τυχον παραμενω η και παραχειμασω, ινα υμεις με προπεμψητε ου εαν πορευωμαι.
en misschien zal ik bij jullie blijven, of zelfs de winter doorbrengen, zodat jullie mij op weg kunnen helpen, ongeacht waar ik naar toe ga.
7   ου θελω γαρ υμας αρτι εν παροδω ιδειν, ελπιζω γαρ χρονον τινα επιμειναι προς υμας, εαν ο κυριος επιτρεψη.
Want ik wil jullie thans niet in het voorbijgaan zien, want ik hoop enige tijd bij jullie te blijven, als de Heer het toestaat.
8   επιμενω δε εν Eφεσω εως της πεντηκοστης∙
Ik zal echter tot Pinksteren in Efeze blijven,
9   θυρα γαρ μοι ανεωγεν μεγαλη και ενεργης, και αντικειμενοι πολλοι.
want mij is een grote en machtige deur geopend en er zijn veel tegenstanders.
 
Deze perikoop staat bekend als het Reisplan. Voor ons in deze tijd vooral nuttig om meer inzicht te krijgen in de situatie waarin de apostel destijds verkeerde en onder welke omstandigheden, en rond welke tijd, hij zijn Brieven schreef. In combinatie met de Handelingen ontvangen wij daaromtrent verdere informatie; in dit geval uit Hn 19:21-22, waar ons aanvullend wordt meegedeeld dat Paulus twee broeders uit zijn gezelschap al naar Macedonië vooruit zond.
 
Uit de Tweede Korinthebrief kunnen we overigens afleiden dat Paulus’ plannen grondig doorkruist werden, blijkbaar doordat zich te Korinthe, na ontvangst van deze Brief, een zeer verontrustende situatie ontwikkelde welke de relatie tussen de apostel en die gemeente zeer vertroebelde. Hoewel we over die nieuwe toestand weinig weten - ook in de Handelingen wordt erover gezwegen – kunnen we uit het tweede hoofdstuk van de Tweede Korinthebrief op z’n minst afleiden:
a. dat de Eerste Brief bij enkele Korinthiërs 'slecht viel'; zij verzetten zich kennelijk tegen Paulus’ gezag en brachten de gemeente in heftige beroering, zodat
b. de apostel zich genoodzaakt zag plotseling Efeze te verlaten om te Korinthe 'orde op zaken te stellen'.
Dat korte 'tussenbezoek' schijnt zeer heftig verlopen te zijn en was voor Paulus, bij terugkeer te Efeze, aanleiding om eerst de 'Tranenbrief' - een niet voor ons bewaard document - te schrijven, naderhand gevolgd door de Tweede (canonieke) Korinthebrief. Zie: 2Ko 1:23 – 2:5 en 10:1 - 13:2.
 
Voorlopig gaat hij hoe dan ook nog niet op reis, op z’n minst tot Pinksteren, het joodse feest, aangezien zich te Efeze blijkbaar nieuwe gelegenheden tot vruchtbare Evangelieverkondiging hadden voorgedaan: de grote en machtige deur die God voor hem geopend had. Dat God daarbij zijn onweerstaanbare macht zou aanwenden was beslist noodzakelijk, aangezien Paulus bij voorbaat wist dat hij, naast belangstelling voor de boodschap, tegelijkertijd ook veel tegenstand zou ontmoeten.
 
In Op 3:7-13, in de Filadelfia-boodschap voor het joodse eindtijdoverblijfsel, komt eveneens een door niemand te sluiten, door God te openen deur in beeld:
 
Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, hij die de sleutel van David heeft, die opent en niemand zal sluiten, en die sluit en niemand opent: Ik ben bekend met je werken. Zie! Ik heb voor je aangezicht een geopende deur gegeven die niemand kan sluiten.
 
Die in de 70e Jaarweek door God te openen deur zal het Overblijfsel de gelegenheid bieden om Mt 24:14 te vervullen: Het goede nieuws van een opgericht koninkrijk op heel de bewoonde aarde [oikoumene] uit te roepen tot een getuigenis voor alle Heidenvolken. Aangezien zelfs de vijandige antichristelijke machten dan niet in staat zullen zijn die 'deur' te sluiten, zal het Overblijfsel gedurende 3½ jaar die taak geheel kunnen afronden.
 
10  Eαν δε ελθη Tιμοθεος, βλεπετε ινα αφοβως γενηται προς υμας, το γαρ εργον κυριου εργαζεται ως καγω∙
Als Timotheüs komt, let er dan op dat hij zonder vrees bij jullie moge zijn, want hij doet het werk van de Heer , zoals ook ik.
11  μη τις ουν αυτον εξουθενηση. προπεμψατε δε αυτον εν ειρηνη, ινα ελθη προς με, εκδεχομαι γαρ αυτον μετα των αδελφων.
Laat dus niemand hem gering achten, maar help hem op weg in vrede, zodat hij naar mij toe kan komen, want met de broeders wacht ik op hem.
12  Περι δε Aπολλω του αδελφου, πολλα παρεκαλεσα αυτον ινα ελθη προς υμας μετα των αδελφων∙ και παντως ουκ ην θελημα ινα νυν ελθη, ελευσεται δε οταν ευκαιρηση.
Maar wat broeder Apollos betreft, ik drong er herhaaldelijk bij hem op aan dat hij met de broeders naar jullie toe zou komen, en het was volstrekt niet [zijn] wil om nu te komen. Hij zal echter komen wanneer het hem gelegen komt.
 
