2 Korinthe
De oorzaak daarvan moeten we blijkbaar toeschrijven aan de komst te Korinthe van vreemde predikers die meenden tegen Paulus te moeten ageren. Kennelijk met opzet tastten die personen - van wie sommigen wellicht voorlopers waren van het latere Gnosticisme, maar anderen Judaïsten - zijn gezag en goede naam aan.
Te Efeze, waar de apostel langer gebleven was dan oorspronkelijk in zijn bedoeling lag, vernam Paulus welke gevaren er in Korinthe dreigden. Niet vreemd, aangezien er in die tijd een druk verkeer tussen beide havensteden bestond.
Tegen het einde van zijn Eerste Brief had Paulus zijn Reisplan aan de Korinthiërs meegedeeld:
Ik zal naar jullie toe komen wanneer ik Macedonië ben doorgetrokken, want ik ga door Macedonië, en misschien zal ik bij jullie blijven, of zelfs de winter doorbrengen, zodat jullie mij op weg kunnen helpen, ongeacht waar ik naar toe ga. Want ik wil jullie thans niet in het voorbijgaan zien, want ik hoop enige tijd bij jullie te blijven, als de Heer het toestaat.
Ik zal echter tot Pinksteren in Efeze blijven, want mij is een grote en machtige deur geopend en er zijn veel tegenstanders (Ko 16:5-9).
Uit onze Brief blijkt zonneklaar dat dit plan, om Korinthe voor een tweede maal te bezoeken, nooit werd gerealiseerd. Des te opmerkelijk is het dan ook dat Paulus in hoofdstuk 13 van deze Brief het volgende schrijft: Dit [is] de derde keer dat ik naar jullie toe kom.
Daaruit leiden we af dat er intussen wel degelijk een tweede bezoek had plaats gevonden. In de Handelingen wordt daarvan overigens geen melding gemaakt, maar de Brief zelf bevestigt niet alleen die conclusie maar bestempelt dat 'tussenbezoek' tevens als een bezoek in droefheid, zoals het ook binnen theologische kringen wel wordt aangeduid (2Ko 2:1).
Uit andere passages in de Brief vernemen we verder dat die droefheid te maken had met de slechte atmosfeer die hij in Korinthe aantrof, kennelijk veroorzaakt door de vreemde predikers die de apostel beschuldigden van zelfoverschatting en baatzuchtigheid.
Bij die gelegenheid had zijn optreden kennelijk een zwakke en weifelende indruk gemaakt, zodat zijn opponenten konden zeggen: Zijn brieven zijn weliswaar gewichtig en krachtig, maar zijn lichamelijke aanwezigheid is zwak en zijn spreken verachtelijk (2Ko 10:10).
Bij zijn terugkeer in Efeze had Paulus hun door middel van een brief zijn reactie op dat korte tussenbezoek meegedeeld. Die niet-canonieke brief, feitelijk de derde die hij aan de gemeente schreef, is bekend komen te staan als de tranenbrief aangezien de apostel hem uit veel verdrukking en beklemdheid van hart schreef, onder veel tranen (2Ko 2:4).
Uit 2Ko 7:12 zullen wij nog vernemen dat die brief hoofdzakelijk werd geschreven om een onrecht, dat tijdens het tussenbezoek in Korinthe [waarschijnlijk ten aanzien van de apostel zelf] was gepleegd, te herstellen.
De zeewegroute tussen Efeze (Efeso) en Korinthe (Corinto) was aanzienlijk sneller dan de landroute via het Noordelijke Macedonië. De 'tussenreis' kon op die manier binnen een korte tijd gemaakt zijn.
1 Παυλος αποστολος Xριστου Iησου δια θεληματος θεου, και Tιμοθεος ο αδελφος, τη εκκλησια του θεου τη ουση εν Kορινθω, συν τοις αγιοις πασιν τοις ουσιν εν ολη τη Aχαια∙
Paulus, een apostel van Messias Jezus door Gods wil, en Timotheüs de broeder, aan de gemeente van God die in Korinthe is, tezamen met al de heiligen die in heel Achaje zijn.
2 χαρις υμιν και ειρηνη απο θεου πατρος ημων και κυριου Iησου Xριστου.
Liefderijke gunst en vrede [zij] jullie van God onze Vader en van Heer Jezus Messias.
