De Slaaf en de Paroesie
Deel 4 - De Bestemde tijden der Heidenen
Wanneer begonnen ze?
In 607 v.Chr.?
Of in 587/586 v.Chr.?
Of ten tijde van de Spraakverwarring?
Voor de Getuigen
van Jehovah is, wat betreft hun Eindtijdverwachtingen, het jaar 1914 steeds van
groot, ja wellicht zelfs van doorslaggevend belang geweest.
In
verband daarmee heeft de top van de Organisatie hen steeds de leer over de Zeven
Tijden voorgehouden. Wat houdt die leer in?
Kort
samengevat: Die Zeven Tijden – of de Bestemde Tijden der Heidenen – is
voor het WTG de wereldperiode waarin er geen Davidisch koninkrijk regeert.
Die Tijden
zouden hun begin hebben gehad in het jaar 607 v.GT, bij de verovering en
vernietiging van Jeruzalem, althans volgens de door het WTG gehanteerde
chronologie. En ze zouden zijn geëindigd in 1914 AD. Vanaf de herfst van dat
jaar zou Jezus’ Messiasrijk in werking zijn gekomen. Dus de vervulling van het
Modelgebed: Mag uw koninkrijk komen (Mt
6:10).
Maar ook
de vervulling van vele OT-profetieën. Zoals (volgens de NW-vertaling):
De scepter zal van Juda niet wijken, noch de gebiedersstaf van tussen
zijn voeten, totdat Silo [de Messias] komt; en aan hem zal de gehoorzaamheid der volken behoren
(Gn 49:10).
Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn
koninkrijk, om het stevig te
bevestigen en om het te schragen door middel van gerechtigheid en
door middel van rechtvaardigheid, van nu [1914] aan en tot
onbepaalde tijd. Ja, de ijver van Jehovah der legerscharen zal dit doen (Js 9).
En in de dagen van die koningen [in het
beeld van Dn 2 voorgesteld door de voeten en de 10 tenen, deels van ijzer, en
deels van leem] zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat
nooit te gronde zal worden gericht. En het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden
overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan
maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan (Dn
2:44).
Met de wolken des hemels bleek
iemand gelijk een mensenzoon te komen; en tot de Oude van Dagen verkreeg hij
toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en [een] koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale
groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij
van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet
te gronde gericht zal worden (Dn 7:13-14).
Wat een geweldige
profetische aankondigingen!
Wat
heerlijk om de (werkelijke) vervulling daarvan mee te mogen maken!
Maar
voor de Getuigen zouden deze profetieën, en nog vele andere van deze aard, al
werkelijkheid zijn geworden! In 1914 dus.
We zijn
echter thans – in 2018 - al 104 jaar verder in de tijd en we zien echt niet dat
de volken, nationale groepen
en talen alle hém [de Messiaanse
koning Jezus] dienen. Ook heeft hij alle
andere regeringsmacht in de wereld der Heidenvolken niet weggevaagd.
Ook is er geen spoor te bekennen van zijn tegenwoordigheid,
zijn aanwezigheid als regerend koning. Grieks paroesie – Mt
24:3; nwv.
Is dat, na meer dan een volle
eeuw, niet vreemd, op zijn zachts gezegd!?
De
tekstgedeelten uit de Bijbel die tot op heden worden gebruikt om die leer te
ondersteunen zijn voornamelijk de volgende:
1.)
Allereerst uiteraard Lukas 21, de vv 20 tm 24, waarin van de
Tijden der Heidenvolken sprake is >>
Wanneer jullie
nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld zien, weet dan dat haar verwoesting
nabijgekomen is. Laten dan zij in Judea naar de bergen vluchten; en die in haar
midden, er uittrekken, en die in de landstreken, er niet binnengaan. Want dagen
van vergelding zullen die [dagen] zijn, om alles wat geschreven staat, in
vervulling te laten gaan. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen; want er
zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk. En zij zullen vallen
door de scherpte des zwaards en als gevangenen worden weggevoerd naar alle
Heidenvolken; en Jeruzalem zal door de Heidenvolken vertreden worden,
totdat de tijden der Heidenvolken vervuld zijn.