Uit Hn 19:21-22 weten wij dat Paulus, toen hij het plan opvatte om via Macedonië naar Korinthe te reizen, Timotheüs vooruit zond, samen met Erastus.
In hoofdstuk 4, vers 17, had hij de Korinthiërs al van Timotheüs’ komst in kennis gesteld. Blijkbaar was hij een timide jongeman; vandaar dat Paulus het nodig achtte de Korinthiërs te vermanen hem bij zijn komst op z’n gemak te stellen. Als extra reden voert Paulus aan dat hij ook zeer actief is in het werk van de Heer, evenals ik.
 
Met broeder Apollos ligt de zaak weer anders. Paulus vond het met het oog op de bedenkelijke toestanden in Korinthe, kennelijk zeer gewenst dat Apollos met Timotheüs en Erastus zou meereizen, te meer omdat hij de situatie te Korinthe door-en-door kende en zeker wist welke problemen er 'speelden'. Maar blijkbaar was Apollos van mening dat zijn bezoek de tweedracht tussen de Paulus’ partij en die van hem alleen maar zou verscherpen.
 
Aan het bevorderen van de neiging tot partijzucht (sektevorming) wilde Apollos kennelijk part noch deel hebben, en al helemaal niet wanneer het verzoek om zijn terugkeer was uitgegaan van hen die hém speciaal adoreerden, boven Paulus!
De laatste had blijkbaar niet de schijn op zich willen laden dat hij de invloed van Apollos vreesde toen hij deze herhaaldelijk had verzocht om toch te gaan. Het letterlijk overbrengen van Apollos’ reactie moet diens aanhang wel bijzonder ontnuchterd hebben: Ik zal gaan als het mij juist dunkt!
De vermaningen die nu volgen lijken die indruk te bevestigen:   
 
13  Γρηγορειτε, στηκετε εν τη πιστει, ανδριζεσθε, κραταιουσθε∙
Blijft waakzaam, staat vast in het geloof, gedraagt je als mannen, weest sterk!
14  παντα υμων εν αγαπη γινεσθω.
Laat al jullie zaken in liefde geschieden.
 
Het is duidelijk dat de apostel - gedachtig al de zaken die hij in de Brief heeft moeten aanroeren – toe is aan het geven van enkele slotvermaningen.
Gezien al de negatieve invloeden die voor de Korinthiërs even zoveel geestelijke bedreigingen inhielden, zowel van buitenaf als van binnenuit, is geestelijke waakzaamheid geboden.
 
Denken we slechts aan het vorige hoofdstuk over de opstanding, maar ook aan de verwoestende uitwerking van hun sektarische verdeeldheid, met name bij het Avondmaal, dan is een krachtig geloof dringende noodzaak.
Niet minder dan vier hoofdstukken moest de apostel immers besteden aan die kinderachtige, partijzuchtige opstelling. Het wordt dan ook de hoogste tijd dat zij zich wat manlijker gaan gedragen; hun verzotheid op de charismata welke opzien baren, met name de glossolalie, verraadt eveneens dat zij nog allerlei kinderlijke trekjes vertonen.
 
Met zijn aanmoediging Laat al jullie zaken in liefde geschieden heeft Paulus ongetwijfeld heel hoofdstuk 13 nog in gedachten De goddelijke agapè is de weg die alles overstijgt en het beginsel waarop waar christendom berust.
 
15  Παρακαλω δε υμας, αδελφοι∙ οιδατε την οικιαν Στεφανα, οτι εστιν απαρχη της Aχαιας και εις διακονιαν τοις αγιοις εταξαν εαυτους∙
Maar ik roep jullie op, broeders: Jullie zijn bekend met het huis van Stefanas, dat het een eerstelingsgave van Achaje is en dat zij zich ten dienste van de heiligen stelden.
16  ινα και υμεις υποτασσησθε τοις τοιουτοις και παντι τω συνεργουντι και κοπιωντι.
Dat jullie je ook aan zulke mensen mogen onderwerpen, alsook aan een ieder die meewerkt en zich krachtig inspant.
17  χαιρω δε επι τη παρουσια Στεφανα και Φορτουνατου και Aχαικου, οτι το υμετερον υστερημα ουτοι ανεπληρωσαν,
Ik verheug mij echter over de aanwezigheid van Stefanas en Fortunatus en Achaïkus; zij vergoedden namelijk wat van jullie zijde ontbrak;
18  ανεπαυσαν γαρ το εμον πνευμα και το υμων. επιγινωσκετε ουν τους τοιουτους.
want zij verkwikten mijn geest en die van jullie. Erkent dan zulke mensen.
 