3 Eυλογητος ο θεος και πατηρ του κυριου ημων Iησου Xριστου, ο πατηρ των οικτιρμων και θεος πασης παρακλησεως,
Gezegend [zij] de God en vader van onze Heer Jezus Messias, de Vader der hartelijke barmhartigheden en God van alle vertroosting,
4 ο παρακαλων ημας επι παση τη θλιψει ημων, εις το δυνασθαι ημας παρακαλειν τους εν παση θλιψει δια της παρακλησεως ης παρακαλουμεθα αυτοι υπο του θεου∙
die ons vertroost bij al onze verdrukking, opdat wij hen die in allerlei verdrukking [zijn] kunnen vertroosten door de vertroosting waarmee wijzelf door God vertroost worden.
5 οτι καθως περισσευει τα παθηματα του Xριστου εις ημας, ουτως δια του Xριστου περισσευει και η παρακλησις ημων.
Want zoals het lijden van de Messias in ons overvloedig is, is evenzo onze vertroosting door de Messias overvloedig.
6 ειτε δε θλιβομεθα, υπερ της υμων παρακλησεως και σωτηριας∙ ειτε παρακαλουμεθα, υπερ της υμων παρακλησεως της ενεργουμενης εν υπομονη των αυτων παθηματων ων και ημεις πασχομεν.
Hetzij wij dan in verdrukking zijn, [het is] voor jullie vertroosting en redding; hetzij wij vertroost worden, [het is] voor jullie vertroosting die werkzaam is in verduring van hetzelfde lijden dat ook wij ondergaan
7 και η ελπις ημων βεβαια υπερ υμων, ειδοτες οτι ως κοινωνοι εστε των παθηματων, ουτως και της παρακλησεως.
En onze hoop voor jullie [is] hecht, wetend dat zoals jullie deelhebbers zijn van het lijden, zo ook van de vertroosting.
Het adres van onze Brief vertoont grote overeenkomst met dat van Eén Korinthe. Ook hier benadrukt Paulus zijn apostolische waardigheid, iets wat hij vooral doet wanneer dat apostelschap wordt aangevallen of in twijfel getrokken, iets wat bijvoorbeeld in Filippi absoluut niet het geval was. VergelijkFp 1:1, waar hij zichzelf en Timotheüs in het adres slaven van Messias Jezus noemt.
De Korinthiërs moeten echter beseffen dat hij door God in de positie van apostel is geplaatst; een ieder die daar tegen ingaat, keert zich dan ook tegen God zelf.
Aangezien het Evangelie zich vanuit Korinthe over de hele provincie Achaje had verspreid, betrekt Paulus ook alle daar wonende christenen [heiligen, omdat christenen door Gods heilige geest worden geleid – Rm 8:14] in het adres; te meer omdat kon worden aangenomen dat de moedergemeente veel invloed op hen had.
De dankzegging die na het Opschrift volgt zet meteen ook de toon voor de Brief.
Paulus’ dank aan God - of beter: de zegen die hij jegens God uitspreekt; een manier van lofprijzing aan hem - betreft in dit geval niet de gemeente, want de geestelijke toestand aldaar is allesbehalve rooskleurig. In plaats daarvan brengt hij, de apostel die door velen te Korinthe wordt bekritiseerd, dank aan God voor een aan hem bewezen weldaad. Hij is namelijk uit een vreselijke nood, waarin hij zelfs aan zijn leven twijfelde, door God verlost. Daarnaast heeft de God van alle vertroosting - uit wie derhalve alle ware vertroosting voortkomt - hem, Paulus, in zijn benarde situatie van veel verdrukking ook nog eens in ruime mate vertroost.
He Griekse woord voor vertroosting [παρακλησις] is verwant aan het woord Parakleet [παρακλητος] dat vooral in het Johannes’ Evangelie toegepast wordt op de werking van de heilige geest als helper of trooster (Jh 14:16, 26; 15:26; 16:7). De God die zo verheven is als een Macht die schept is tegelijkertijd ook de God die dienstknechten van hem die in nood zijn vertroost, terwijl zij in verdrukking verkeren, wat dus niet noodzakelijkerwijs wil zeggen dat zij eruit bevrijd worden. Vergelijk de beloften die God profetisch doet aan het Israël dat in de eindtijd hersteld wordt (Js 43:1-4, 14-17). In druk en nood is God bij ons!
Het werkwoord dat met vertroosten wordt weergegeven is παρακαλεω en is in het NT niet alleen prominent aanwezig in onze Brief maar ook in hoofdstuk 1 van het Bijbelboek Klaagliederen volgens de LXX, maar aldaar vooral in de zin dat er, ondanks veel tranen, geen Vertrooster is (Kl 1:2, 9, 16, 17 en 21). De (niet bewaarde) brief die Paulus schreef ná het 'tussenbezoek', schreef hij met veel tranen (2Ko 2:4). Maar hij werd door God vertroost. Zo zal ook Israël tenslotte vertroost worden (KL 5).
Het Griekse woord voor verdrukking, θλιψις, is bij Paulus zo zeer inherent aan het leven van een christen dat het bij hem als het ware een godsdienstige term wordt. Toen hij bijvoorbeeld tijdens zijn Eerste reis in Galatië afscheid nam van zijn broeders, zei hij tot hen: Wij moeten door veel verdrukkingen ingaan in het koninkrijk Gods (Hn 14:22).
Hoezeer dat voor Paulus zelf gold liet hij ons weten in zijn Kolossenzenbrief: Nu verheug ik mij in al het lijden voor jullie en ik vul plaatsvervangend in mijn vlees aan wat nog ontbrak aan de verdrukkingen van de Messias ten behoeve van zijn Lichaam, dat is de Gemeente(Ks 1:24).
Toen Jezus op aarde was ervoer hij veel vijandigheid, vooral van de eigen, joodse zijde. Bij de prediking van het koninkrijk Gods kreeg hij te maken met de intense tegenstand en haat van hun religieuze elite. Daardoor ondervond hij veel verdrukking, maar toen op de Pinksterdag de Gemeente gesticht werd was hijzelf inmiddels naar de hemel teruggekeerd; nu zouden zijn apostelen en overige volgelingen doelwit van de demonenwereld worden. Want hoewel wij bij onze roeping ontrukt werden aan de macht der duisternis en werden overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde, blijven de duistere machten, de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen, christenen belagen (Ks 1:13; Ef 6:12). In 2Ko 4:8-12 zal de apostel nog uitvoerig ingaan op het lijden en de verdrukkingen die hij ten tijde van het schrijven van de Brief nog steeds ondervindt, terwijl hij in11:23-27 met ons zal terugblikken op al de dingen die hij op dat terrein reeds ondervonden had.
Daarbij vervalt Paulus niet in vormen van allerlei negatief denken of zelfbeklag; integendeel! In al zijn verdrukkingen wordt hij namelijk ook overvloedig door God vertroost en die weldaad strekt zich niet alleen tot hemzelf uit maar bereikt ook hen met wie hij geestelijk in verbinding staat. Door eigen ondervinding geleerd is hij in staat om hen die in allerlei verdrukking verkeren te vertroosten, precies zoals hijzelf door God wordt vertroost. Aangezien hij ruimschoots deel heeft aan het Messiaanse lijden wordt hij evenredig overvloedig door God vertroost. In zijn loopbaan van christelijk leven ervaart hij een wonderbare harmonie van schijnbare tegenstrijdigheden: te midden van lijden en rampspoed toch een diep innerlijk geluk.
Hoe paradoxaal het ook lijkt, het lijden dat hij verdraagt verschaft geestelijke vruchtbaarheid aan zijn apostolische toewijzing; de vertroosting die hij van God ontvangt wordt in medegelovigen die met hem in verbinding staan namelijk een bron van kracht tot standvastigheid. Wat hem betreft is er dan ook richting zijn Korinthische broeders een grondslag voor hoop: Zoals jullie deelhebbers zijn van het lijden, zo ook van de vertroosting.
8 Oυ γαρ θελομεν υμας αγνοειν, αδελφοι, υπερ της θλιψεως ημων της γενομενης εν τη Aσια, οτι καθ υπερβολην υπερ δυναμιν εβαρηθημεν, ωστε εξαπορηθηναι ημας και του ζην∙
Want wij willen niet, broeders, dat jullie onkundig zijn omtrent de verdrukking welke ons in Asia overkwam, dat wij het bovenmate zwaar te verduren kregen, boven vermogen, zodat wij zelfs wanhoopten aan ons leven.
9 αλλα αυτοι εν εαυτοις το αποκριμα του θανατου εσχηκαμεν, ινα μη πεποιθοτες ωμεν εφ εαυτοις αλλ επι τω θεω τω εγειροντι τους νεκρους∙
Ja, inwendig hadden wij voor eigen besef het doodvonnis ontvangen, opdat wij niet op onszelf zouden vertrouwen, maar op de God die de doden opwekt,
10 ος εκ τηλικουτου θανατου ερρυσατο ημας και ρυσεται, εις ον ηλπικαμεν [οτι] και ετι ρυσεται,
die ons uit zulk een grote dood verloste en zal verlossen, op wie wij onze hoop hebben gevestigd dat hij ook nogmaals zal verlossen,
11 συνυπουργουντων και υμων υπερ ημων τη δεησει, ινα εκ πολλων προσωπων το εις ημας χαρισμα δια πολλων ευχαριστηθη υπερ ημων.
terwijl ook jullie meehelpen door jullie gebed voor ons, opdat uit veel [in gebed opgeheven] gezichten - wegens de aan ons verleende genadegave - door velen dank gebracht zou worden voor ons.
Wij kunnen noch uit deze Brief, noch uit de Handelingen, met zekerheid afleiden op welk doodsgevaar Paulus doelt. Het meest aannemelijk lijkt ons dat hij verwijst naar Hn 19:23-34, waar sprake is van geen geringe opschudding betreffende de Weg, veroorzaakt door het gilde van de zilversmeden. Hoe dan ook, de agressie die Paulus’ van zijn tegenstanders ervoer nam toen zulke grote vormen aan dat hij werkelijk moest vrezen voor zijn leven. Als de hysterische menigte volledig uiting had kunnen geven aan haar woede om de vermeende krenking van hun vermaarde godin Artemis, zouden Paulus, Gajus en Aristarchus zeker gelyncht zijn.
De druk was bovenmenselijk groot, niet in eigen kracht te dragen. Aanwending van eigen kracht of schranderheid was niet meer aan de orde, noch de mogelijkheid om een beroep te doen op de hulp of capaciteiten van anderen; hem restte nog slechts zijn lot in de handen te leggen van de God die de doden opwekt.
Dat laatste kan tweeërlei betekenis hebben: Het wonder van de opstanding ten tijde van de Opname, maar ook een huidig wonder: God die ons uit een zeker lijkende dood bevrijdt, en dat nu overkwam de apostel te Efeze, toen het hem toescheen dat hij al zo goed als gestorven was.
Vergelijk 1Ko 15:32.
Dat God hem redde uit zulk een grote dood toont opnieuw aan dat het doodsgevaar dermate groot was dat een gewelddadige dood onvermijdelijk leek.
Zelfs ná zijn vertrek uit Efeze was die dreiging niet geheel geweken, aangezien hij verwachtte dat God hem nogmaals uit doodsgevaar zou moeten bevrijden. Op zich niet vreemd want 'de Weg' van het Evangelie die Paulus predikte leverde hem overal vijanden op. Zoals hij in 2Ko 11 zal verklaren:Dikwijls de dood nabij… in gevaren van de Heidenen, in gevaren van eigen ras [de Joden].
In vers 11 wordt ons weer getoond welke waarde de apostel hechtte aan de onderlinge geestelijke binding welke tussen christenen bestaat omdat allen in het ene Lichaam van de Messias zijn opgenomen. Ook zijn broeders in Korinthe konden zijn medewerkers zijn in zijn evangelische arbeid door hun gebeden ten gunste van Paulus en zijn gezelschap. Wanneer dat zou bijdragen tot redding uit verdere nood, zou God vervolgens verheerlijkt worden door al degenen die Hem voor die redding zouden danken. Hier: voor het aan Paulus en zijn metgezellen geschonken charisma; niet eengenadegave in de zin van 1Ko 14, maar eenvoudig een dosis geschonken gunst.
Het is dan ook niet uit te sluiten dat Paulus’ redding uit een zekere dood te Efeze mede te danken was aan het feit dat God luisterde naar de gebeden van vele christenen - ook te Korinthe - die geregeld ten behoeve van Paulus en zijn metgezellen baden omdat zij wisten door welke gevaren zij geregeld omringd waren.
12 H γαρ καυχησις ημων αυτη εστιν, το μαρτυριον της συνειδησεως ημων, οτι εν απλοτητι και ειλικρινεια του θεου, [και] ουκ εν σοφια σαρκικη αλλ εν χαριτι θεου, ανεστραφημεν εν τω κοσμω περισσοτερως δε προς υμας.
Want dit is onze grond voor roemen: het getuigenis van ons geweten dat wij ons in eenvoud en oprechtheid van God, en niet in vleselijke wijsheid, maar in Gods liefderijke gunst in de wereld gedroegen, maar in het bijzonder ten opzichte van jullie.
13 ου γαρ αλλα γραφομεν υμιν αλλ η α αναγινωσκετε η και επιγινωσκετε, ελπιζω δε οτι εως τελους επιγνωσεσθε,
Wij schrijven jullie immers geen andere dingen dan die welke jullie geregeld lezen of zelfs erkennen. Ik hoop echter dat jullie [ze] ten einde toe zullen erkennen,
14 καθως και επεγνωτε ημας απο μερους, οτι καυχημα υμων εσμεν καθαπερ και υμεις ημων εν τη ημερα του κυριου [ημων] Iησου.
evenals jullie ook ons erkenden - tot op zekere hoogte - dat wij jullie roem zijn, zoals ook jullie van ons in de dag van de Heer Jezus..
Met Want dit is onze grond voor roemen motiveert Paulus de strekking van het direct voorafgaande. In zijn geweten was hij volkomen overtuigd dat hij zich steeds onbaatzuchtig en in alle oprechtheid en eenvoud, d.i. zonder bijbedoelingen, had opgesteld in zijn bediening, zeker ten aanzien van zijn broeders te Korinthe. Terecht mocht hij er daarom op rekenen dat hij ook van hún zijde alle hulp en medewerking zou ontvangen. In zijn relatie met hen was hij vrij gebleven van het egoïsme der vleselijke wijsheid, de wereldse aanpak waarin mensen dikwijls berekenend te werk gaan.
Het Griekse woord voor roemen [of: reden, grond tot roemen], καυχησις (in vers 12), en de afleiding daarvan καυχημα (in vers 14), komt in onze Brief vaker voor. Kennelijk had dat te maken met het feit dat zijn door God geschonken apostelschap in zijn betrekkingen met de Korinthiërs een punt van strijd was geworden. Door de negatieve invloed die sommigen op de Korinthische gelovigen uitoefenden, waarbij zij verdachtmakingen niet schuwden, was alles wat van Paulus afkomstig was omstreden geworden.
Zo ook de brieven die hij aan de gemeente had geschreven; tot op dat moment minstens drie. Wat anderen ook mochten beweren, daarin zaten geen verborgen bijbedoelingen noch enige dubbelzinnigheid aan gedachten. Paulus had geen verborgen 'agenda'. Integendeel, als zij eerlijk tegenover zichzelf waren moesten zij wel tot de conclusie komen dat het altijd zaken betrof waarvan zij ook zelf de juistheid erkenden.
Niet vrij van cynisme stelt de apostel dan ook vast dat dit van hun zijde slechts schoorvoetend ging, aangezien zij zich maar ten dele [apo merous], of slechts tot op zekere hoogte, beroemen op hun geestelijke betrekkingen met hem. Hij weet echter bij voorbaat dat zij - die nu nog 'tegenspartelende' gelovigen - in de Dag van de Heer, d.i. bij de Opname, ten tijde van de paroesie, zijn roem zullen zijn.
Vergelijk 1Th 2:19-20 >> Want wie [vormt] onze hoop of vreugde of gloriekroon? Of soms ook niet jullie; voor [het aangezicht] van onze Heer Jezus bij zijn paroesie? Zeker, jullie zijn onze heerlijkheid en vreugde.
15 Kαι ταυτη τη πεποιθησει εβουλομην προτερον προς υμας ελθειν, ινα δευτεραν χαριν σχητε,
En in dit vertrouwen wilde ik liever eerder naar jullie toe komen - opdat jullie een tweede liefderijke gunst zouden hebben -
16 και δι υμων διελθειν εις Mακεδονιαν, και παλιν απο Mακεδονιας ελθειν προς υμας και υφ υμων προπεμφθηναι εις την Iουδαιαν.
en via jullie doorreizen naar Macedonië, en weer vanuit Macedonië naar jullie toe komen, en door jullie op weg geholpen worden naar Judea.
In zijn Eerste (canonieke) Brief aan hen, in hoofdstuk 16, had Paulus zijn Reisplan aan de Korinthiërs ontvouwd:
Ik zal naar jullie toe komen wanneer ik Macedonië ben doorgetrokken, want ik ga door Macedonië, en misschien zal ik bij jullie blijven, of zelfs de winter doorbrengen, zodat jullie mij op weg kunnen helpen, ongeacht waar ik naar toe ga. Want ik wil jullie thans niet in het voorbijgaan zien, want ik hoop enige tijd bij jullie te blijven, als de Heer het toestaat. Ik zal echter tot Pinksteren in Efeze blijven, want mij is een grote en machtige deur geopend en er zijn veel tegenstanders.
Wanneer God plannen maakt hoeft hij die nooit te wijzigen. Hij overziet volkomen de wijze waarop en wanneer die raadsbesluiten tot uitvoering komen. Het is zeker waar dat hij zijn 'wegen' kan wijzigen langs welke hij zijn doel wil bereiken, maar nooit zijn raadsbesluiten.
Geheel anders ligt het bij ons, mensen; onze plannen, hoe goed bedoeld ook, kunnen volkomen in duigen vallen omdat de zaken geheel anders lopen dan aanvankelijk gedacht. Iets dergelijks overkwam ook Paulus, zijn reisplan werd grondig doorkruist en zijn critici te Korinthe stonden meteen klaar om van die situatie misbruik te maken; in de trant van: "Die Paulus is niet te vertrouwen, en die noemt zich een apostel van de Heer".
Maar in vers 12 had hij die aantijgingen al gepareerd door uitdrukkelijk te verklaren dat hij er geen 'dubbele agenda' op na hield: Want dit is onze grond voor roemen: het getuigenis van ons geweten dat wij ons in eenvoud en oprechtheid van God, en niet in vleselijke wijsheid, maar in Gods liefderijke gunst in de wereld gedroegen, maar in het bijzonder ten opzichte van jullie.
In dat vertrouwen had hij veel liever al eerder naar Korinthe willen reizen opdat zijn broeders daar een tweede 'genade' van God - door zijn tussenkomst - mochten ontvangen, vergelijkbaar met het effect van zijn allereerste bezoek aan hen, toen hij niet minder dan 18 maanden in hun midden verbleef. De Heer zelf had er toen voor gezorgd dat hij uitgebreid de gelegenheid kreeg Gods Woord onder hen te onderwijzen, als gevolg waarvan vele Korinthiërs tot geloof kwamen en gedoopt werden (Hn 18:8-11).
Maar alles liep anders dan gedacht. In de eerste plaats omdat zijn vruchtbare prediking te Efeze hem noodzaakte daar langer te blijven en vervolgens omdat hij wegens de ongunstige tijdingen die hem vanuit Korinthe bereikt hadden, in der haast het niet geplande 'tussenbezoek' had moeten brengen. Die reis had hun geen 'tweede genade' opgeleverd; integendeel. Door een zeer onheuse behandeling van de zijde van een niet bij name genoemd persoon verliep dat bezoek heel onaangenaam en keerde Paulus wegens dat incident weer snel naar Efeze terug.
Tijdens dat bezoek(je) had hij hun blijkbaar al toegezegd dat hij zo spoedig mogelijk naar Korinthe zou terugkeren en vervolgens via jullie doorreizen naar Macedonië, en weer vanuit Macedonië naar jullie toe komen, en door jullie op weg geholpen worden naar Judea. Maar terug in Efeze besloot hij dat (derde) bezoek uit te stellen en schriftelijk voldoening te eisen van het onrecht dat hem was aangedaan. Vandaar de 'tranenbrief' (2Ko 2:4-11; 7:8-12).
17 τουτο ουν βουλομενος μητι αρα τη ελαφρια εχρησαμην; η α βουλευομαι κατα σαρκα βουλευομαι, ινα η παρ εμοι το Nαι ναι και το Oυ ου;
Gaf ik mij dan, toen ik mij dit voornam, soms aan lichtvaardigheid over? Of neem ik mij de dingen die ik mij voorneem naar het vlees voor, zodat bij mij het Ja ja en het Nee nee zou zijn?
18 πιστος δε ο θεος οτι ο λογος ημων ο προς υμας ουκ εστιν Nαι και Oυ.
Maar God [is] getrouw dat ons woord jegens jullie niet is Ja en Nee.
19 ο του θεου γαρ υιος Iησους Xριστος ο εν υμιν δι ημων κηρυχθεις, δι εμου και Σιλουανου και Tιμοθεου, ουκ εγενετο Nαι και Oυ, αλλα Nαι εν αυτω γεγονεν.
Want de Zoon van God, Jezus Messias die onder jullie werd gepredikt door ons, door mij en Silvanus en Timotheüs, werd niet Ja en Nee, maar is Ja in hem geworden.
20 οσαι γαρ επαγγελιαι θεου, εν αυτω το Nαι∙ διο και δι αυτου το Aμην τω θεω προς δοξαν δι ημων.
Want hoevele beloften Gods er [zijn], in hem [is] het Ja; daarom ook [is] door hem het Amen voor God, tot heerlijkheid, door ons.
In plaats van rechtstreeks, via de zeeroute, naar Korinthe te reizen, verliet de apostel na het gevaarlijke tumult rond het zilversmidoproer Efeze enbegaf hij zich via Troas richting Macedonië waar hij zijn broeder Titus hoopte te ontmoeten met berichten vanuit Korinthe. Aangezien hij daarin teleurgesteld werd stak hij over naar Macedonië en daar ontmoette hij uiteindelijk Titus die hem verslag bracht van zijn eigen bezoek aan Korinthe.
Hoewel de Korinthiërs het onrecht hadden hersteld en de schuldige hadden bestraft, vernam hij toch ook van Titus dat de gemeente hem, Paulus, van wispelturigheid beschuldigde wegens het feit dat hij (opnieuw) zijn reisplan had gewijzigd (Hn 20:1-2; 2Ko 2:12-13; 7:5-7).
De apostel was echter niet lichtzinnig te werk gegaan alsof hij Ja zegt en Nee zou bedoelen. En ook was hij niet buiten God om te werk gegaan; hij had niet vertrouwd op het vlees, zijn eigen beperkt menselijk inzicht, maar hij had God gekend in zijn plannen. Wanneer hij dan ook plechtig iets bevestigt of ontkent, belooft of weigert, is hij volkomen te vertrouwen en handelt hij ook volkomen te 'goeder trouw'. Bij hem is het niet tegelijkertijd ja, ja en neen, nee. Met een beroep op Gods getrouwheid durft hij zijn oprechtheid met een eed te bevestigen. Door de getrouwheid van God in deze kwestie te betrekken laat hij bovendien uitkomen dat de wijze waarop de dingen verlopen niet buiten God omgaan. Hij kan het zodanig regelen dat menselijke plannen, ook die van zijn dienstknechten, net even iets anders verlopen dan zij bij zichzelf hadden voorgesteld. God weet immers wat de beste uitwerking is voor alle betrokkenen!
Hoe dan ook, in zijn oprechtheid is de apostel een ware dienaar van zijn Heer, Messias Jezus. Ook Gods Zoon is niet tegelijkertijd Ja en Neen. Op de daarvoor bestemde tijd werden (in het verleden) en worden (in de toekomst) in hem al Gods beloften Ja; zij komen in alle onderdelen tot een volkomen vervulling: Want hoevele beloften Gods er ook [zijn], in hem [is] het Ja; daarom ook [is] door hem het Amen voor God, tot heerlijkheid, door ons. Als de Amen, is Messias Jezus zelfs nog meer dan iemand die de waarheid spreekt. Hij staat garant voor de vervulling van al Gods beloften; al die beloften worden in hem bewaarheid. Hij is de Amen, de Getuige die getrouw en waarachtig is, het begin van de schepping Gods (Op 3:14).
Welnu, die waarachtige Zoon van God, in wie alle profetische beloften Gods hun verwerkelijking vinden, is door Paulus, Silvanus en Timotheüs onder de Korinthiërs gepredikt. In dat opzicht, in die Evangelieverkondiging, waren zij, de apostel en zijn metgezellen, volkomen eerlijk en oprecht. En bovendien staat dat Evangelie nog steeds 'muurvast'. Wat onterecht derhalve dat hij, Paulus, nu door hen van dubbelzinnigheid wordt beschuldigd! Dat ook de Korinthische gelovigen bij hun gebeden nog steeds met groot vertrouwen het Amen uitspreken, hebben zij toch op z’n minst ten dele te danken aan het beeld dat die predikers op getrouwe wijze van Gods Zoon schetsten!
21 ο δε βεβαιων ημας συν υμιν εις Xριστον και χρισας ημας θεος,
Hij nu die ons met jullie standvastig maakt in [de] Messias en die ons zalfde [is] God,
22 ο και σφραγισαμενος ημας και δους τον αρραβωνα του πνευματος εν ταις καρδιαις ημων.
die ons ook verzegelde en het onderpand van de geest in onze harten gaf.
Paulus heeft zich in het direct voorafgaande krachtig gedistantieerd van de verdachtmaking dat hij onbetrouwbaar en wispelturig zou zijn, met nameten aanzien van zijn reisplannen. Het tegendeel is waar, standvastig heeft hij zich steeds op Gods leiding in deze en andere kwesties verlaten. En dat ook de Korinthiërs zelf blijk geven van een mate van standvastigheid blijkt uit het feit dat zij in de naam van Gods Zoon het Amen uitspreken, vol vertrouwen dat in die Zoon, hun Hoofd, al Gods beloften tot een vervulling zullen komen.
Daarom wil Paulus hen nu aan het feit herinneren dat God zelf er op toeziet dat zij tot standvastige leden van Jezus’ Gemeentelichaam worden gevormd. Tot die bestemming werden zij immers door God geroepen en met zijn heilige geest gezalfd om tezamen met hun Hoofd, de Koning-hogepriester, als een koninklijke priesterschap te fungeren binnen het Messiaanse Millenniumrijk, tot zegen van de Heidenvolken. Vergelijk Lk 3:21-22en Hn 10:37-38.