In de
behandeling van ons thema gaat het steeds om het juiste begrip van het gedeelte
en Jeruzalem zal door de Heidenvolken vertreden worden,
totdat de tijden der Heidenvolken vervuld zijn.
Van heel
veel belang is het feit om met elkaar te constateren dat in dit tekstdeel niet
wordt aangegeven wanneer het vertreden van Jeruzalem begon. In de Eerste eeuw
toen Jezus deze profetische woorden sprak was het vertreden van Jeruzalem al
eeuwen aan de gang, Zeker sinds de totale ondergang van het koninkrijk Juda in
het jaar 587/586 v.Chr. Maar van dat jaar werd door Jezus geen melding gemaakt.
Er werd op dat beginpunt door hem zelfs niet gezinspeeld.
Het
enige wat hij op dat moment aan zijn leerlingen profetisch doorgaf hield in dat
er
a.) een
einde zou komen aan de wereldoverheersing door de Heidenvolken, en
b.) dat
Jeruzalem dan niet langer door die Heidense machten overheerst of vertreden
zou worden.
Wanneer
precies, dus op welk punt in de tijd die speciale tijden een aanvang hadden
genomen, liet Jezus geheel in het midden. Maar uit het Boek Daniël wist hij
ongetwijfeld dat de sleutel daartoe te vinden was in de pantomime die
Nebukadnezar gedwongen werd op te voeren. Wegens zijn brallende hoogmoed had
YHWH Elohim hem namelijk met waanzin geslagen (Daniël
4).
Voor hen die daarover ‘het fijne’ willen weten
verwijzen wij naar de studie Taalverwarring
en de Zeven Tijden, en dan met name naar het onderkopje Tussentijdse
conclusies.
2.)
Ezechiël 21:25-27, waarin aan koning Zedekia profetisch werd meegedeeld dat hem
zijn troon en koninklijke positie gewelddadig zouden worden ontnomen door de
legers van koning Nebukadnezar van Babel (Babylon) >>
En
wat u betreft, o dodelijk gewonde, goddeloze overste van
Israël, wiens
dag gekomen is in de tijd van de dwaling van [het] einde, dit
heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Verwijder de tulband en zet af de
kroon. Deze zal niet dezelfde zijn. Verhoog
zelfs wat laag is en
verlaag zelfs de hoge. Tot
een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook
wat deze aangaat, ze zal stellig [van niemand] worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en
ik moet [het Messiasrijk] aan hem geven.
Wat betreft het jaar waarin dit oordeel
aan Zedekia werd voltrokken en er toen ook daadwerkelijk een einde kwam aan het
typologische koninkrijk Gods, zijn alle commentaren
op deze passage gelijkluidend: Een en ander geschiedde in het jaar 587/586 v.Chr.,
in de Anno Mundi tijdrekening (waarschijnlijk) overeenkomend met het jaar 3420
AM.
Maar het
WTG blijft tot op heden beweren dat een en ander plaats vond in het jaar 607
v.Chr.
3.)
Daniël 4:10-17
Wat nu de
visioenen van mijn hoofd op mijn bed betreft, zo aanschouwde ik dan, en zie!
een boom midden op de aarde, waarvan de hoogte reusachtig was. De boom werd groot
en sterk, en zijn hoogte zelf reikte ten slotte tot de hemel, en hij was
zichtbaar tot het uiteinde van de gehele aarde. Zijn loof was schoon, en zijn
vrucht was overvloedig, en er zat voedsel aan voor allen. Eronder placht het
gedierte van het veld schaduw te zoeken, en op zijn grote takken huisden altijd
de vogels van de hemel, en alle vlees was gewoon zich daarvan te voeden.
Ik bleef
aanschouwen in de visioenen van mijn hoofd op mijn bed, en zie! een wachter,
ja, een heilige, die uit de hemel zelf neerdaalde. Hij riep luidkeels, en
dit zei hij: „Hakt de boom om en kapt zijn grote takken af. Schudt zijn loof af
en verstrooit zijn vrucht. Het gedierte vluchte eronder vandaan, en de vogels
uit zijn grote takken. Laat zijn wortelstomp evenwel in de aarde staan, en wel
met een band van ijzer en van koper, tussen het gras van het veld; en door de
dauw van de hemel worde hij bevochtigd, en met het gedierte zij zijn deel
tussen de plantengroei der aarde. Zijn hart worde veranderd zodat het niet meer
dat van een mens is en een dierenhart worde hem gegeven, en laten er zeven tijden over hem
voorbijgaan. Volgens de verordening van wachters is deze zaak, en [volgens] het woord van heiligen is dit verzoek, opdat de levenden
mogen weten dat de Allerhoogste [de] Heerser is in het koninkrijk der mensheid
en dat hij het geeft aan wie hij wil en daarover zelfs de geringste der mensen
aanstelt.
Uit dit
voor alle mensen zeer belangrijke Schriftdeel wordt – geheel terecht – de leer
der Zeven
Tijden afgeleid. Aan het einde van die speciale Tijden zal immers het
lang verwachte Messiasrijk in werking komen. Het Davidische koninkrijk, maar
dan onder het koningschap van Davids illustere nakomeling Yeshua (Jezus) van
Nazareth. Zoals ook Gabriël aankondigde aan Maria: Wees
niet bevreesd, Mariam, want je hebt gunst gevonden bij God, en zie, je zult in [je] schoot ontvangen en een zoon baren, en zijn naam moet je
noemen: Jezus. Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en de Heer God zal hem de troon van zijn vader David
geven, en hij zal als koning over het Huis van Jakob regeren tot in eeuwigheid,
en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn (Lk
1:30-33).
Voor commentaar op dit Schriftdeel, zie Aankondiging
van Jezus’ geboorte.
De beslissende vraag is echter Hoe moeten die Zeven Tijden geïnterpreteerd worden? Wanneer nemen zij een aanvang, of – wellicht
beter- wanneer zijn ze al begonnen? En uiteraard ook: Hoe lang precies duren ze
en wanneer eindigen ze?
Zowel
het WTG als wijzelf zijn van mening dat het antwoord op die vraag moet worden
gevonden in het Boek Daniël, hoofdstuk 4.
Ons
commentaar kan de lezer vinden in de studie Taalverwarring
en de Zeven Tijden. Specifiek onder de kopjes De
duur van één profetische tijd en Tussentijdse
conclusies.
De lezer zal daarin ontdekken – onder het kopje Bewijsvoering
voor het jaar 1826 AM – dat wij, eigenlijk als vanzelfsprekend, voor de
aanvang der Zeven Tijden uitkomen bij het ingrijpende gebeuren van de
Taalverwarring! Vanaf dat bewuste jaar, 1826 AM, werd de wereld immers
gedomineerd door de ‘lappendeken’ der talloze regeringsvormen van de
Heidenvolken. Precies dus de situatie zoals die ook veel later, in de Eerste
eeuw, door de apostel Paulus werd toegelicht tegenover een Heidens gehoor in
Lystra: In de voorbijgegane geslachten
heeft hij alle natiën [of: Heidenvolken] toegestaan hun eigen wegen te bewandelen, ofschoon hij toch
niet heeft nagelaten getuigenis van zichzelf te geven door goed te doen,
door U regens vanuit de hemel en vruchtbare tijden te geven,
door uw hart overvloedig met voedsel en vrolijkheid te vervullen (Hn
14:15-17).
Voor het
jaar 607 v.Chr. als aanvangspunt voor de Zeven Tijden ontbreekt dus elke
grond! Noch daargelaten dat 607 als beginjaar door het WTG zelf ‘verzonnen’ is,
zelfs tegen alle historische feiten in! Maar men wilde nu eenmaal per se op het
jaar 1914 uitkomen! Hoe kreeg men een en ander toch voor elkaar! Vandaar
>>
4.)
Ezechiël 4:1-6
En gij,
o mensenzoon, neem u een baksteen, en gij moet die vóór u leggen en er een
stad in griffen, ja, Jeruzalem. En gij moet
er het beleg voor slaan en er een belegeringswal tegen bouwen en er een
belegeringsdam tegen opwerpen en er legerkampen tegen opstellen en er rondom
stormrammen tegen oprichten. En wat u betreft, neem u een ijzeren bakplaat, en
gij moet die als een ijzeren muur tussen u en de stad stellen en gij moet uw
gezicht er onafgebroken tegen richten, en ze moet in een staat van beleg komen
en gij moet ze belegeren. Het is een teken voor het huis van Israël. En wat u betreft, ga op uw linkerzijde
liggen, en gij moet de
dwaling van het huis van Israël erop leggen. Naar het
getal der dagen dat gij erop zult liggen, zult gij hun dwaling dragen. En
ikzelf moet u de jaren van hun dwaling geven naar het aantal van driehonderd
negentig dagen, en gij moet de dwaling van het huis van Israël dragen. En gij moet ze voleindigen. En
gij moet in het tweede geval op uw rechterzijde gaan liggen, en gij moet de dwaling van het huis van Juda veertig dagen dragen. Een dag voor
een jaar, een dag voor een jaar, dat heb ik u gegeven.
Allereerst
moeten we mbt dit Schriftdeel twee zaken memoreren: Deze opdracht aan de
profeet heeft geen enkel verband met de Zeven Tijden. Het WTG benut het
slechts om de regel een dag voor een jaar toe te passen. Waarop trouwens?
Antwoord:
Op een ander, voor hun doel te gebruiken Schriftdeel, t.w. Openbaring
12:6, 14, waaruit, overigens geheel terecht, afgeleid kan worden dat 1260 dagen
overeenkomen met 3½ tijd(en). Dus 7 tijden met 2520 dagen. Maar let op: Het
blijven in die context werkelijke dagen; dus van 24 uur! Geen dagen die men
zomaar mag overzetten in jaren, wat het WTG doet!
Welnu,
met de hierboven vermelde vier Schriftpassages heeft het WTG het voor elkaar
gekregen de bewuste Zeven Tijden te laten beginnen in 607 v.Chr. en te laten
eindigen in 1914 AD. Rekening houdend met het feit dat er geen jaar nul is,
leiden 607 plus 1914 inderdaad tot de waarde 2520 (2521 minus 1).
Interessant,
of misschien eerder hilarisch, is het feit dat het WTG lange tijd geen rekening
hield met die correctie van het jaar nul. In de dagen van de tweede president
van het WTG, Joseph Rutherford, liet men de Zeven
Tijden eenvoudig beginnen in het jaar 606 v.Chr.
Pas na
de dood van Rutherford in 1942 werd het beginpunt van de Zeven Tijden min of meer
geruisloos teruggeschoven met één jaar omdat men zich toen ging realiseren dat
2520 jaar ná 606 niet in 1914 maar in 1915 moesten eindigen. Men heeft
sindsdien 607 als vertrekpunt aangehouden, het jaar – volgens het WTG – waarin
Jeruzalem met haar tempel door Nebukadnezar werd verwoest. Vergelijk hiervoor
blz. 176 van het boek Regeering (geschreven door Rutherford in 1928) met
blz. 236-239 van het boek De Waarheid zal u vrijmaken uit 1943.
Merkwaardig
is het commentaar op die actie in het boek De Openbaring - Haar grootse climax nabij! op blz.
105. Zie de voetnoot in het kader 1914 voorzien. Van de daar vermelde
"goddelijke voorzienigheid" was men zich in 1943 blijkbaar in het
geheel niet bewust, want op de vermelde bladzijden in het boek De Waarheid zal u vrijmaken is
daarover niets te vinden.
Maar
zoals hierboven al werd gememoreerd wordt in vrijwel alle hedendaagse
gerespecteerde chronologieën het jaar 587 v.Chr. vermeld als het jaar waarin
Jeruzalems catastrofe zich voordeed. Om die reden zouden de 2520 jaar eigenlijk
vanaf 587 geteld moeten worden. Dan komt men uiteraard uit in 1934. Maar omdat
het jaar 1934 niet met zulke wereldschokkende gebeurtenissen als die
van 1914 in verband kan worden gebracht, werd binnen het WTG aan het
jaar 607 als het beginpunt vastgehouden.