Men vermoedt dat Stefanas, Fortunatus en Achaïkus de brief van de Korinthiërs met al hun vragen hadden overgebracht en de apostel tevens hadden ingelicht over de vele bedenkele toestanden welke zich in de gemeente aan het ontwikkelen waren.
Kennelijk behoorden Fortunatus en Achaïkus tot het huis van Stefanas aangezien hun namen verwijzen naar slaven die zijn vrijgelaten. Toen hun vroegere meester Stefanas tot geloof kwam deelden zij blijkbaar diens nieuwe geloof en werden zij alle door Paulus gedoopt. Dat was trouwens één van de doopgelegenheden die Paulus zich expliciet herinnerde; misschien droeg de verkwikkende aanwezigheid van de drie mannen daartoe bij (1Ko 1:16-17).
 
De apostel acht het evenwel noodzakelijk de Korinthiërs ertoe aan te moedigen zulke mannen in ere te houden, gezien hun toewijding en harde arbeid. Door het feit dat hij zijn vroegere slaven thans als zijn gelijken behandelt, laat Stefanas bovendien zien hoe waar christendom in de praktijk van het dagelijks leven uitwerkt. In ieder geval prijst Paulus zich gelukkig zulke mannen in zijn nabijheid te kunnen hebben; hun liefde vergoedt de afwezigheid der Korinthiërs en wat zij eventueel voor hem hadden kunnen doen.
  
19  Aσπαζονται υμας αι εκκλησιαι της Aσιας. ασπαζεται υμας εν κυριω πολλα Aκυλας και Πρισκα συν τη κατ οικον αυτων εκκλησια.
De gemeenten van Asia groeten jullie. Aquila en Prisca groeten jullie hartelijk in [de] Heer tezamen met de gemeente bij hen aan huis.
20  ασπαζονται υμας οι αδελφοι παντες. Aσπασασθε αλληλους εν φιληματι αγιω.
Al de broeders groeten jullie. Groet elkaar met een heilige kus.
21  O ασπασμος τη εμη χειρι Παυλου.
De eigenhandige groet van mij, Paulus.
22  ει τις ου φιλει τον κυριον, ητω αναθεμα. Mαρανα θα.
Indien iemand geen genegenheid heeft voor de Heer, laat hij vervloekt zijn. Maran atha!
23  η χαρις του κυριου Iησου μεθ υμων.
De liefderijke gunst van de Heer Jezus [zij] met jullie.
24  η αγαπη μου μετα παντων υμων εν Xριστω Iησου.

Mijn liefde [zij] met jullie allen in Messias Jezus.
 
Uit de groeten blijkt de toenmalige gemeenschapszin van de afzonderlijke, locale christelijke groepen in de provincie Asia, waarin ook Efeze gelegen was.
Het echtpaar Aquila en Priscilla had niet alleen een hechte band met Paulus en Apollos, maar ook met de gemeente te Korinthe, waar zij tezamen met Paulus veel arbeid hadden verricht en met wie zij aldaar ook het tentenmakersambacht hadden uitgeoefend. Zie Hn 18:1-4, 18-19, 24-28.
De eigenhandige groet van Paulus leverde aan de Korinthiërs het bewijs dat de Brief echt was, werkelijk van hem afkomstig. Vergelijk Gl 6:11 en2Th 3:17.
 
Opvallend is zeker de wijze waarop de apostel in vers 22 degenen bedreigt die geen genegenheid voor de Heer hebben [het werkwoord fileoo gebruikte hij hier; niet agapaoo]: Laat hij vervloekt zijn.
De hele Brief door had Paulus de liefde tot Messias Jezus verkondigd. De vele misbruiken die te Korinthe tot ontwikkeling waren gekomen waren juist ontstaan doordat het sommigen aan genegenheid voor hun Heer ontbrak.
Vergelijk 1Ko 12:3 waar de apostel eerder verduidelijkte dat iemand die in geestvervoering uitriep Jezus zij vervloekt! [Aναθεμα Iησους ] niet door Gods geest maar door demonische krachten werd geleid. Vergelijk ook Gl 1:8-9.
 
De wens in de Aramese taal Maran atha! staat geheel los van de vervloeking en drukt juist iets tegengestelds uit, namelijk dat Jezus spoedig moge komen.
Het Aramese Mar (Heer), het eerste deel van het woord Maran wordt onder meer gevonden in Dn 2:47. Atha is een vorm van het werkwoord komen.
De wens houdt bijgevolg in: Komt Heer!
Dat Paulus hier deze wens in Aramese bewoordingen gebruikte bewijst dat zijn lezers ze begrepen. Blijkbaar waren ze in Palestina algemeen in gebruik, maar werden ze ook daarbuiten bekend.
 
Dat Paulus tenslotte eindigt met Mijn liefde [zij] met jullie allen in Messias Jezus moet zijn lezers ervan overtuigen dat de hele Brief door liefde is ingegeven, ondanks het feit dat ze voor hen veel onaangename zaken bevat. Het is de agapè die allen in hun Heer, Messias Jezus, verenigt.

Geen opmerkingen: