Veni Domine Iesu
donderdag 26 juni 2014
De Brief aan Titus - Hoofdstuk 1
donderdag 5 juni 2014
Eerste Brief aan Timotheüs - Hoofdstuk 6
1 Oσοι εισιν
υπο ζυγον δουλοι, τους ιδιους δεσποτας πασης τιμης αξιους ηγεισθωσαν, ινα μη το
ονομα του θεου και η διδασκαλια βλασφημηται.
2 οι δε
πιστους εχοντες δεσποτας μη καταφρονειτωσαν, οτι αδελφοι εισιν∙ αλλα μαλλον
δουλευετωσαν, οτι πιστοι εισιν και αγαπητοι οι της ευεργεσιας αντιλαμβανομενοι.
Leer en moedig deze dingen aan.
In
die vroege dagen van het Christendom waren de relaties binnen een
christengemeenschap niet beperkt tot die van de afzonderlijke leden ten
opzichte van hun oudsten (opzieners). Gezien de toen algemeen heersende
slavernij kon het gebeuren dat binnen de broederschap zelf de
één een meester was en een ander een slaaf. De vraag deed zich daarom voor hoe
de verhoudingen in dat geval sociaal lagen. Had een christelijke slaaf een niet
gelovige meester dan was de zaak vrij duidelijk: Geestelijk gevoed vanuit de
waarheden omtrent het Christendom mocht van de slaaf verwacht worden dat hij
zijn heidense meester van harte en zonder voorbehoud gehoorzaam was.
Tegendraads
handelen paste een christelijke slaaf niet, noch het aannemen van een
hoogmoedige houding, wellicht in de mening verkerend dat hij, met zijn
christelijke achtergrond, ver verheven was boven een Heiden. Daardoor zou
echter veeleer de naam van God, maar ook de ware leer, gelasterd worden.
Al in zijn Kolossenzenbrief had
Paulus, kennelijk mede in verband met de kwestie Onesimus, de volgende
richtlijn aangegeven:
De
slaven, gehoorzaamt naar alles de heren naar het vlees, niet met ogendienst,
als mensenbehagers, maar in oprechtheid van hart, met ontzag voor de Heer. Wat jullie ook doen, werkt met
hart en ziel, als voor de Heer en niet voor mensen, wetend dat jullie van de
Heer als vergoeding de erfenis zullen ontvangen; dient de Heer Messias als
slaven. Want wie onrecht doet, zal wat hij aan onrecht deed, terugontvangen; en
er is geen aanzien des persoons.
De
nieuwe norm, dat in de Messias christelijke gelijkheid geldt wat betreft de
nieuwe mens, bracht op zich geen verandering in het gegeven dat allen nog steeds
leefden binnen een maatschappij die volgens gezagsverhoudingen geordend was.
Paulus bijvoorbeeld trachtte
niet de bestaande sociale verhoudingen van die tijd te wijzigen. Zo had hij, in 1Ko 7:20-24, slaven al eerder de raad
gegeven die verhoudingen te accepteren. En ook nu, in deze Brief, vermaant hij
Timotheüs er op toe te zien dat christelijke slaven hun meesters naar het vlees
hoogachten en van die leidraad niet af te wijken als de meester ook zelf een
christen is.
De neiging kon immers bestaan om
hem vanwege die positie - die men wellicht voor een christen bedenkelijk achtte
- minder broederlijke achting en/of genegenheid te betonen. Integendeel,
vermaant Paulus, aangezien zij broeders zijn moet men hen juist met des te meer
inzet dienstbaar zijn. De gemeenschap in hetzelfde geloof en in de liefde Gods
is een reden te meer om de christelijke meester van harte, uit innerlijke overtuiging,
te dienen.
3 ει τις
ετεροδιδασκαλει και μη προσερχεται υγιαινουσιν λογοις, τοις του κυριου ημων
Iησου Xριστου και τη κατ ευσεβειαν διδασκαλια,
4 τετυφωται
μηδεν επισταμενος, αλλα νοσων περι ζητησεις και λογομαχιας, εξ ων γινεται
φθονος, ερις, βλασφημιαι, υπονοιαι πονηραι,
is hij opgeblazen, ofschoon hij
niets begrijpt. Maar hij heeft een ziekelijke neiging tot twistvragen en
woordenstrijd, waaruit ontstaan: afgunst, ruzie, lasteringen, boze vermoedens,
5 διαπαρατριβαι
διεφθαρμενων ανθρωπων τον νουν και απεστερημενων της αληθειας, νομιζοντων
πορισμον ειναι την ευσεβειαν,
Opnieuw
keert Paulus terug naar het eigenlijke onderwerp van deze Brief: Sommigen,
vooral de ‘leraren’ uit Joodse hoek, te gebieden geen andere leer te onderwijzen, noch
zich bezig te houden met mythen en eindeloze geslachtsregisters, welke eerder
aanleiding geven tot discussies dan het uitoefenen van een huishoudelijk
beheer van God qua geloof. Zie: 1:3-4.
Door
zich nu in te leiden met Indien iemand een andere leer verkondigt en zich niet voegt naar
de gezonde woorden, die van onze Heer Jezus Messias, en naar de leer die
overeenkomstig godsvrucht [is], geeft hij bedekt te kennen dat hij niet werkelijk verwacht
dat die ‘leraren’, met hun ziekelijke weetgierigheid, makkelijk geneigd zullen
zijn hun vreemdsoortige leringen prijs te geven en zich van harte toe te
leggen op
de gezonde woorden, die van onze Heer Jezus Messias.
Timotheüs
kan er dus rekening mee houden dat geruzie in verband met twistvragen en
woordenstrijd niet zomaar tot het verleden zullen gaan behoren. Die leraren
zullen zich echt niet uit eigen beweging voegen, aangezien zij ten
diepste verdorven
zijn in hun denken en van de waarheid beroofd; in de mening verkerend dat de
godsvrucht een winstbron is.
6 εστιν δε
πορισμος μεγας η ευσεβεια μετα αυταρκειας∙
7 ουδεν γαρ
εισηνεγκαμεν εις τον κοσμον, οτι ουδε εξενεγκειν τι δυναμεθα∙
8 εχοντες
δε διατροφας και σκεπασματα, τουτοις αρκεσθησομεθα.
9 οι δε
βουλομενοι πλουτειν εμπιπτουσιν εις πειρασμον και παγιδα και επιθυμιας πολλας
ανοητους και βλαβερας, αιτινες βυθιζουσιν τους ανθρωπους εις ολεθρον και
απωλειαν∙
10 ριζα γαρ παντων
των κακων εστιν η φιλαργυρια, ης τινες ορεγομενοι απεπλανηθησαν απο της πιστεως
και εαυτους περιεπειραν οδυναις πολλαις.
De echte godsvrucht is inderdaad
een ‘winstbron’, een zeer rijke zelfs, maar dat uiteraard in een geheel andere
betekenis dan in de opvattingen der leraren die van de goddelijke waarheid
beroofd waren! Zij konden slechts aan stoffelijke voordelen denken.
Daarom voegt Paulus er in vers 6
aan toe (letterlijk): met autarkie. De uitdrukking zouden we in onze tijd kunnen weergeven met
‘zelfredzaamheid’. In de Oudheid betekende ze zelf-genoeg-zaamheid, maar dan in
de zin dat men in staat was in de eigen behoeften te voorzien. De uitdrukking
is afgeleid van autarkηs: in staat zich te verdedigen; onafhankelijk zijn van
anderen.
Voor een christen is autarkie voldoende,
zoals Paulus verder motiveert: Omdat wij bij de dood niets uit deze wereld
kunnen meenemen, regelde God het zo dat wij bij onze geboorte er ook niets in
meebrachten!
Voor ons, christenen, ligt
daarin de les opgesloten dat aardse goederen nooit het doel moeten zijn waarop
men zich richt. Het beginsel der autarkie houdt voor ons in dat we tevreden
kunnen zijn met voedsel en (letterlijk, in de meervoudsvorm):
beschutting/bedekking, doelend op kleding en de beschutting van een huis.