Velen
weten dus niet dat 607 geen solide chronologische onderbouwing heeft en dat het
WTG slechts op dat jaar uitkomt door eenvoudig 70 jaar terug te rekenen vanaf
537 v.GT, het vermeende jaar waarin de Joden zouden zijn teruggekeerd in hun
homeland.
Het zal duidelijk zijn dat gedurende de jaren
1877 tot 1943, binnen het WTG die 70-jarige periode werd teruggerekend vanaf
536 v.GT.
Voor
alle volledigheid: De periode van 70 jaar is gebaseerd op Jeremia 25:11.
De grote
vergissing die echter in verband daarmee wordt gemaakt is de aanname
dat de 70 jaren betrekking zouden hebben op de woest ligging van geheel dit land, terwijl bij nauwkeurige
lezing van dit vers - en ook van de context (zie vooral vers 8) - blijkt dat
het gaat om een periode van 70-jarige dienstbaarheid aan Babylon, van
de natiën in die regio: Deze natiën zullen de koning van Babylon zeventig jaar moeten dienen.
Historisch
is de 70 jaar dan ook gemakkelijk te situeren in de overheersende heerschappij
van Babylon in die regio gedurende 609-539 v.GT.
Verrassend
is het overigens te constateren dat het jaar 587, als de verwoesting van
Jeruzalem met haar tempel door de Babyloniërs, verborgen ligt opgesloten in
het Bijbelgedeelte Zacharia 7:1-5.
Daaruit
vernemen wij immers dat door bepaalde Joden in het vierde jaar van koning
Darius, het jaar 518-517 v.GT, de vraag werd opgeworpen of men nog
steeds de vasten van de 5e maand in acht moest nemen, t.w. het treuren om
de verbranding van het Huis van YHWH, het afbreken van Jeruzalems muren, het
deporteren van het volk. Dus alle rampspoedige gebeurtenissen die zich in die
maand hadden voorgedaan.
Tot dan
toe, en wel 70 jaar lang, hadden de Joden het gebruik in
acht genomen. Zie 2 Koningen 25:8-11.
Maar let
op wat we lezen in vers 5 van Zc 7 >> Zeg tot
heel het volk van het land en tot de priesters: ’Hebt gij, toen
gij vastte en er geweeklaag was in de vijfde [maand] en in de zevende [maand], en dit zeventig
jaar lang, werkelijk voor mij gevast, ja voor mij?
Conclusie?
Die ligt voor de hand: Wanneer men 70 jaar terugtelt vanaf 518-517,
dan belandt men uiteraard in 588/587 en niet in 607.
Dat het 4e jaar van Darius overeenkomt
met 518-517 v.GT, wordt ook door het WTG erkend. Zie blz. 233-236 van het
boek Het herstel van het Paradijs voor de mensheid - door de
Theocratie.
Frappant is overigens de intellectuele
oneerlijkheid waarvan sprake is op blz. 236 in de voetnoot. Om het
jaar 607 v.GT overeind te houden, wordt botweg gezegd: Hierdoor wordt
bewezen dat het land zeventig jaar lang woest heeft gelegen en
dat deze “zeventig jaar” in 607 v.GT begonnen en in 537 v.GT
eindigden.
Als die bewering zou kloppen waren er in
518-517 v.GT niet 70, maar 90 jaar van vasten verstreken, maar dat zegt
Zacharia 7:5 uiteraard niet.
Dit verklaart terloops waarom er in de
chronologie die het WTG hanteert m.b.t. de Neobabylonische periode steeds 20
jaar "zoek zijn".
Merk bovendien op dat het in Zacharia 7 om een
geheel andere periode van 70 jaar gaat dan in de profetie van Jeremia 25:11.
En tenslotte een
laatste punt en wellicht de meest wrange constatering. Bij nader inzien blijkt
noch het jaar 607, noch 587, enige rol te spelen om op
profetische/chronologische gronden een idee te krijgen betreffende de
tijd van de oprichting van het Messiaanse koninkrijk!
Want wat
is het geval? Zoals we gezien hebben worden de 2520 jaar vereenzelvigd met
zowel ¹ de Zeven Tijden als ² de Tijden der Heidenen.