En in hun diepste innerlijk weten zij dat ook, aangezien Gods geest werkzaam is in hun eigen hart ( Rm 8:14-17 ). Zij zijn als het ware met die geest verzegeld zoals men vroeger een zegel plaatste op een document om de waarde ervan te bekrachtigen.
Toegepast op Jezus’ Gemeentelichaam houdt de verzegeling in dat zij Gods waardevolle bezit zijn, zijn onvervreemdbaar eigendom, zoals ook uit Ef 1:14 blijkt: In wie [Messias Jezus] ook jullie, toen jullie tot geloof kwamen, verzegeld werden met de heilige geest der belofte, welke een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het eigendom, tot lof zijner heerlijkheid.
Op de zekerheid van het geloof plaatste God als het ware zijn zegel. De heilige geest die in ons inwonend is maakt, bij wijze van spreken, die geloofszekerheid nog zekerder! Zie Rm 8:11, 14-16.
Bovendien bewerkt die innerlijke werking van de geest, in samenhang met het geopenbaarde Woord Gods, in het hart van de christen het besef dat hem een erfenis wacht. In die zin wordt Gods werkzame kracht in hem een onderpand van al datgene wat stellig gaat komen bij Jezus’ paroesie, wanneer de Opname plaats vindt.
Het Griekse αρραβων heeft betrekking op handgeld; wij zouden het een vorm van aanbetaling kunnen noemen; de betaling van de overblijvende som wordt erdoor gewaarborgd. Zo waarborgt God ons in zijn liefderijke gunst de zekerheid van ons erfdeel in de Messias, door ons zijn heilige geest als een blijvend bezit te schenken (Ef 1:13-14).
Interessant is dat de term αρραβων in het hedendaagse, moderne Grieks verwijst naar de verloving tussen een man en vrouw, en met namenaar de ring welke die verbintenis, vooruit wijzend naar het huwelijk, verzinnebeeldt. Vergelijk Rm 8:23.
23 Eγω δε μαρτυρα τον θεον επικαλουμαι επι την εμην ψυχην, οτι φειδομενος υμων ουκετι ηλθον εις Kορινθον.
Ikzelf nu roep God op als getuige tegen mijn ziel dat ik, om jullie te sparen, nog niet naar Korinthe kwam.
24 ουχ οτι κυριευομεν υμων της πιστεως, αλλα συνεργοι εσμεν της χαρας υμων, τη γαρ πιστει εστηκατε.
Niet dat wij heerschappij voeren over jullie geloof, maar wij zijn medearbeiders van jullie vreugde; want jullie staan door geloof.
Hier onthult de apostel tenslotte de echte reden waarom hij zijn reisplan had gewijzigd, namelijk om de Korinthiërs de gelegenheid te bieden de vrijheid die zij in Messias Jezus hadden verkregen op hun eigen manier in te vullen; om te handelen zoals de Heer wilde dat ze zouden handelen en niet omdat Paulus het hun gebood. Vergelijk 1Ko 4:8-21.
Wat Paulus hier zegt komt feitelijk op het volgende neer:
"Jullie moeten goed begrijpen dat ik geen baas ben over jullie. Als ik naar Korinthe was gekomen zoals oorspronkelijk in mijn bedoeling lag, al vlug na mijn kort, pijnlijk bezoek aan jullie, zou ik met mijn aanwezigheid als een apostel van de Heer een dermate grote druk op jullie gelegd hebben dat jullie mij, een mens, gehoorzaamd zouden hebben, maar zonder de innerlijke overtuiging dat het daarbij ook de wil van de Heer betrof. Jullie dienen in het bezit te blijven van de ware christelijke vrijheid ten einde te kunnen doen wat God van jullie wil en niet wat ik wens.
Daarom heb ik ook eerst Titus’ komst afgewacht om te zien met welke berichten over jullie hij naar mij toe zou komen".
Als hij al eerder naar hen toe was gekomen had hij de indruk kunnen wekken dat hij de meester van hun geloof was. Het tegendeel is echter het geval, hij en zijn metgezellen zijn slechts medearbeiders van hen en dat bovendien met het doel bij te dragen tot hun vreugde. De apostel wil slechts naast hen staan als een mededienaar van God en hun behulpzaam zijn om een steeds beter zicht te krijgen op Hem en zijn Zoon door wie hij zijn voornemen verwezenlijkt (de Amen).