Wanneer
een christen het doel van zijn leven begrijpt zal hij niet in de strik vallen
van zoveel mensen die menen dat zij pas echt gelukkig kunnen zijn als zij veel
‘geld en goed’ kunnen vergaren. Maar geldzucht is een wortel van allerlei kwaad
die, volgens de geïnspireerde apostel, de mensen slechts doet wegzinken in verderf en
ondergang. Al in zijn dagen had hij waargenomen dat sommigen die meenden
christenen te zijn, maar die hun streven op de geldzucht hadden gericht, zich
niet alleen met vele smarten hadden doorboord, maar daardoor ook – nog veel
erger - van
het geloof waren afgedwaald.
11 Συ δε, ω ανθρωπε θεου, ταυτα
φευγε∙ διωκε δε δικαιοσυνην, ευσεβειαν, πιστιν, αγαπην, υπομονην. πραυπαθιαν.
12 αγωνιζου τον καλον
αγωνα της πιστεως, επιλαβου της αιωνιου ζωης, εις ην εκληθης και ωμολογησας την
καλην ομολογιαν ενωπιον πολλων μαρτυρων.
Met maar jij, o mens Gods plaatst de apostel
Timotheüs uitdrukkelijk tegenover de leraren die in hun vermeende godsvrucht
slechts door geldzucht werden gedreven en die, als gevolg daarvan, met vele smarten werden
doorboord.
In plaats van zulk ongezond streven moet hij zich - precies zoals het geval was
met vele OT-personen - een mens Gods betonen die voortreffelijke hoedanigheden najaagt,
waaronder:
- rechtvaardigheid
- godsvrucht
- geloof
- liefde
- volharding
- zachtaardigheid,
weliswaar passend voor elke
christen, maar zeker wenselijk voor iemand die een opzienersambt bekleedt.
Vergelijk Dt
33:1, waar Mozes de man Gods wordt genoemd.
1Sm 2:27 >> Een
zekere man
Gods kwam
tot Eli.
1Sm 9:6 >> Sauls
knecht wist dat er in de stad die zij nabij waren een man Gods, een ziener, woonde die hoog in
aanzien stond bij het volk, en Samuël bleek te zijn.
Zie ook: 2Kn 5:8, waar de
profeet Elisa als de man Gods wordt aangeduid die volgens een Israëlitisch meisje Naäman
van zijn melaatsheid zou kunnen genezen.
Genoemde
hoedanigheden zijn des te meer gewenst omdat elke christen de strijd van het
geloof kent en die strijd speelt zich, wat hem betreft, vooral in de
bovennatuurlijke sfeer af waar we, zoals Paulus eerder aangaf in Ef 6:10-13,
een ‘worsteling’ hebben met de goddeloze geestenkrachten, de wereldheersers van deze
duisternis.
13 παραγγελλω [σοι]
ενωπιον του θεου του ζωογονουντος τα παντα και Xριστου Iησου του μαρτυρησαντος
επι Ποντιου Πιλατου την καλην ομολογιαν,
14 τηρησαι σε την
εντολην ασπιλον ανεπιλημπτον μεχρι της επιφανειας του κυριου ημων Iησου
Xριστου.
15 ην καιροις ιδιοις
δειξει ο μακαριος και μονος δυναστης, ο βασιλευς των βασιλευοντων και κυριος
των κυριευοντων,
16 ο μονος εχων
αθανασιαν, φως οικων απροσιτον, ον ειδεν ουδεις ανθρωπων ουδε ιδειν δυναται∙ ω
τιμη και κρατος αιωνιον∙ αμην.
Met
een beroep op de hoogste Autoriteit in het universum, God zelf, gebiedt de
apostel Timotheüs tenslotte om gehoor te geven aan het gebod, namelijk aan alle aansporingen
die hij zijn pupil in deze Brief had aangereikt om toch vooral vastberaden op
te treden tegen de opgeblazen leraren met hun ziekelijke neiging tot
twistvragen en woordenstrijd.
Slechts dan zou het
onderwijs in de Efezische gemeenschap weer ‘gezonde’ trekken kunnen krijgen en
van een aanvaardbaar, geestelijk gehalte worden. In de moeilijke praktijk van
de dagelijkse gang van zaken hield een en ander in kordaat op te treden tegen
hen die met hun verdorven denken slechts de Tegenstander in de kaart speelden.