Ad¹- De Zeven
Tijden worden – geheel terecht - gezien als de wereldperiode waarin
YHWH God tijdelijk de uitoefening van zijn soevereiniteit voor wat
betreft de wereldheerschappij opschort. Een en ander werd afgebeeld door de reusachtige boom die, zinnebeeldig, werd
omgehakt waarbij de wortelstomp echter in de aarde bleef staan, omringd door
banden van koper en ijzer (Daniël
4:13-17).
Zie blz.
94-95 § 24 in het boek Schenk aandacht aan Daniëls profetie!
Ad²- De
Tijden der Heidenen worden gedefinieerd als de wereldperiode waarin de
politieke natiën van deze wereld de heerschappij uitoefenen over de aarde,
zonder daarin belemmerd te worden door een regering van Gods zijde.
Die
wijze van formuleren wekt op zich al het vermoeden dat beide periodes
samenvallen en dat is kennelijk ook het geval en bovendien historisch te
traceren.
Toen
YHWH Elohim namelijk de Spraakverwarring te Babel veroorzaakte en daarmee de
torenbouwers de pas afsneed in hun ambitieuze plannen, geschiedde namelijk
zowel het een als het ander, t.w.:
Doordat
die opstandige mensen gedwongen werden uiteen te gaan volgens hun
nieuwe taalgroepen, kwamen de natiën, of Heidenvolken, tot bestaan die
allemaal hun eigen lokale menselijke bestuur gingen uitoefenen, een bonte
lappendeken van diverse koninkrijkjes (zie Genesis
11:9 in combinatie met Genesis
10:32).
Tevens
schortte YHWH toen de uitoefening van zijn heerschappij over de aarde op. Dit
moge blijken uit Handelingen 14:16, waar we lezen: In de
voorbijgegane geslachten heeft hij alle natiën [Heidenvolken] toegestaan hun eigen wegen te bewandelen.
Sinds
Babel heeft YHWH dus niet getracht een vorm van goddelijke heerschappij aan de
nieuwgevormde natiën op te dringen. Sterker nog! Hij gaf de
natiën een erfdeel. Dat opvallende feit komen wij te weten uit
Deuteronomium 32:8-9, waar de geïnspireerde Mozes, terugverwijzend naar de
gebeurtenissen rond de spraakverwarring, het volgende optekende:
Toen de
Allerhoogste de natiën een erfdeel gaf, toen hij [door hun nieuwe vocabulaires te verschaffen] de zonen van
Adam van elkaar scheidde, stelde Hij voorts de grenzen der volken vast,
rekening houdend met het aantal der zonen van Israël. Want YHWH’s deel is zijn
volk, Jakob het hem toegemeten erfdeel.
In deze
uitspraak wordt bevestigd dat God zich sindsdien – met een blik naar de
toekomst – nog uitsluitend met Israël/Jakob zou inlaten. De natiën werden aan
zichzelf overgelaten; hoewel niet geheel en al, want God zag toe op
hun woongebieden, en bleef hun tonen dat hij bestond. We stelden dat al eerder
vast aan de hand van Handelingen
14:16-17.
Maar een
en ander had wel tot gevolg dat Satan onmiddellijk in het machtsvacuüm ‘dook’
dat was ontstaan doordat YHWH Elohim de uitoefening van zijn soevereiniteit
over de wereld met haar verscheidenheid van etnische groepen opschortte.
Zie Lukas
4:5-6.
De bestemde
tijden der natiën waren begonnen en die tijden zouden
hun volle loop hebben, zoals in Inzicht deel I, op blz. 301 §1 terecht wordt
vastgesteld: “De uitdrukking de bestemde tijden der natiën heeft geen
betrekking op iets vaags of onbepaalds, maar veeleer op een vastgestelde of
bepaalde periode, een precieze of beslissende tijd met een definitief
begin en een definitief einde”.