Maar Timotheüs mocht het bewustzijn
hebben dat Gods Zoon hem in die moeilijke opdracht terzijde zou staan, hij die
zelf, toen hij voor Pilatus terecht stond, met vrijmoedigheid getuigenis had
afgelegd van Gods oppermacht en diens komend Wereldrijk:
Mijn
Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld
geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden
zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier.
Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dus toch een koning? Jezus
antwoordde: Gij zegt, dat Ik koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben
Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder, die
uit de waarheid is, hoort naar mijn stem.
Maar
boven allen - ook boven Jezus, zijn Zoon - stond toch God zelf, Degene met een
voor mensen niet te begrijpen, unieke achtergrond: De gelukkige en enige Heerser -
de Koning der koningen en Heer der heren – Hij die alleen onsterfelijkheid
bezit,
die een ontoegankelijk licht bewoont, die geen mens zag noch zien kan; hem die [daarom] eer en eeuwige macht toekomt!
Op de tijden die Hijzelf
daarvoor bestemde zal hij de verwachting van alle gelovigen inlossen: de
manifestatie van zijn Zoon, onze Heer Jezus Messias.
Met
het aanbreken van de 70e Jaarweek, bij het blazen van de
laatste trompet, zal die manifestatie een aanvang nemen. De Gemeente zal
hij dan vanuit de lucht tot zich roepen (1Th 4:13-17).
Maar andere manifestaties zullen volgen in zijn paroesie, die de voleinding der eeuw inhoudt (Mt 24:3).
Wanneer bijvoorbeeld de
Antichristelijke Wetteloze wordt geopenbaard zal hij die macht verteren door de geest van zijn
mond en teniet doen door de manifestatie van zijn paroesie (2Th 2:8).
En bij de climax van zijn
paroesie, wanneer hij komt ten oordeel, zal hij zich manifesteren als de Mensenzoon die komt op de
wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid (Mt 24:30).
Welnu,
in dit besef en tegen deze achtergrond hoeft Timotheüs niet wankelmoedig
te zijn. Er blijft geen enkele valide reden over om te aarzelen en niet tot
krachtdadig handelen over te gaan. Evenzo kunnen alle christenen, als mensen van God, van standvastigheid blijk
geven, vooral onder uitdagende situaties. Want eerder schreef Paulus ook (in
1Ko 1:8-9) >>
Onze
Heer Jezus Messias, die jullie ook ten einde toe standvastig zal maken, zonder blaam in de Dag van onze
Heer Jezus Messias. God is getrouw door wie jullie werden geroepen tot gemeenschap van zijn
Zoon Jezus Messias, onze Heer.
17 Tοις πλουσιοις εν
τω νυν αιωνι παραγγελλε μη υψηλοφρονειν μηδε ηλπικεναι επι πλουτου αδηλοτητι,
αλλ επι θεω τω παρεχοντι ημιν παντα πλουσιως εις απολαυσιν,
Beveel de rijken in de
tegenwoordige eeuw niet hoogmoedig te zijn en hun hoop niet gevestigd te hebben
op de onzekerheid van de rijkdom, maar op God die ons van alles rijkelijk
voorziet om daarvan te genieten,
18 αγαθοεργειν,
πλουτειν εν εργοις καλοις, ευμεταδοτους ειναι, κοινωνικους,
19 αποθησαυριζοντας
εαυτοις θεμελιον καλον εις το μελλον, ινα επιλαβωνται της οντως ζωης.
Terwijl
hij waarschuwt voor de leraren die met hun ziekelijke geest menen godsvrucht te
kunnen benutten als een weg naar meer stoffelijk goed, realiseert de apostel
zich ook dat er zich in hun midden reeds verschillende bemiddelde christenen
bevinden en dat dit ook gedurende de hele ‘eeuw der gemeente’ zo zal blijven.
En alweer uit ervaring weet hij hoe gemakkelijk het voor rijke mensen is om
zich daardoor boven anderen te verheffen en te menen dat hun geld allerlei
zekerheid biedt in dit leven.
Welnu, ook die rijke broeders
hebben goddelijke raad nodig welke door Timotheüs aan hen kan worden
overgebracht: Zij moeten beseffen dat er heel wat onzekerheid kleeft aan aardse
rijkdommen; ze zijn geen veilige grondslag om zich daarop geheel en al te
verlaten. Bezittingen kunnen gestolen worden, ze kunnen verloren gaan of
vernietigd worden.
Jezus zelf had reeds de
waarschuwing laten horen dat ze een bijzonder armzalig fundament vormen waarop
men zijn hoop zou moeten baseren.
Hij citeerde namelijk een boer
die zekerheid meende te kunnen putten uit het opslaan van zijn overvloedige
oogst in grotere voorraadschuren:
Ik zal
tot mijn ziel zeggen: Ziel, je hebt veel goederen opgeslagen voor vele jaren;
rust, eet, drink, wees vrolijk.
Dus
concludeerde onze Heer:
Aldus [vergaat het] hem die schatten vergaart voor zichzelf en niet rijk is
voor God.
Hij [Jezus] nu zei tot zijn leerlingen:
Daarom zeg ik jullie: Weest niet bezorgd voor de ziel, wat je zult eten; noch
voor het lichaam, waarmee je je zult kleden. Want de ziel is meer dan het
voedsel en het lichaam dan de kleding. Slaat de raven gade, dat zij niet zaaien
noch oogsten; voor wie geen voorraadkamer noch schuur is, en God voedt ze!
Hoeveel meer zijn jullie waard dan de vogels!
En nu
bevestigt Paulus die belofte dat God voor zijn geroepen zonen zorgt als zijzelf
maar rijk
zijn voor God.
Hij is immers Degene die ons van alles rijkelijk voorziet om daarvan te genieten. Om die reden verdient Hij, de
eeuwige God, ons absolute vertrouwen. Zouden wij het namelijk zonder de
edelmoedige voorzieningen moeten stellen die Hij voor de instandhouding van het
leven op aarde heeft getroffen, dan zou niemand van ons zichzelf in leven
kunnen houden.
Maar
ook de rijke christen kan naar het werkelijke leven grijpen. Hoe?
Door goed te doen, rijk te zijn in
juiste werken, vrijgevig, mededeelzaam. Hij kan zich, meestal meer nog dan anderen, op zijn medemens
richten en zijn middelen op een wijze gebruiken die God welgevallig is; wellicht
soms in materiële zin, door de nood van anderen te lenigen, maar vooral in
geestelijk opzicht. In die zin immers kan elke christen actief werkzaam zijn en
daardoor schatten
in de hemel voor zichzelf veilig wegleggen (Mt 6:20-21).
20 Ω Tιμοθεε, την
παραθηκην φυλαξον, εκτρεπομενος τας βεβηλους κενοφωνιας, και αντιθεσεις της
ψευδωνυμου γνωσεως,
21 ην
τινες επαγγελλομενοι περι την πιστιν ηστοχησαν.
H χαρις μεθ υμων.
Ook
zijn laatste aanmoediging laat Paulus betrekking hebben op het hele thema van
de Brief. Met het O Timotheüs bezweert hij,
bijna op wanhopige wijze, zijn ‘kind’ om zijn geestelijk bezit te koesteren en
zich toch vooral af te wenden van de profane holle klanken die de leraren met hun ziekelijke geest in de
gemeente laten horen. Wat zij tot eigen verheerlijking te berde brengen, is
slechts pseudo-kennis, vol van allerlei tegenstrijdigheden in vergelijking met
de werkelijke goddelijke waarheden. Hun zogenaamde diepzinnige beschouwingen vormen feitelijk niets
meer dan onheilige beuzelpraat; zij die op grond daarvan hun geestelijk leven
willen leiden, kunnen vrijwel zeker zijn van geestelijke schipbreuk.
Timotheüs
weet dus nu wat hem te doen staat in Efeze!
Paulus heeft al zijn zorgen
uitgesproken; het is nu aan zijn naaste medewerker om tot handelen over te
gaan. In het besef dat hij daarbij veel hulp van de hemel nodig zal hebben,
wenst hij hem, maar ook alle anderen in de gemeente, Gods hulp en zegen toe: De liefderijke
gunst [zij] met jullie.
-.-.-.-