Welnu,
de natiën hadden een definitief begin ten tijde van de
Spraakverwarring en ook hun definitieve einde is al bij
voorbaat vanuit de Bijbel bekend. Volgens Jezus’ voorzegging in Lukas 21:24 zal
die gebeurtenis samenvallen met de beëindiging van het vertreden van het aardse
Jeruzalem dat in 70 GT was begonnen en nu nog altijd voortduurt, wat goed
waarneembaar is uit het feit dat de Tempelberg nog altijd wordt gedomineerd
door twee Islamitische heiligdommen.
De
context van vers 24 is in dit opzicht doorslaggevend. In Lukas 21:20-24 sprak
Jezus profetisch over de toekomst van het aardse Jeruzalem en over
gebeurtenissen die sinds het jaar 70 historisch waarneembaar zijn geweest:
Wanneer jullie
nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld zien, weet dan dat haar verwoesting
nabijgekomen is. Laten dan zij in Judea naar de bergen vluchten; en die in haar
midden, er uittrekken, en die in de landstreken, er niet binnengaan. Want dagen
van vergelding zullen die [dagen] zijn, om alles wat geschreven staat, in
vervulling te laten gaan. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen; want er
zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk. En zij zullen vallen
door de scherpte des zwaards en als gevangenen worden weggevoerd naar alle
Heidenvolken; en Jeruzalem zal door de Heidenvolken vertreden worden,
totdat de tijden der Heidenvolken vervuld zijn.
Eveneens
op blz. 301 van Inzicht I, maar dan §2, wordt verwezen naar het
bijbelcommentaar van F.C. Cook die over Lukas 21:24 opmerkt:
Het dient om het strikt eschatologische gedeelte van de
omvangrijke profetie te scheiden van het deel dat terecht betrekking heeft
op de verwoesting van Jeruzalem.
Waar
doelde deze Cook op? Hij wilde duidelijk maken dat vers 24 een brug
vormt van de gebeurtenissen rond het aardse Jeruzalem - culminerend
in haar verwoesting in 70 AD - naar het gedeelte dat nog uitsluitend
betrekking heeft op de Laatste dagen.
En dat
heeft Cook uitstekend gezien, want in vers 25 zijn we ineens aangeland bij de
wanhopige toestand op aarde - speciaal onder de natiën in hun radeloze angst - wanneer de mensen geen
uitweg meer zien en oog in oog komen te staan met hun ondergang, vers 26.
Nog
steeds het beginsel van het contextverband hanterend, begrijpen we vervolgens
uit vers 31 dat de duur van het bestaan der natiën tot een einde komt rond de
invoering van het koninkrijk Gods. Want tot aanmoediging van
zijn Joodse toehoorders zei Christus immers ook nog: Wanneer Gij deze dingen ziet geschieden, weet dan dat het
koninkrijk Gods nabij is.
Slotconclusie:
Noch 607
v.GT, noch 587 v.GT en noch 1914 GT heeft iets te maken met de tijd
waarop het Messiaanse koninkrijk wordt opgericht. De stemmen die in de hemel
luid zouden weerklinken met de mededeling Het
koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Messias
geworden moeten nog altijd gehoord worden. Pas wanneer dat
het geval is, verstrijken de Zeven Tijden van de opschorting van
Gods soevereiniteit. Ook pas dán is de tijdsduur waarin de natiën zonder
inmenging van God de aarde met hun vele vormen van menselijk bestuur konden
overheersen, voorbij. –Openbaring
11:15
Vanaf de
gebeurtenissen bij Babel tot op dat grootse moment geldt de situatie van Lukas
4:5-6. Namelijk dat onder Gods toelating de Duivel de
heerser der wereld is (Johannes 14:30).
Het
tijdelijk functioneren te Jeruzalem van een koninkrijk van God met een koning
uit het huis van David op de troon, bracht daarin destijds geen verandering.
Bovendien was dat koninkrijk typologisch; het vertegenwoordigde niet de
werkelijkheid. Het was een schaduw van wat nog
altijd moet komen: Gods Messiaanse koninkrijk onder Christus, de ware erfgenaam
van het Davidische koningschap.
Voor een
meer uitgebreidere behandeling van dit voor de Getuigen zo belangrijke item,
zie aub nogmaals de studie Taalverwarring
en de Zeven Tijden.
-.-.-.-.-